In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, dat op 30 december 2020 was gewezen. Het hoger beroep is ingediend bij exploot van 29 maart 2021. De procedure kende verschillende uitstelverzoeken en onttrekkingen van advocaten, wat leidde tot een complexe procesgang. Op 21 september 2021 heeft [appellant] geen nieuwe advocaat kunnen stellen en is er geen memorie van grieven ingediend. Hierdoor is het recht om grieven in te dienen vervallen, conform artikel 133 lid 4 Rv en artikel 1.8 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven. Het hof heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld. Aangezien [appellant] geen grieven heeft aangevoerd, heeft het hof geoordeeld dat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep. Tevens is [appellant] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de geïntimeerden, die zijn begroot op een totaal van € 1.790,-, bestaande uit griffierechten en salaris voor de advocaten van de geïntimeerden. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 maart 2022.