Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant],
2.Residence Amsterdam B.V.,
1.Verloop van de procedure in hoger beroep
2.Waar de zaak over gaat
3.Feiten
4.De procedure bij de kantonrechter
5.Vorderingen in hoger beroep
Grief 1is een herhaling van de in eerste aanleg aangevoerde bezwaren tegen de dagvaarding en de onvolledige producties, die volgens Residence leiden tot nietigheid van de dagvaarding, dan wel niet-ontvankelijkheid van de curator. Met
grief 2komt Residence op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de huurovereenkomst kantoorruimte op 31 mei 2018 is geëindigd. De kantonrechter heeft dit oordeel gebaseerd op de beschikking van 14 november 2018 die door dit hof is vernietigd bij beschikking van 28 januari 2020.
Grieven 3, 4, 5 en 6klagen over de verwerping van verweren van [appellant]. Met
grief 7doet Residence een beroep op overeenkomsten die Nieuwendijk op 7 maart 2013 heeft gesloten met Residence en C.V. De Passage (hierna te noemen: de beëindigingsovereenkomsten). In de beëindigingsovereenkomsten is Nieuwendijk met Residence en C.V. De Passage overeengekomen, dat Nieuwendijk schadeloosstellingen zal betalen aan Residence en C.V. De Passage van, respectievelijk, € 1.000.000,- en € 600.000,- voor de beëindiging van de huur van een pand van Nieuwendijk te Amsterdam door Residence en C.V. De Passage. De rechtbank Midden-Nederland heeft in een vonnis van 30 maart 2016, hersteld bij vonnis van 25 mei 2016, geoordeeld dat Residence en C.V. De Passage aanspraak kunnen maken op deze schadeloosstellingen. Bij overeenkomst van 12 maart 2013 heeft C.V. De Passage de vordering uit haar beëindigingsovereenkomst met Nieuwendijk overgedragen aan Residence. Met
grief 8verwijt Residence de kantonrechter dat hij zonder motivering voorbij is gegaan aan de stelling van Residence dat de beschikking van de Ondernemingskamer, waarbij de besluiten van Nieuwendijk tot het aangaan van de beëindigingsovereenkomsten zijn vernietigd, niet bindend is jegens Residence. Volgens
grief 9heeft de kantonrechter miskend dat er een nauw verband bestaat tussen de vordering van Residence uit hoofde van de beëindigingsovereenkomsten en de vordering van Nieuwendijk uit hoofde van de huurovereenkomst kantoorruimte. Vanwege dit nauwe verband had verrekening moeten plaatsvinden van de vorderingen over en weer.
Grief 10voert aan dat de kantonrechter de onjuiste berekening van de huurachterstand door de curator niet heeft meegenomen in zijn oordeel. In verband daarmee verwijst Residence naar het arrest van dit hof van 24 juli 2018 en de brief van [appellant] aan dit hof en de rechtbank Den Haag van 7 mei 2019.
Grief 1komt overeen met grief 1 van Residence. Met
grief 2doet ook [appellant] een beroep op de beschikking van dit hof van 28 januari 2020, waaruit volgt dat de huurovereenkomst kantoorruimte na 31 mei 2018 is voortgezet. Omdat de woonruimte en de kantoorruimte in het pand te Almere niet kunnen worden gesplitst, zijn de beide huurovereenkomsten verknocht, en volgt de huurovereenkomst woonruimte de huurovereenkomst kantoorruimte.
Grief 3komt op tegen de verwerping door de kantonrechter van de stelling van [appellant] dat hij de huur van de woonruimte heeft betaald door verrekening met zijn vorderingen op Nieuwendijk ter zake van zijn salaris als bestuurder van Nieuwendijk. Daarnaast doet [appellant] een beroep op verrekening met een vordering van € 480.000,- op Nieuwendijk uit hoofde van de overeenkomst waarbij [appellant] het pand te Almere aan Nieuwendijk heeft verkocht. Met
grief 4werkt [appellant] dit laatste beroep op verrekening uit en betoogt [appellant] dat hij vanwege de onbetaald gebleven koopprijs het recht heeft de koopovereenkomst te ontbinden, waardoor een verplichting zou ontstaan voor Nieuwendijk om het pand te Almere terug te leveren aan [appellant]. Dit recht heeft [appellant] niet kunnen uitoefenen vanwege het faillissement van Nieuwendijk. Het is niet uitgesloten dat de rechter het niet-aflossen van de vordering van [appellant] en het aanvragen van het faillissement van Nieuwendijk zal aanmerken als paulianeus handelen van de tijdelijk bestuurder van Nieuwendijk, in welk geval [appellant] de koop kan vernietigen en van rechtswege een verplichting tot teruglevering van het pand te Almere ontstaat. De kantonrechter had daar in het kader van een belangenafweging rekening mee moeten houden. Het hof kan [appellant] tegemoetkomen door de verrekening alsnog te accepteren of de onderhavige zaak aan te houden totdat de faillissementsrechter over de vorderingen van [appellant] heeft geoordeeld.
Grief 5klaagt over de verwerping door de kantonrechter van het beroep op verjaring van de vordering van Nieuwendijk.
Grief 6betoogt dat de kantonrechter de huurvordering van de curator had moeten afwijzen vanwege onduidelijkheid en/of foute berekeningen. Verder doet [appellant] in het kader van deze grief opnieuw een beroep op verrekening met de gestelde salarisvordering. Volgens [appellant] heeft Nieuwendijk geen vordering op [appellant], die de curator aan het beroep van [appellant] op verrekening met zijn achterstallige salaris kan tegenwerpen. Als al sprake zou zijn van een huurachterstand, kan deze de ontbinding van de huurovereenkomst woonruimte niet rechtvaardigen.
grief 1betoogt de curator dat de huurovereenkomst kantoorruimte ontbonden moet worden omdat Residence geen huur betaalt.
Grief 2komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de algemene bepalingen niet van toepassing zijn.
Grief 3is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat de indexering van de huurprijs buiten beschouwing gelaten moet worden.
Grief 4bestrijdt de berekening van de huurachterstand door de kantonrechter.