Rolnummer: 22-002719-21
Parketnummer: 09-058502-21
Datum uitspraak: 24 mei 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 8 september 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op
[geboortedatum] 1997,
adres: [woonadres] te [geboorteplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van voorarrest. Omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool, van het merk CZ, type P-10 S, kaliber 9mm (9.19 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of bijbehorende munitie (9 patronen) voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) middel(en) vermeld op lijst I en/of II van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een weegschaal en/of
- een of meer auto(s), al dan niet voorzien van verborgen ruimte(n) en/of
- versnijdingsmiddelen en/of
- een geldbedrag van 37.115 euro en/of
- ( een) telefoon(s) en/of
- sealbag(s) en/of
- een sealer en/of
- tas(sen),
voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1485 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten
- een weegschaal en/of
- een of meer auto(s), al dan niet voorzien van verborgen ruimte(n) en/of
- versnijdingsmiddelen en/of
- een geldbedrag van 37.115 euro en/of
- ( een) telefoon(s) en/of
- sealbag(s) en/of
- tas(sen) en/of
- een sealer,
waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
5.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,9 kilo, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp (contant geldbedrag van 37115 euro) - de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp is/zijn en/of - dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de verdediging naar voren gebracht dat de bij de onderhavige zaak betrokken opsporingsambtenaren zonder dat daartoe enige noodzaak bestond - met een smoes - de woning aan de [adres] te Gouda zijn binnengetreden, waar de verdachte op dat moment lag te slapen. Door aldus te handelen hebben de opsporingsambtenaren een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde gemaakt, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Gelet op het belang dat het geschonden voorschrift dient, te weten het recht op huisvrede, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, dient het gestelde vormverzuim volgens de verdediging te leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. Subsidiair dient het als gevolg van het onrechtmatig binnentreden verkregen bewijs van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de verdediging.
Met het oog op het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv stelt het hof op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder de stukken in het dossier, het volgende vast.
Op 28 februari 2021 omstreeks 04.52 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de centralist van de gezamenlijke meldkamer Den Haag een melding dat een ongeval had plaatsgevonden op de [straat 1] te Gouda ter hoogte van de [wijk 1]. Volgens de melder zou een voertuig te water zijn geraakt.
Eenmaal ter plaatse zagen de verbalisanten dat ter hoogte van [straat 2] een voertuig met een taxibord in de sloot lag. Het voertuig was in de bocht rechtdoor de sloot in gereden. De achterlichten van het voertuig brandden nog. Het wegdek was droog. Vanaf de plek van het ongeluk was een grote natte vlek op het asfalt zichtbaar. Vanaf die plek liepen natte voetsporen over de [straat 1] richting de [wijk 2]. De voetsporen konden worden gevolgd tot aan de voordeur van de woning aan de [adres]. Gezien het sporenbeeld was het aannemelijk dat de inzittende(n) van de auto zich in deze woning zouden bevinden. [verbalisant 1] gaf zijn informatie door aan de meldkamer. Ook riep hij een andere eenheid erbij.
Terwijl [verbalisant 1] voor de voordeur van genoemde woning stond te wachten, hoorde hij mannenstemmen uit de woning komen. Ondertussen hoorden de verbalisanten ter plaatse via de portofoon dat in het te water geraakte voertuig persoonlijke eigendommen, waaronder een taxikaart, van [bewoner 1] waren gevonden. Ook kregen ze te horen dat beide airbags in het voertuig waren uitgeklapt, wat er op zou duiden dat er twee personen in het voertuig hadden gezeten. Nadat zij een aantal keren luidkeels hadden geroepen dat zij van de politie waren en zij meerdere malen op de deur hadden geklopt en geschopt, namen zij contact op met de hulpofficier van justitie [hulpofficier]. Laatstgenoemde had inmiddels van medewerkers van de GGD gehoord dat niet kon worden uitgesloten dat de bestuurder en mogelijke bijrijder als gevolg van de klap letsel hadden opgelopen en/of dat zij vanwege de temperatuur van het water in de sloot onderkoeld waren geraakt. [hulpofficier] gaf [verbalisant 1], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] daarom mondelinge toestemming de woning desnoods tegen de wil van de bewoner binnen te treden op grond van artikel 3 van de Politiewet. [verbalisant 3] tikte een raampje in en ging de woning binnen, waarna hij voor de overige verbalisanten de voordeur opende. In de hal van de woning lagen een paar natte schoenen en natte kleding. [verbalisant 5] en [verbalisant 3] liepen naar de eerste etage. Op dat moment kwamen twee personen naar beneden lopen. Een van hen bleek de verdachte te zijn. De ander was [bewoner 1]. Laatstgenoemde stond in zijn zwarte onderbroek en had kippenvel. Beide mannen hadden geen zichtbare verwondingen. Ze werden aangehouden op grond van verdenking van het verlaten van de plaats van een ongeval en overgebracht naar het politiebureau.
Op grond van hetgeen hierboven is vastgesteld, komt het hof tot de volgende conclusie.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, acht het hof het binnentreden van de bewuste woning niet onrechtmatig. De hierboven genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, vormden naar het oordeel van het hof voldoende aanleiding om de bewuste woning op grond van artikel 7, tweede lid, van de Politiewet 2012 binnen te treden. Gelet op artikel 2, derde lid, van de Algemene wet op het binnentreden was het binnentreden zonder schriftelijke machtiging niet onrechtmatig (vgl. HR 21 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5255). De omstandigheid dat later is gebleken dat de in de woning aanwezige personen geen zichtbare verwondingen hadden, doet hieraan niet af.
Het hof is dan ook van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit brengt het hof ertoe het standpunt van de verdediging te verwerpen.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 en 5 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool, van het merk CZ, type P-10 S, kaliber 9mm (9.19 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool en
/ofbijbehorende munitie (9 patronen) voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,om een feit, als bedoeld in het vierde
of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren
en/of buiten het grondgebied van Nederland brengenvan
een of meerhoeveelhe
(i)d
(en
)van
(een)middel
(en
)vermeld op lijst I
en/of IIvan de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een weegschaal en
/of
- een of meer auto(s), al dan niet voorzien van verborgen ruimte(n) en/of
- versnijdingsmiddelen en
/of
- een geldbedrag van 37.115 euro en
/of
-
(een
)telefoon
(s)en
/of
- sealbag
(s
)en
/of
- een sealer en
/of
- tas
(sen
),
voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte
en/of verdachtes mededader(s)wist
(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat
dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat
/diefeit
(en);
3.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1485 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, vaneen voorwerp (contant geldbedrag van
3711536.915euro)
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp is/zijn en/of - dit voorwerp heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist
dan wel redelijkerwijs moest vermoedendat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was
/warenuit enig
(eigen)misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van alle hem tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat op grond waarvan bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de in de woning aangetroffen voorwerpen en stoffen bewust aanwezig heeft gehad en daarover in potentie heeft kunnen beschikken. In dit verband heeft de verdediging het volgende naar voren gebracht – kort en zakelijk weergegeven -:
- Niet kan worden uitgesloten dat anderen de op de telefoon aangetroffen foto’s en video’s aan de verdachte hebben verzonden;
- De herkenning door verbalisant [verbalisant 6] van de verdachte op de video is onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt;
- Behalve op een pot met daarin plastic zakjes met wit poeder zijn van de verdachte geen dactyloscopische sporen op de in de woning aangetroffen voorwerpen/stoffen gevonden.
Om tot een beoordeling van het door de verdediging ingenomen standpunt te komen, zal het hof eerst een juridisch kader schetsen en vervolgens de voor een bewezenverklaring relevante feiten en omstandigheden vaststellen. Aansluitend zal het hof tot zijn conclusies komen, waarbij zal worden ingegaan op hetgeen de verdediging ter onderbouwing van haar standpunt naar voren heeft gebracht.
Voor “voorhanden hebben” van wapens en munitie als bedoeld in art. 26, eerste lid, Wet wapens en munitie is behalve bewustheid voorts vereist dat de verdachte feitelijke macht over het wapen en de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken.
Van “aanwezig hebben” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet is sprake als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in die zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het “aanwezig hebben” hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan verdachte toebehoren of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid t.a.v. verdovende middelen.
Van “voorhanden hebben” als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet is sprake als de verdachte feitelijke macht over voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Die voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het “voorhanden hebben” hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen aan de verdachte toebehoren of dat ten aanzien daarvan sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid. (vgl. HR 21 december 2021 ECLI:NL:HR:2021:1945) Na de aanhouding van de verdachte en [bewoner 1] bleef verbalisant [verbalisant 5] in de bewuste woning om op de glaszetter te wachten. Tijdens het wachten zag [verbalisant 5] op de lage salontafel in de woning een plastic wikkel met daarin een vaste bruine substantie, door hem herkend als hasj, liggen. Hij zag ook gele briefjes liggen met daarop afkortingen en geldbedragen. Uit een grote Albert Heijn tas naast de eetkamertafel staken verschillende sealbags die doorgaans worden gebruikt om hennep in te verpakken. Vanaf de tas kwam de bekende geur van hennep.
Omdat aldus het vermoeden was ontstaan dat in de woning in verdovende middelen werd gehandeld, vroeg [verbalisant 5] de hulpofficier van justitie [hulpofficier] ter plaatse te komen.
Laatstgenoemde had vervolgens telefonisch contact met de officier van justitie die toestemming gaf om door middel van zoekend rondkijken alle zichtbare en daarvoor vatbare goederen in beslag te nemen. Terwijl [verbalisant 5] en [hulpofficier] bezig waren met het in beslag nemen van diverse voorwerpen, waaronder hasj en sealbags, hoorden zij gestommel op de eerste verdieping. Het geluid kwam uit een witte kast. [Verbalisant 5] deed de rechter kastdeur open en zag een man half gebukt in het rechter gedeelte van de kast staan. De man legitimeerde zich met een – naar later bleek vals - Frans identiteitsbewijs. De man was genaamd [bewoner 2]. Volgens zijn verklaring was [bewoner 2] ‘eergisteren’ naar Nederland gekomen. Die nacht was hij met een taxi naar de woning gekomen.
Op de salontafel en de bank zag [verbalisant 5] meerdere autosleutels liggen. Een daarvan hoorde bij een BMW.
In de keuken trof de verbalisant goederen die wezen op het koken van cocaïne. Hij zag een pan en een lepel die kennelijk net waren afgewassen terwijl de rest van de vuile vaat ongewassen ernaast lag.
Ook stond er een zwarte digitale weegschaal op de koelkast met een witte vingerafdruk erop. Het bleek cocaïne te zijn. Naar aanleiding van de bevindingen van [verbalisant 5] gaf de rechter-commissaris toestemming voor een doorzoeking van de woning.
Bij de doorzoeking van de woning zagen de daarbij betrokken verbalisanten dat van de deur van een voorraadkast in de hal van de woning de sleutel ontbrak. De deur bleek te zijn afgesloten. Boven op de overloop stond een ladekast. In de middelste lade werd tussen handdoeken een sleutel gevonden die op de voorraadkast in de hal bleek te passen.
In de voorraadkast lagen direct in het zicht, op ooghoogte, diverse stapels met gebundeld geld. Op een witte plastic pot lag een witte doek met gele stippen. Die was om een semi automatisch pistool, van het merk CZ, type P-10 S, kaliber 9mm (9,19 mm) bij negen bijbehorende patronen gewikkeld. In de pot zaten meerdere plastic zakjes met wit poeder. Onder de sluitrand van de pot zat een vingerafdruk van de verdachte. In de kast vonden de verbalisanten een gele plastic tas die was gevuld met versnijdingsmiddelen. In een rode bigshopper zat een groen ingepakte plak met cocaïne en ongeveer een halve plak cocaïne verpakt in doorzichtig folie. Ook zat daarin een AH tas met diverse bundels geld. In de kast stond ook een zwarte rugzak. Die bleek te zijn gevuld met diverse blokken verpakt in bruin folie. In het zijvakje van de tas zat een papiertje met daarop een telefoonnummer. In het voorvakje van de tas zat een mondkapje. Alle aangetroffen spullen werden inbeslaggenomen.
Het inbeslaggenomen geld betrof een bedrag van in totaal € 37.115,-, bestaande uit verschillende coupures, waaronder 350 briefjes van 10 euro en 629 briefjes van
20 euro. Er is ongeveer 1485 gram cocaïne en 4431 gram hasjiesj inbeslaggenomen.
De autosleutel van de BMW paste op een BMW die geparkeerd stond op een parkeerterrein naast het woonblok waarvan de woning aan de [adres] deel uitmaakt. De ruiten van de BMW waren beslagen en de motor was koud.
De hoofdbewoner van de woning aan de [adres] te Gouda bleek een persoon genaamd [hoofdbewoner] te zijn. [hoofdbewoner] was op dat moment in het buitenland en dus niet in de woning aanwezig.
Op 1 maart 2021 werd de onder de verdachte inbeslaggenomen Apple iPhone onderzocht. Bij het doorkijken van de op de telefoon opgeslagen videofilmpjes was te zien dat de verdachte zichzelf regelmatig filmde in de woning aan de [adres]. Behalve video’s over het verpakken van drugs, stonden er ook videofilmpjes op van een papieren zak gevuld met een grote hoeveelheid geld, drugs en wapens. Op een van de filmpjes waren bruine brokken drugs te zien en was te zien dat die op de tafel in de woning lagen. Deze video is op 15 februari 2021 gemaakt. Naast die tafel stond een zak met henneptoppen. Op een andere video was een witte brok met nummer 212 te zien die overeenkwam met wat in de woning was gevonden. Deze video is op 26 februari 2021 gemaakt. Op de telefoon vond men ook een filmpje waarop was te zien dat een man in een BMW reed, zichzelf eerst in zijn gezicht filmde en de camera vervolgens op zijn schoot richtte. Op zijn schoot lagen een vuurwapen en een witte doek met gele stippen. Het vuurwapen op het filmpje was identiek aan de vorm van het vuurwapen dat kort daarna in de afgesloten voorraadkast was aangetroffen. Ook de doek was identiek aan de doek die om het wapen in de voorraadkast was gewikkeld. Deze video is op 27 februari 2021 gemaakt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij vaker in de bewuste woning kwam. Zijn vriend [hoofdbewoner] vond dat goed. Hij logeerde volgens de raadsman daar in verband met een relatieprobleem dat niet op het adres van zijn moeder op te lossen was.De verdachte was alleen toen hij die avond bij de woning kwam. Later die nacht zijn [bewoner 1] en [bewoner 2] naar de woning gekomen. De verdachte kende [bewoner 1] van gezicht, maar had hem niet eerder in de woning gezien. [bewoner 2] kende hij niet. Op de vraag wie hem de woning heeft binnengelaten, wilde de verdachte geen antwoord geven. De verdachte wist niet dat “die spullen” in de woning lagen.
Ten aanzien van de vraag of de aan de verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, komt het hof, op grond van hetgeen het hof hierboven - ook in het kader van het artikel 359a Sv verweer - heeft vastgesteld, tot de volgende conclusies.
Ten tijde van het binnentreden van de woning aan de [adres] te Gouda waren de verdachte, [bewoner 1] en [bewoner 2] in de woning aanwezig. De hoofdbewoner, [hoofdbewoner], verbleef in het buitenland. Toen hij die avond naar de woning kwam, was hij alleen. Pas later die nacht waren [bewoner 1] en [bewoner 2] naar de woning gekomen. De verdachte had [bewoner 1] niet eerder in de woning gezien. [bewoner 2] kende hij niet. De verdachte wilde niet zeggen wie hem had binnengelaten.
In de hal van de woning lagen natte kleren en schoenen. Terwijl de politie in de woning stond, kwamen de verdachte en [bewoner 1]naar beneden gelopen. [Bewoner 1] was slechts gekleed in een zwarte onderbroek en had kippenvel. Bovendien was zijn taxikaart in de auto gevonden die eerder die nacht te water was geraakt. Aan het voorgaande verbindt het hof de conclusie dat [bewoner 1] pas kort voordat de politie de woning binnentrad in de woning was gearriveerd. De in de kast (en elders in de woning) aangetroffen goederen die in de ten laste legging zijn opgenomen waren droog.
[bewoner 2] werd aangetroffen in een kast op de eerste verdieping van de woning. Volgens zijn verklaring was hij ‘eergisteren’ met zijn vriendin naar Nederland gekomen. Hij was die nacht met een taxi naar de woning gekomen.
Dat [bewoner 2] al langer in Nederland zou zijn, kan op grond van de stukken in het dossier niet worden vastgesteld. Ook overigens kan geen band tussen [bewoner 2] en de aangetroffen drugs, drugs gerelateerde goederen, het geld en het wapen worden vastgesteld.
De verdachte verbleef daarentegen in de woning, zelfs terwijl de hoofdbewoner [hoofdbewoner] – zoals op
28 februari 2021 - in het buitenland was. Dat zulks het geval was, volgt niet alleen uit zijn eigen verklaring maar ook uit de omstandigheid dat de verdachte zichzelf vaker in de woning heeft gefilmd.
Op grond hiervan concludeert het hof dat de verdachte, anders dan [bewoner 1] en [bewoner 2], vaker in de woning van [hoofdbewoner] aanwezig was. De sleutel van de voorraadkast is aangetroffen op de eerste verdieping. Toen de politie de woning binnenkwam, kwam de verdachte van de eerste verdieping naar beneden gelopen. Dit, in samenhang bezien met de omstandigheid dat op de telefoon van de verdachte een video is gevonden waarop te zien is dat de verdachte in een BMW rijdt met een vuurwapen en doek op zijn schoot, die overeenkomen met het vuurwapen en de doek die in de afgesloten voorraadkast zijn aangetroffen, brengt het hof tot de conclusie dat de verdachte toegang tot de voorraadkast moet hebben gehad. Die conclusie wordt niet alleen versterkt door het tijdstip waarop de video is gemaakt, namelijk daags voor de inval, maar ook door de omstandigheid dat onder het vuurwapen (in de genoemde doek gewikkeld) in de voorraadkast een witte pot met daarop vingerafdrukken van de verdachte stond, alsmede de omstandigheid dat de verdachte over een BMW kon beschikken, die vlakbij stond geparkeerd. Voorts zijn op de telefoon van de verdachte foto’s/video’s van verdovende middelen (waaronder het gebroken blok cocaïne met nummer 212) en geld gevonden die overeenkomen met wat in de voorraadkast in de woning is aangetroffen en in beslag is genomen. Een eveneens op de telefoon van de verdachte aangetroffen video over het verpakken van verdovende middelen, past bij de in de woning aangetroffen sealbags, sealer en tassen. Ook dit draagt bij aan de conclusie van het hof dat de verdachte toegang tot de voorraadkast met daarin de verdovende middelen, de versnijdingsmiddelen, het geld en het vuurwapen heeft gehad en over de daarin aangetroffen goederen kon beschikken.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de herkenning door verbalisant [verbalisant 6] van de verdachte voldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te worden gebruikt. De verdachte wordt herkend van een still van een video, waarin de verdachte zijn gezicht filmt als hij een auto bestuurt. In zijn daaromtrent opgemaakte proces-verbaal heeft [verbalisant 6] gerelateerd dat hij de verdachte kent uit eerdere onderzoeken, aanhoudingen en controles. Bij de “aandachtvestiging” was [verbalisant 6] geen informatie over de identiteit van de persoon op de still verstrekt. De verdachte valt op door zijn mollige postuur, lange haar en vlassige baard. [Verbalisant 6] herkende de verdachte met name aan zijn vlassige baardje en pokdalige gezicht. De laatste keer dat [verbalisant 6] de verdachte had gezien, was op 24 februari 2021. Het contact duurde ongeveer een uur.
De verdediging heeft aangevoerd dat de video’s door derden aan de verdachte zijn toegezonden. In dit verband verwijst het hof naar de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2021057810-66 (blz. 307 van het dossier). Daarin is onder meer gerelateerd:
“Alle video’s hebben een DCIM bestandsnaam, die automatisch wordt mee gegeven als een video door dat betreffende toestel wordt gemaakt. In deze bestandsnaam zitten in de filenaam geen verwijzingen dat een betreffend bestand door een andere manier, zoals bij voorbeeld toegezonden worden via WhatsApp, op dit mobiele apparaat van [verdachte] zijn gekomen.
DCIM, staat voor digitale camerabeelden, een directorynaam in het Design rule for Camera File system, onderdeel van het bestandssysteem voor een digitale camera.”.
Gelet op deze bevindingen en de vaststelling dat het onderzoek is verricht aan de Apple IPhone van de verdachte en de bestandsnaam van de video’s telkens DCIM/100APPLE bevat alsmede de vaststelling dat verdachte zich rijdend in een BMW filmt met een vuurwapen op schoot (ook DCIM/100APPLE), verwerpt het hof het verweer dat de video’s de verdachte zijn toegestuurd.
Het hof komt op grond van zijn conclusies tot het oordeel dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen met bijbehorende munitie in de woning en dat hij daarover kon beschikken. Aldus was er sprake van het voorhanden hebben van een vuurwapen als bedoeld in artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie. Het hof acht het onder 1 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het hof acht het onder 2 en 3 tenlastegelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen. Uit de conclusies van het hof volgt immers dat de verdachte feitelijke macht over de in de woning aangetroffen verdovende middelen, voorwerpen en stoffen kon uitoefenen. Er was dan ook sprake van voorhanden hebben als bedoeld in de Opiumwet.
Uit de bewijsmiddelen en het uitblijven van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdachte omtrent het aangetroffen geldbedrag concludeert het hof dat ook feit 6 bewezen is.
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek tot het horen van [hoofdbewoner] als getuige gedaan.
Het hof wijst het verzoek af, nu het hof de noodzaak tot het horen van [hoofdbewoner] niet is gebleken gezien de inhoud van de overige bewijsmiddelen. Uit de stukken in het dossier volgt bovendien dat [hoofdbewoner] ten tijde van de onderhavige feiten in het buitenland verbleef.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op: