ECLI:NL:GHDHA:2022:295

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
BK-21/00638 tm BK-21/00641
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot eigen woningkosten en aftrekposten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2015 tot en met 2017 zijn gehandhaafd. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd op basis van nieuw feit, namelijk dat belanghebbende onterecht kosten voor de huur van parkeerplaatsen en VvE-bijdragen als aftrekbare kosten van de eigen woning had opgevoerd. De Rechtbank oordeelde dat de Inspecteur over een nieuw feit beschikte en dat de correcties op de geclaimde aftrekposten terecht waren toegepast. Belanghebbende stelde dat hij in bewijsnood verkeerde en dat de Inspecteur het vertrouwensbeginsel had geschonden, maar de Rechtbank verwierp deze argumenten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de Inspecteur terecht de aftrekposten had gecorrigeerd. De kosten voor de huur van parkeerplaatsen en VvE-bijdragen werden niet als aftrekbare kosten van de eigen woning geaccepteerd, en ook de specifieke zorgkosten, studiekosten en giften werden niet in aftrek toegestaan. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/00638 tot en met BK-21/00641

Uitspraak van 22 februari 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: H.A.J. Kalsbeek)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 21 juni 2021, nummers SGR 20/5104 tot en met SGR 20/5107.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2015 tot en met 2017 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en bij gelijktijdig gegeven beschikkingen belastingrente in rekening gebracht:
Jaar Belastbaar inkomen uit werk en woning Belastingrente
2015 € 37.732 € 575
2016 € 53.797 € 506
2017 € 72.438 € 436.
1.2.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.310. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 165 belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen, de aanslag en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van eenmaal € 48. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende griffierecht geheven van eenmaal € 134. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend. Het Hof heeft op 3 januari 2022 een nader stuk ontvangen van belanghebbende.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 januari 2022. Partijen zijn verschenen
.Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben drie kinderen. De kinderen woonden in de onderhavige jaren thuis.
2.2.
Belanghebbende en zijn gezin bewonen een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) op een recreatiepark gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Belanghebbende huurt op het park twee parkeerplaatsen waarvoor hij in de jaren 2015 tot en met 2018 € 200 per jaar heeft betaald. De bijdragen die belanghebbende aan de vereniging van eigenaren (VvE-bijdragen) heeft betaald bedragen:
2015: € 713
2016: € 1.200
2017: € 900
2018: € 1.000.
2.3.
Belanghebbende heeft blijkens aan de Belastingdienst gerenseigneerde gegevens in 1997 en in 1998/1999 twee geldleningen verzekerd door hypotheek bij de Rabobank en een Flexibel Krediet bij ABN AMRO bank (Flexibel Krediet) afgesloten en in 2012 een HuisVoordeelKrediet bij de Rabobank. De stand van de betreffende leningen en de ter zake daarvan betaalde rente bedraagt:
1997
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 1]
€ 95.293
1998/1999
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 1]
€ 95.293
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 2]
€ 34.033
2011
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 1]
€ 76.009
€ 3.015
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 2]
€ 50.209
€ 2.712
Flexibel Krediet [krediet nr. 1]
€ 11.751
€ 1.228
2012
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 1]
€ 76.009
€ 3.054
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 2]
€ 50.209
€ 2.712
Flexibel Krediet [krediet nr. 1]
€ 35
€ 1.104
Rabo HuisVoordeelKrediet [krediet nr. 2]
€ 24.081
€ 81
2013
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 1]
€ 76.009
€ 2.610
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 2]
€ 50.209
€ 2.021
Flexibel Krediet [krediet nr. 1]
€ 11.984
€ 806
Rabo HuisVoordeelKrediet [krediet nr. 2]
€ 23.479
€ 1.659
2014
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 1]
€ 76.009
€ 2.414
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 2]
€ 50.209
€ 1.959
Flexibel Krediet [krediet nr. 1]
€ 12.230
€ 1.178
Rabo HuisVoordeelKrediet [krediet nr. 2]
€ 23.823
€ 1.665
2015
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 1]
€ 76.009
€ 2.325
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 2]
€ 50.209
€ 1.959
Flexibel Krediet [krediet nr. 1]
€ 11.882
€ 1.066
Rabo HuisVoordeelKrediet [krediet nr. 2]
€ 23.816
€ 1.659
2016
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 1]
€ 76.009
€ 2.103
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 2]
€ 50.209
€ 1.959
Flexibel Krediet [krediet nr. 1]
€ 12.091
€ 1.004
Rabo HuisVoordeelKrediet [krediet nr. 2]
€ 23.826
€ 1.570
2017
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 1]
€ 76.009
€ 1.939
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 2]
€ 50.209
€ 1.959
Flexibel Krediet [krediet nr. 1]
€ 11.786
€ 919
Rabo HuisVoordeel Krediet [krediet nr. 2]
€ 23.715
€ 1.565
2018
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 1]
€ 76.009
€ 1.825
Rabo hypotheek [hypotheek nr. 2]
€ 50.209
€ 1.729
Flexibel Krediet [krediet nr. 1]
€ 12.100
€ 951
Rabo HuisVoordeelKrediet [krediet nr. 2]
€ 23.830
€ 1.570
2.3.1.
Belanghebbende heeft vanaf 2001 de huur van de parkeerplaatsen en de VvE-bijdrage jaarlijks in de aangiften IB/PVV vermeld als aftrekbare kosten eigen woning onder het kopje ‘periodieke betalingen op grond van het recht van erfpacht, opstal en beklemming’.
2.3.2.
De aangiften IB/PVV 2004 tot en met 2017 zijn door de Inspecteur niet gecontroleerd op de aftrek eigenwoningrente. De aanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2014 en de aanslagen IB/PVV 2016 en IB/PVV 2017 zijn geautomatiseerd overeenkomstig de aangiften vastgesteld.
2015
2.4.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.252:
Inkomsten uit werk en woning
[A] B.V. € 26.263
[B] € 14.643 +
eigen woning forfait € 1.110
aftrekbare rente € 7.009 -/-
erfpacht, opstal en beklemming
€ 913 -/-
negatieve inkomsten eigen woning € 6.812 -/-
Specifieke zorgkosten
medicijnen € 25
hulpmiddelen € 100 +
genees-/heelkundige hulp € 1.581 +
reiskosten ziekenbezoek € 575 +
drempel
€ 562 -/-
aftrekbare specifieke zorgkosten € 1.719 -/-
Studiekosten
[naam school 1] € 1.700
[naam school 2] € 350 +
drempel
€ 250 -/-
aftrekbare studiekosten € 1.800 -/-
Giften aan culturele instellingen
KWF € 150
verhoging culturele instellingen € 38 +
Andere giften
kerk € 1.400
hartstichting € 75 +
drempel andere giften
€ 340 -/-
maximum aftrekbare giften
€ 1.323 -/-
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 29.252
2.5.
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte IB/PVV 2015 belanghebbende vragen gesteld over de aangegeven looninkomsten, omdat die afweken van het door de werkgever aan de Inspecteur gerenseigneerde bedrag. Na beantwoording van de vragen heeft de Inspecteur de aangifte niet gecorrigeerd en de definitieve aanslag IB/PVV 2015 vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning € 29.252.
2016
2.6.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.897:
Inkomsten uit werk en woning
[A] B.V. € 56.749
eigen woning forfait € 1.110
aftrekbare rente € 7.176 -/-
erfpacht, opstal en beklemming
€ 1.400 -/-
negatieve inkomsten eigen woning € 7.466 -/-
Specifieke zorgkosten
medicijnen € 75
hulpmiddelen € 360 +
extra kleding/beddengoed € 300 +
genees-/heelkundige hulp € 1.840 +
reiskosten ziekenbezoek € 550 +
drempel
€ 1.185 -/-
aftrekbare specifieke zorgkosten € 1.940 -/-
Studiekosten
[naam school 1] € 750
drempel
€ 250 -/-
aftrekbare studiekosten € 500-/-
Giften aan culturele instellingen
bijzondere noden € 2.750
verhoging culturele instellingen € 688 +
drempel andere giften
€ 492-/-
maximum aftrekbare giften
€ 2.946 -/-
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 43.897
2.7.
De aanslag IB/PVV 2016 is geautomatiseerd (zonder nader onderzoek) vastgesteld conform de ingediende aangifte.
2017
2.8.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.227:
Inkomsten uit werk en woning
[A] B.V. € 58.561
UWV € 16.650 +
eigen woning forfait € 1.125
aftrekbare rente € 6.373 -/-
erfpacht, opstal en beklemming
€ 1.100 -/-
negatieve inkomsten eigen woning € 6.348 -/-
Specifieke zorgkosten
medicijnen € 55
hulpmiddelen € 200 +
genees-/heelkundige hulp € 4.500 +
drempel
€ 2.306 -/-
aftrekbare specifieke zorgkosten € 2.449 -/-
Studiekosten
[naam school 1] € 1.500
drempel
€ 250-/-
aftrekbare studiekosten € 1.250 -/-
Giften aan culturele instellingen
bijzondere noden € 1.400
kerk € 1.400 +
KNRM € 100 +
gehandicaptenzorg € 1.400 +
KWF € 100 +
hartstichting € 100 +
verhoging culturele instellingen € 1.125 +
drempel andere giften
€ 688 -/-
aftrekbare giften
€ 4.937 -/-
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 60.227
2.9.
De aanslag IB/PVV 2017 is geautomatiseerd door de Inspecteur vastgesteld conform de ingediende aangifte.
2018
2.10.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2018 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.644:
Inkomsten uit werk en woning
[A] B.V. € 63.800
eigen woning forfait € 1.064
aftrekbare rente € 7.275 -/-
erfpacht, opstal en beklemming
€ 1.000 -/-
negatieve inkomsten eigen woning € 7.211 -/-
Specifieke zorgkosten
medicijnen € 25
hulpmiddelen € 365 +
extra kleding/beddengoed € 300 +
genees-/heelkundige hulp € 2.570 +
reiskosten ziekenbezoek € 200 +
drempel
€ 1.588 -/-
aftrekbare specifieke zorgkosten € 1.872 -/-
Studiekosten
[naam school 2] € 500
drempel € 250 -/-
aftrekbare studiekosten € 250-/-
Giften aan culturele instellingen
kerk € 1.800
gehandicaptenzorg € 1.200 +
KWF € 120 +
gbs € 120 +
KNRM € 120 +
verhoging culturele instellingen € 878 +
drempel
€ 565-/-
aftrekbare giften
€ 3.823 -/-
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 50.644
2.11.
De Inspecteur heeft belanghebbende tijdens de behandeling van de aangifte IB/PVV 2018 vragen gesteld over de in aftrek gebrachte eigenwoningkosten, specifieke zorgkosten, studiekosten en giften. Na de correspondentie heeft de Inspecteur- met uitzondering van de Rabohypotheken - het Flexibel Krediet en het Rabo HuisVoordeelKrediet niet als eigenwoningschuld aangemerkt en de daarvoor betaalde rente niet als aftrekbare rente van de eigenwoning geaccepteerd. Verder heeft de Inspecteur het bedrag dat is vermeld als ‘erfpacht, opstal en beklemming’, bestaande uit uitgaven voor de huur van de twee parkeerplaatsen en de verplichte VvE-bijdragen (zie 2.3.1.) niet als aftrekbare kosten van de eigenwoning geaccepteerd. Daarnaast heeft de Inspecteur de aangegeven specifieke zorgkosten, studiekosten en giften (met uitzondering van de giften aan KWF en KNRM) niet in aftrek aanvaard, deels omdat die uitgaven niet aftrekbaar zijn en deels omdat door belanghebbende geen ondersteunend bewijs (nota’s of betalingsbewijzen e.d.) is overgelegd.
Inkomsten uit werk en woning
[A] B.V. € 63.800
eigen woning forfait € 1.064
aftrekbare rente
€ 3.554 -/-
negatieve inkomsten eigen woning € 2.490 -/-
Giften
KWF € 72
KNRM € 60 +
drempel
€ 613 -/-
aftrekbare giften
€ 0
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 61.310
2.12.
Naar aanleiding van de bevindingen en correcties over het belastingjaar 2018 heeft de Inspecteur de aangiften IB/PVV 2015 tot en met IB/PVV 2017 van belanghebbende (nader) onderzocht en belanghebbende vragen gesteld over de in die aangiften opgevoerde aftrekposten. Vervolgens heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 tot en met IB/PVV 2017 aangekondigd en vastgesteld conform de bevindingen bij de behandeling van de aangifte IB/PVV 2018. Daarbij zijn voor die jaren alsnog een aantal aftrekposten gecorrigeerd, deels omdat de uitgaven niet aftrekbaar zijn en deels omdat door belanghebbende geen ondersteunend bewijs (nota’s of betalingsbewijzen e.d.) is overgelegd. Het gaat om de volgende posten:
- rente voor het Flexibel Krediet en het Rabo HuisVoordeelKrediet;
- uitgaven voor erfpacht, opstal en beklemming;
- uitgaven voor specifieke zorgkosten;
- uitgaven voor studiekosten;
- giften, met uitzondering van giften aan KWF en KNRM, en de verhoging van giften aan culturele instellingen.
2.13.
De navorderingsaanslag IB/PVV 2015 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.732:
Inkomsten uit werk en woning
[A] B.V. € 26.263
[B] € 14.643 +
eigen woning forfait € 1.110
aftrekbare rente
€ 4.284 -/-
negatieve inkomsten eigen woning
€ 3.174-/-
belastbaar inkomen € 37.732
2.14.
De navorderingsaanslag IB/PVV 2016 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.797.
Inkomsten uit werk en woning
[A] B.V. € 56.749
eigen woning forfait € 1.110
aftrekbare rente
€ 4.062 -/-
negatieve inkomsten eigen woning
€ 2.952 -/-
belastbaar inkomen € 53.797
2.15.
De navorderingsaanslag IB/PVV 2017 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.438.
Inkomsten uit werk en woning
[A] B.V. € 58.561
UWV € 16.650 +
eigen woning forfait € 1.125
aftrekbare rente
€ 3.898 -/-
negatieve inkomsten eigen woning
€ 2.773-/-
verzamelinkomen € 2.438

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Het nieuwe feit
6. Naar het oordeel van de rechtbank beschikt verweerder voor de jaren 2015 tot en met 2017 over een navordering rechtvaardigend nieuw feit, namelijk de constatering bij de controle van de aangifte IB/PVV 2018 dat eiser uitgaven voor de huur van twee parkeerplaatsen en de verplichte bijdragen aan de Vereniging van Eigenaren heeft opgevoerd als aftrekbare uitgaven voor erfpacht, opstal en beklemming, alsmede de constatering dat sprake was van contante giften die (althans volgens verweerder) niet met voldoende bewijsmiddelen zijn onderbouwd en van uitgaven voor specifieke zorgkosten en van scholingsuitgaven die niet als zodanig kwalificeerden. Van die feiten hoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet reeds op de hoogte te zijn. Ook kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat verweerder in zoverre aan de juistheid van de aangiften van eiser – die geen onverzorgde indruk maakten – had moeten twijfelen. Dat over de jaren 2001 tot en met 2003 met eiser is gecorrespondeerd over de eigen woningaftrek en dat destijds (in de periode rond 2005) in verband daarmee ook daadwerkelijk correcties zijn toegepast, maakt dit niet anders en maakt ook niet dat voor de onderhavige jaren in zoverre geen sprake is van een nieuw feit. Omdat uit de gedingstukken volgt dat de eigen woningschulden in de periode ná 2005 (en ook ná 2010) nog meerdere malen in omvang dan wel in samenstelling zijn gewijzigd bestaat er geen grond voor het oordeel dat correspondentie en correcties over die eerdere jaren in de weg staan aan het nieuwe feit.
7. Voor zover eiser meent dat verweerder niet over een nieuw feit beschikt omdat de kwestie van de eigen woningkosten (alsook de andere gecorrigeerde aftrekposten) ook in de periode ná 2005 steeds (telefonisch) aan de orde is gesteld, volgt de rechtbank hem daarin niet. Eiser, op wie in dit verband de bewijslast rust, heeft dit, tegenover de betwisting door verweerder, niet met enig bewijsmiddel kunnen staven en dus niet aannemelijk gemaakt.
8. Ook het feit dat verweerder de aangifte IB/PVV 2015 van eiser wel heeft gecontroleerd op de daarin aangegeven looninkomsten en eiser vervolgens daarover heeft bevraagd, maakt niet dat verweerder niet beschikt over een nieuw feit dan wel anderszins wordt beperkt in zijn recht om na te vorderen over de onderhavige aftrekposten voor zover die ten onrechte zijn opgevoerd. Daarbij overweegt de rechtbank dat de aangifte IB/PVV 2015 enkel is beoordeeld voor wat betreft de aangegeven looninkomsten, en ook alleen omdat de aangegeven looninkomsten lager waren dan de gerenseigneerde looninkomsten. Naar het oordeel van de rechtbank rust in zo’n geval, anders dan eiser ter zitting heeft bepleit, op verweerder niet de verplichting om die aangifte (laat staan de aangiften over andere jaren) ook op alle andere punten te controleren. Ook in zoverre is dus geen sprake van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat.
De correcties op de geclaimde aftrekposten
9. Voor al de toegepaste correcties op de geclaimde aftrekposten voor de jaren 2015 tot en met 2018 geldt dat de bewijslast dat recht bestaat op de geclaimde aftrek op eiser rust. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn twee verweerschriften uitgebreid gemotiveerd (en naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden) heeft weergegeven waarom de opgevoerde kosten tot de genoemde bedragen niet in aftrek worden toegelaten. Eiser heeft daartegenover geen, dan wel vrijwel geen inhoudelijk verweer gevoerd; hij heeft niet inzichtelijk gemaakt om welke kosten het precies gaat en heeft niet aangegeven waarom en in welke mate die kosten, tegenover de betwisting door verweerder, wel aftrekbaar zijn. Eiser heeft in dit verband ook geen dan wel niet voldoende bewijsmiddelen overgelegd. De rechtbank acht eiser dan ook niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast aannemelijk te maken dat hij wel recht heeft op (een deel) van de geclaimde aftrek. In zoverre zijn de correcties naar het oordeel van de rechtbank terecht toegepast.
Bewijsnood?
10. Eiser heeft, in ieder geval met betrekking tot de geclaimde eigen woningkosten, aangevoerd dat hij in bewijsnood verkeert en dat die bewijsnood is veroorzaakt door verweerder. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Daarbij overweegt de rechtbank dat, ook als eiser wordt gevolgd in zijn stelling dat hij in het verleden al zijn originele bescheiden met betrekking tot de eigen woning aan verweerder heeft verstrekt en die vervolgens nooit meer heeft teruggekregen – hetgeen verweerder overigens betwist – dat niet maakt dat eiser voor de onderhavige jaren in bewijsnood verkeert. Niet is gebleken dat ook de stukken die betrekking hebben op latere jaren dan de in het verleden bevraagde en gecorrigeerde jaren 2001 tot en met 2003 (laat staan die betreffende nog latere jaren zoals bijvoorbeeld de jaren vanaf 2010) zijn afgegeven. Eiser moet naar het oordeel van de rechtbank in staat worden geacht voor de jaren 2015 tot en met 2018 (in ieder geval ten dele) over de benodigde bewijsmiddelen te kunnen beschikken, al dan niet door deze (opnieuw) op te vragen bij de bank/de kredietverstrekker. Dat van concrete bewijsnood desondanks sprake is, is voor de rechtbank niet aannemelijk geworden, ook niet voor wat betreft de andere gecorrigeerde aftrekposten.
De beginselen van behoorlijk bestuur; het vertrouwensbeginsel
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat het toepassen van de correcties voor de jaren 2015 tot en met 2018 in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het vertrouwensbeginsel. De rechtbank volgt eiser ook daarin niet.
12. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat zij door eiser niet aannemelijk gemaakt acht dat hij de onderhavige kwesties door de jaren heen steeds telefonisch aan de orde heeft gesteld en concreet heeft afgestemd met een medewerker van de Belastingdienst (anders dan via een algemeen contact met een medewerker van de Belastingtelefoon waaraan op grond van de geldende jurisprudentie geen vertrouwen kan worden ontleend). Eiser heeft deze stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt. Hij heeft daarvan geen bewijs aangedragen, en in de gedingstukken is daarvoor ook geen aanknopingspunt te vinden. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat verweerder enige uitlating heeft gedaan of handeling heeft verricht op grond waarvan eiser het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de aftrekposten zijn beoordeeld en zijn toegestaan dan wel dat daarop niet zal worden teruggekomen.
13. Ook kan eiser aan het feit dat zijn aangiften IB/PVV over zowel de onderhavige jaren als de daaraan voorafgaande jaren – in ieder geval voor wat betreft de door eiser opgevoerde aftrekposten – steeds zijn gevolgd, niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de aftrekposten terecht zijn opgevoerd dan wel dat deze door verweerder niet zouden worden gecorrigeerd. Immers, het enkele volgen van de aangifte van een belastingplichtige, ook over een reeks van jaren, wekt geen in rechte te beschermen vertrouwen omtrent de juistheid van die aangifte(n). Dat dat in dit geval anders is, omdat de kwesties concreet door eiser aan de orde zijn gesteld dan wel door verweerder zijn bevraagd, blijkt niet uit de gedingstukken en is ook overigens niet aannemelijk gemaakt (zie ook hiervoor onder 12).
14. Voor zover eiser meent dat het feit dat in het verleden, naar aanleiding van de aangiften voor 2001 tot en met 2003, de aftrek van de eigen woningkosten concreet aan de orde zijn geweest, leidt tot een in rechte te beschermen vertrouwen op dit punt, volgt de rechtbank hem ook daarin niet. Immers, verweerder heeft destijds voor die jaren geconcludeerd dat eiser de eigen woningkosten onjuist had verantwoord en heeft in verband daarmee ook daadwerkelijk correcties toegepast. Alsdan kan eiser daaraan voor de onderhavige jaren niet het vertrouwen ontlenen dat zijn aangiften op dit punt juist zijn, ook niet in samenhang bezien met het feit dat verweerder eisers aangiften voor latere jaren op dit punt steeds zonder nadere controle heeft gevolgd.
15. Dat de aanslag 2015 is opgelegd nadat eiser is bevraagd over de aangifte, vormt ook geen omstandigheid waaraan eiser vertrouwen heeft mogen ontlenen omtrent de juistheid van de opgevoerde aftrekposten, omdat het daarbij alleen is gegaan over de arbeidsinkomsten en niet over die aftrekposten en ook nergens uit blijkt of kan worden afgeleid dat verweerder die daarbij ook heeft beoordeeld dan wel daarover enige uitlating heeft gedaan.
16. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op het vertrouwensbeginsel en vindt in de omstandigheden van dit geval ook geen grond voor de conclusie dat sprake is van een schending van een van de andere beginselen van behoorlijk bestuur.
Concluderend met betrekking tot de kostencorrecties
17. Het vorenstaande betekent dat verweerder de kostencorrecties terecht heeft toegepast en dat hij in verband daarmee over de jaren 2015 tot en met 2017 terecht en tot de juiste bedragen heeft nagevorderd en de kostencorrecties voor het jaar 2018 terecht heeft toegepast bij het vaststellen van de aanslag.
De belastingrente
18. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2015 tot en met 2017 terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld en of de aanslag IB/PVV 2018 tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of:
a. a) de Inspecteur voor het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 tot en met IB/PVV 2017 beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit;
b) de Inspecteur over de jaren 2015 tot en met 2018 de rente betaald op het Flexibel Krediet en op het Rabo HuisVoordeelKrediet, de huur van de twee parkeerplaatsen en de VvE-bijdragen terecht niet als aftrekbare kosten van de eigen woning heeft aanvaard;
c) de Inspecteur terecht over de jaren 2015 tot en met 2018 geen aftrek voor specifieke zorgkosten heeft geaccepteerd;
d) de Inspecteur terecht over de jaren 2015 tot en met 2018 de uitgaven voor studiekosten en andere scholingsuitgaven niet heeft geaccepteerd;
e) de Inspecteur terecht over de jaren 2015 tot en met 2018 correcties heeft toegepast op de aftrek van giften;
f) belanghebbende voor wat betreft de geschilpunten onder b) tot en met e) een beroep kan doen op schending van het vertrouwensbeginsel.
Belanghebbende beantwoordt de vragen onder a) tot en met e) ontkennend en de vraag onder f) bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegenovergestelde zin.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 tot en met IB/PVV 2017 en tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2018 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.644 alsmede tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaar-, de beroeps- en de hogerberoepsfase.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Nieuw feit
5.1.
Artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren.
5.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1410, BNB 2020/170, met betrekking tot het bij het vaststellen van een aanslag IB/PVV in te stellen onderzoek naar de door de belastingplichtige ingediende aangifte het volgende geoordeeld:
“3.2 De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag IB/PVV uitgaan van de juistheid van de gegevens die de belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is de inspecteur tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, en mede gelet op de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval, aan de juistheid van enig in die aangifte opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn.”
5.3.
Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat de Inspecteur voor de jaren 2015 tot en met 2017 over een navordering rechtvaardigend nieuw feit beschikt. Het Hof sluit zich aan bij hetgeen de Rechtbank daarover in rechtsoverwegingen 6 tot en met 8 heeft geoordeeld.
Kosten eigen woning
5.4.
Voor zover belanghebbende stelt dat de gelden uit het afsluiten van het Rabo HuisVoordeelKrediet in 2012 en (de verhoging van) het Flexibel Krediet in 2013 zijn besteed aan onderhoud van het dak, de serre dan wel anderszins zijn besteed aan uitgaven voor de eigen woning, heeft hij, bij betwisting door de Inspecteur, voor die stelling geen enkel bewijs bijgebracht. Voor wat betreft de stelling dat het Flexibel Krediet na 2012 is opgegaan in het Rabo HuisVoordeelKrediet heeft belanghebbende evenmin verifieerbare gegevens verschaft. Het Hof ziet geen aanleiding om belanghebbende te volgen in zijn stelling dat de door de banken aan de Belastingdienst gerenseigneerde gegevens (zie 2.3) onjuist zijn.
5.5.
Voor de huur van twee parkeerplaatsen en de VvE-bijdragen geldt dat zij niet kunnen worden aangemerkt als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als bedoeld in artikel 3.120 Wet IB 2001. Zij vormen immers geen rente van schulden of kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld. Evenmin betreffen het periodieke betalingen voor rechten van erfpacht, opstal en beklemming.
Zorgkosten
5.6.
De uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Van de uitgaven voor medicijnen is geen bewijs overgelegd en de uitgaven aan reiskosten voor ziekenbezoek zijn gemaakt voor iemand die geen deel van het huishouden van belanghebbende uitmaakt.
Studiekosten
5.7.
De in aftrek gebrachte studiekosten zijn niet aftrekbaar omdat deze uitgaven niet aan een studie van belanghebbende of zijn partner zijn besteed (artikel 6:27, lid 1 en 3, Wet IB 2001).
Giften
5.8.
Belanghebbende heeft in elk van de onderhavige jaren in zijn aangifte IB/PVV giften in aftrek gebracht die, naar hij stelt, maandelijks zijn gedaan aan de kerk, collectebussen, gehandicaptenzorg en een verzorgingstehuis. De overgelegde bankafschriften en de daarop vermelde geldopnames zijn onvoldoende om aannemelijk te maken dat de opgenomen gelden zijn besteed aan giften, reeds omdat met een geldopname niet vaststaat dat de opgenomen gelden ook daadwerkelijk aan de door belanghebbende gestelde begiftigde ten goede is gekomen. Nu belanghebbende geen ander (schriftelijk) bewijs heeft bijgebracht waaruit volgt dat giften aan deze begiftigden ten goede zijn gekomen, acht het Hof niet aannemelijk dat de giften zijn gedaan. De Inspecteur heeft deze giften dan ook terecht niet in aftrek toegestaan. De giften die door de Inspecteur wél in aanmerking zijn genomen (aan KRNM en KWF) overtreffen de drempel niet.
Vertrouwensbeginsel
5.9.
Voor zover belanghebbende stelt dat de Inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden omdat in telefonische gesprekken met medewerkers van de Belastingdienst dan wel de Belastingtelefoon is meegedeeld dat de diverse door hem in aftrek gebrachte bedragen zouden worden geaccepteerd, geldt dat ongewis is gebleven wat de gesprekken met de medewerkers van de Belastingdienst c.q. de belastingtelefoon precies inhielden; welke vragen zijn gesteld en wat daarop concreet het antwoord is geweest. Het beroep op opgewekt vertrouwen vanwege door Belastingdienstmedewerkers verstrekte inlichtingen dan wel verstrekte algemene informatie mist daarom de vereiste feitelijke grondslag en faalt.
5.10.
Voor zover belanghebbende stelt dat hij vertrouwen kan ontlenen aan algemene informatie op de website van de Belastingdienst over giften aan culturele instellingen, geldt dat op deze website is vermeld dat een belanghebbende zelf moet onderzoeken of de instanties aan wie hij geeft behoren tot de culturele instellingen en de belastingplichtige daarom zelf een onderzoeksplicht heeft. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende zodanig onderzoek heeft verricht.
5.11.
Voor zover belanghebbende in de bezwaarfase een gedeelte van een krantenartikeltje heeft bijgevoegd waaraan hij stelt vertrouwen te ontlenen over aftrek van contant gedane giften aan kerken, geldt dat dit geen mededeling is die door of namens de Belastingdienst is gedaan. Ook overigens blijkt niet dat een dergelijke mededeling van de kant van de Belastingdienst is gedaan dan wel dat door de Belastingdienst algemene informatie van die strekking is verschaft.
5.12.
Het Hof volgt het oordeel van de Rechtbank dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Inspecteur enige uitlating heeft gedaan of handeling heeft verricht op grond waarvan belanghebbende het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de aftrekposten zijn beoordeeld en zijn toegestaan dan wel dat daarop niet zal worden teruggekomen en volgt ook de overige door de Rechtbank in de oordelen 14 tot en met 16 van de uitspraak gegeven overwegingen waarbij het beroep op het vertrouwensbeginsel is verworpen.
Bewijsnood
5.13.
Ten aanzien van het beroep op bewijsnood overweegt het Hof - gelijk de Rechtbank - dat belanghebbende gegevens over de besteding van de hypothecaire geldleningen en de kredieten had kunnen opvragen bij de Rabobank en de ABN AMRO Bank of inzicht in zijn bankgegevens had kunnen verstrekken over de bestedingen van de leningen en ook over de andere in 5.6 tot en met 5.8 genoemde uitgaven gegevens had kunnen opvragen bij banken. Verder geldt dat belanghebbende heeft moeten beseffen dat als hij uitgaven op zijn inkomen in aftrek wil brengen daarvan bewijs kan worden verlangd. Het Hof verwerpt het beroep op bewijsnood.
Slotsom
5.14.
Het hoger beroep is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, I. Reijngoud en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op 22 februari 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.