ECLI:NL:GHDHA:2022:2853

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.307.334/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loon vereffenaar in erfrechtelijke kwestie met toepassing van Recofa richtlijnen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, verbonden aan een besloten vennootschap, die als vereffenaar is benoemd voor de nalatenschap van de erflater en de onverdeelde ontbonden huwelijksgemeenschap met zijn ex-echtgenote. Appellant verzoekt om een verhoging van zijn loon als vereffenaar, dat door de kantonrechter was vastgesteld op € 8.437,64 inclusief btw. Hij stelt dat zijn loon moet worden vastgesteld op € 10.554,18, met een hogere ervaringsfactor voor de door hem ingeschakelde medewerker, mevrouw [curator]. De kantonrechter had een ervaringsfactor van 0,5 toegekend aan mevrouw [curator], terwijl appellant meent dat dit 1,1 zou moeten zijn. Het hof oordeelt dat er geen aanleiding is om af te wijken van de reguliere ervaringsfactoren conform de Recofa richtlijnen. Het hof bevestigt dat de richtlijnen zijn bedoeld om een uniforme toepassing van het recht te waarborgen en dat de kantonrechter terecht de ervaringsfactor van mevrouw [curator] niet heeft verhoogd. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.307.334/01
zaaknummer rechtbank : 9071208 AZ VERZ 21-31
beschikking van de meervoudige kamer van 21 december 2022
inzake het hoger beroep van:
[appellant] ,
verbonden aan de besloten vennootschap [BV] .,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verzoeker in het hoger beroep,
hierna te noemen: appellant,
advocaat mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht,
om het loon van appellant als vereffenaar vast te stellen inzake:
1) de nalatenschap van:
[erflater] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1960,
overleden te [overlijdensplaats] op [overlijdensdatum] 2018,
laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de erflater,
2) de onverdeelde ontbonden huwelijksgemeenschap tussen erflater en [vrouw 1] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1964, wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Dordrecht 29 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Appellant is op 28 februari 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 november 2022 plaatsgevonden. Verschenen is: mr. A.C. de Bakker.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 augustus 2019 is appellant benoemd tot vereffenaar van voormelde nalatenschap en de onverdeelde ontbonden huwelijksgemeenschap van erflater en [vrouw 1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij inleidend verzoek, ingekomen bij de kantonrechter op 12 februari 2021, heeft appellant verzocht zijn loon vast te stellen op een bedrag van € 12.100,07 inclusief btw over de periode van 27 augustus 2019 tot en met 11 februari 2021.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het loon van appellant vastgesteld op
€ 8.437,64 inclusief btw. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.3
Appellant kan zich daar niet mee verenigen. Hij verzoekt in hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het loon van appellant vast te stellen op € 10.554,18 inclusief 4% kantoorkosten en 21% btw, althans zodanig te beslissen als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
Hij voert – in de kern - in één grief aan dat de kantonrechter ten onrechte aan mevrouw [curator] een ervaringsfactor van 0,5 heeft toegekend, terwijl aan haar een ervaringsfactor 1,1 dient te worden toegekend. Op dit moment wordt er door de kantonrechters willekeurig beslist over de toe te kennen ervaringsfactor. Dit bemoeilijkt de bedrijfsvoering van appellant.

5.De motivering van de beslissing

Juridisch kader
5.1
Artikel 4:206 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een door de rechter benoemde vereffenaar recht heeft op het loon dat door de kantonrechter vóór het opmaken van de
uitdelingslijst wordt vastgesteld.
5.2
In de Richtlijnen Vereffening nalatenschappen is het volgende opgenomen (in B3 onder 12):
“De door de rechtbank benoemde vereffenaar – veelal een notaris of advocaat – heeft recht op loon (artikel 4:206 lid 3 BW). Hij wordt betaald uit de nalatenschap.
Enig inzicht in de omvang van de nalatenschap is daarom wenselijk.Zie over de vereffeningskosten nader hieronder onder I. Het is mogelijk dat een partij het loon en de kosten van de vereffenaar voor haar rekening neemt.”
Onder I2. van de Richtlijnen Vereffening nalatenschappen wordt vervolgens het Loon van de vereffenaar verder uitgewerkt:
“(…)
“7. Een door de rechtbank benoemde vereffenaar heeft recht op het loon dat door de kantonrechter voor het opmaken van de uitdelingslijst wordt vastgesteld op grond van artikel 4:206 BW. Bij het vaststellen van het loon voor een door de rechter benoemde vereffenaar kan rekening worden gehouden met het belang dat de vereffenaar bij de vereffening heeft. Wanneer een vereffenaar tevens erfgenaam is, zal met dat belang rekening worden gehouden bij de vaststelling van de hoogte van het loon. Daarnaast kan ook de omvang van de nalatenschap aanleiding zijn om het loon van de vereffenaar in meer of mindere mate te beperken.
(..)
9.
Loon van de vereffenaar kan alleen worden verzocht op basis van een gespecificeerde registratie van de daadwerkelijk aan de vereffening bestede tijd. Bij de tijdregistratie kan gebruik worden gemaakt van vaste tijdeenheden. De tijdregistratie wordt op zodanige wijze gespecificeerd dat daaruit valt af te leiden:
  • De datum waarop de werkzaamheid is verricht;
  • De soort werkzaamheden die zijn verricht;
  • De (kwalificatie van de) persoon die de werkzaamheid heeft verricht;
Een verzoek om een voorschot is niet gebaseerd op een wettelijke grondslag. Bij gebreke van een wettelijke regeling dient voor de vaststelling van het loon aansluiting te worden gezocht bij in de wet geregelde overeenkomstige gevallen, zoals de beloning van de curator in een faillissement, zoals nader geregeld in de zogenaamde Recofa richtlijnen. Deze richtlijnen zijn in faillissementszaken algemeen aanvaard. De wetgever heeft bij de vereffening van nalatenschappen op meer plaatsen verwezen naar de Faillissementswet (hierna Fw.). Op grond daarvan achten de kantonrechters dat aansluiting bij de beloning van de curator conform de Recofa richtlijnen passend is.”
In artikel 6.4 van de Recofa richtlijnen is het volgende opgenomen:
“6.4 Het uurtarief
a. Het uurtarief van de curator en de aan zijn kantoor verbonden advocaten is het product van: − het basisuurtarief in het jaar van de tijdbesteding (zie artikel 6.5); − de ervaringsfactor van de curator of van de kantoorgenoot van de curator (zie artikel 6.6), met dien verstande dat voor de kantoorgenoot van de curator ten hoogste de ervaringsfactor van de curator geldt.
b. De vergoedingssystematiek wordt als volgt ingericht:
Ervaring < 3 jr. 3-5 jr. 5-8 jr. 8-11 jr. >11 jr.
Factor 0,8 1,1 1,2 1,4 1,6
De ervaringsfactor heeft betrekking op het aantal praktijkjaren van de curator vanaf de datum van de (eerste) beëdiging:
i. factor 0,8: indien de curator korter dan 3 jaar advocaat is;
ii. factor 1,1: indien de curator ten minste 3 jaar maar korter dan 5 jaar advocaat is;
iii. factor 1,2: indien de curator ten minste 5 jaar maar korter dan 8 jaar advocaat is;
iv. factor 1,4: indien de curator ten minste 8 jaar maar korter dan 11 jaar advocaat is
v. factor 1,6: indien de curator 11 jaar of langer advocaat is.
c. De rechter-commissaris kan in bijzondere gevallen op verzoek een afwijkend uurtarief toekennen, bij voorbeeld vanwege de omvang, complexiteit of maatschappelijke impact van een faillissement.
d. De hoogte van het uurtarief voor de medewerkers die geen advocaat zijn (hierna ook: faillissementsmedewerkers) is afhankelijk van hun relevante ervaring in combinatie met de opleiding van de desbetreffende medewerker, waarbij de navolgende factor ten opzichte van het basisuurtarief wordt toegepast:
i. factor 0,4: indien de medewerker tot en met vijf jaar ervaring heeft;
ii. factor 0,5: indien de medewerker meer dan vijf jaar maar minder dan tien jaar ervaring heeft;
iii. factor 0,6: indien de medewerker meer dan tien jaar ervaring heeft.
e. De inzet en hoogte van de honorering van faillissementsmedewerkers wordt voorafgaande aan hun inzet ter goedkeuring aan de rechter-commissaris voorgelegd.
f. Indien de werkzaamheden zich over meer dan één kalenderjaar hebben uitgestrekt, wordt voor ieder kalenderjaar het in het desbetreffende jaar geldende basisuurtarief toegepast.
g. De curator verdeelt de werkzaamheden in het faillissement, met inachtneming van de moeilijkheidsgraad daarvan, zodanig over hemzelf, zijn kantoorgenoten en de faillissementsmedewerkers zodat deze werkzaamheden tegen het laagst mogelijke uurtarief worden verricht.”
5.3
Het loon van de vereffenaar houdt dan ook verband met de redelijke omvang van de werkzaamheden ten aanzien van het in kaart brengen van de activa en passiva. Daarbij spelen de complexiteit en de bewerkelijkheid van de vereffening een belangrijke rol.
Inhoudelijke beoordeling
5.4
Aan de orde is de vraag of van de reguliere toepassing van de ervaringsfactoren conform de Recofa richtlijnen moet worden afgeweken met betrekking tot de door mevrouw [curator] gedane werkzaamheden. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Deze Recofa richtlijnen zijn zogenoemde rechtersregelingen die een bijdrage beogen te leveren aan een uniforme toepassing van het recht. Zij dienen, evenals de overige rechtersregelingen, de voorspelbaarheid en rechtszekerheid.
5.5
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat er geen aanleiding is om van Recofa richtlijnen af te wijken.
Appellant heeft zijn bedrijfsvoering kennelijk zo ingericht dat mevrouw [curator] , een medewerker met een ervaringsfactor van 0,6, wordt ingezet voor werkzaamheden die volgens appellant gebruikelijk worden gedaan door een medewerker met een hogere ervaringsfactor. Op die manier maakt hij, zo is het betoog, zijn bedrijfsvoering rendabel. Als mevrouw [curator] wordt beloond conform de Recofa-richtlijnen, rendeert zijn bedrijf niet langer zodat hij dan medewerkers die meer kosten en de hoogste ervaringsfactor hebben, zal moeten inzetten. Ook doet de honorering volgens de voor haar geldende ervaringsnorm, geen recht aan haar kennis en ervaring. Dit betoog gaat niet op. De werkwijze waarbij de medewerkers met de hoogste ervaringsfactor slechts worden ingeschakeld als dat noodzakelijk is, sluit aan bij het bepaalde in artikel 6.4g van de Recofa-richtlijnen en mag naar het oordeel van het hof verwacht worden van een redelijk handelend vereffenaar. Immers, daarmee blijven de ten laste van de boedel te brengen loonkosten in omvang zo beperkt mogelijk. Het is aan de vereffenaar om de bij hem werkzame medewerkers zo efficiënt mogelijk in te zetten. Echter, deze werkwijze kan er niet toe leiden dat de ervaringsfactor van mevrouw [curator] wordt verhoogd. Het werken met een ervaringsfactor brengt immers mee dat de mate van bekwaamheid niet individueel wordt beoordeeld. Niet valt in te zien waarom het niveau waarop mevrouw [curator] haar werkzaamheden verricht, anders is dan wat van haar kan worden verwacht vergeleken met een gemiddelde medewerker met hetzelfde aantal jaren werkervaring. Dat met de inzet van mevrouw [curator] tegen het voor haar geldende tarief de bedrijfsvoering van appellant niet rendeert maakt dit niet anders en is overigens ook niet nader onderbouwd. Ook de werkervaring van mevrouw [curator] zelf, die in het verleden werkzaam is geweest als WSNP-bewindvoerder en benoemd is tot curator in faillissementen van natuurlijke personen leidt niet tot toekenning van een hogere ervaringsfactor. Aan de stelling van appellant dat de Recofa-richtlijnen niet voorzien in een situatie waarin een niet-advocaat de werkzaamheden van een curator verricht en daarvoor ook de verantwoordelijkheid draagt en dat om die reden een hogere ervaringsfactor moet worden toegekend, gaat het hof voorbij. Immers, [appellant] is benoemd tot vereffenaar en hij draagt als zodanig de - uiteindelijke - verantwoordelijkheid voor de vereffening en hij is ook verantwoordelijk voor de medewerkers die hij daarbij inzet en hun niveau. Het beroep van appellant op de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 31 december 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:4735) slaagt evenmin, nu daarin sprake was van een andere situatie aangezien de betreffende medewerker aan wie een ervaringsfactor van 0,6 werd toegekend, een jurist was die reeds zes jaar werkzaam was en gedurende die zes jaren cursussen had gevolgd op het gebied van erfrecht, en sinds 2014 was ingeschreven in het register van de Nederlandse Vereniging van Rechtskundig adviseurs, van welke vereniging hij tevens algemeen bestuurslid was. Gesteld, noch gebleken is dat de situatie van mevrouw [curator] daarmee vergelijkbaar is. Ook de door appellante verschillende aangevoerde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien geven naar het oordeel van het hof geen aanleiding om af te wijken van de Recofa-richtlijnen.
Bewijsaanbod
5.6
Appellant biedt aan om al zijn stellingen te bewijzen met alle middelen rechtens, zulks voor zover zijn stellingen nader bewijs behoeven, en zulks zonder dat appellant hiermee enige bewijslast op zich wenst nemen welke niet op hem behoort te rusten. Het hof passeert dit bewijsaanbod als onvoldoende concreet en specifiek.
Conclusie
5.7
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, A.N. Labohm en L.A.G.M. van der Geld, bijgestaan door mr. M.J. de Klerk als griffier en is op 21 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.