ECLI:NL:GHDHA:2022:2821

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
2200044416
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne uit Zuid-Amerika via de Westerschelde en haven Antwerpen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1946, was betrokken bij voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne vanuit Colombia naar Nederland. De verdediging voerde aan dat er procesafspraken waren gemaakt met het openbaar ministerie, maar het hof oordeelde dat er geen gezamenlijk afdoeningsvoorstel was. De rechter benadrukte zijn zelfstandige positie en oordeelde dat de strafeis van het openbaar ministerie niet volstond gezien de ernst van de feiten. Het hof constateerde ook een forse overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een aanpassing van de strafmaat. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 730 dagen, waarvan 554 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorbereiden van de invoer van cocaïne en het vervoeren van MDMA, en dat de ernst van de feiten een zwaardere straf rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de verdachte en de eisen van een eerlijk proces.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000444-16
Parketnummer: 10-960001-13
Datum uitspraak: 13 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - tenlastegelegd dat:
1.(zaaksdossier Santa Marta)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 januari 2013 tot en met 15 mei 2013 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, en/of te Santa Marta, althans in Colombia, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) grote hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende verdachte en/of (één of meer van zijn) mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk:
- getracht een (grote) hoeveelheid cocaïne in (een) container(s) met als deklading ananas per boot via de Westerschelde naar de haven van Antwerpen te vervoeren en/of
- ( daartoe) (meermalen) afgereisd naar Santa Marta, althans Colombia en/of aldaar verbleven en/of
- met één of meer mededaders contact opgenomen en/of met één of meer mededaders ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het importeren of vervoeren van een (grote) hoeveelheid cocaïne en/of de deklading daarvan en/of
- één of meer telefoongesprek(ken) gevoerd en/of sms-bericht(en) en/of pingberichten gestuurd/ontvangen en/of e-mailberichten verstuurd/ontvangen met betrekking tot het importeren of vervoeren van een (grote) hoeveelheid cocaïne en/of de deklading daarvan
- zorggedragen dat de container(s) met een hoeveelheid cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen aan hem en/of zijn bedrijf zou(den) worden afgeleverd en/of
- zorggedragen voor het vervoer van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen, en/of
- één of meer betalingen gedaan en/of ontvangen ten behoeve van het importeren en/of het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen en/of
- een ruimte ter beschikking gesteld voor de aflevering en/of de opslag van een hoeveelheid cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen;
2.
(zaaksdossier Palomino)
hij op of omstreeks 15 maart 2013 te Oosterhout, althans in Nederland, tezamen en in verenging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft v ervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 10 kilogram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of N-ethyl-MDA en/of MD, zijnde MDMA en/of N-ethyl-MDA en/of MDA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 177 dagen, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt. Het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat de start van het onderzoek Dagger onrechtmatig is geweest. Uit zijn algemene verwijzing naar de pleitnota in eerste aanleg, begrijpt het hof de raadsman aldus dat hij stelt dat de verkregen informatie niet gecontroleerd is op rechtmatigheid, betrouwbaarheid en de wijze waarop deze informatie is verkregen. Hierdoor is volgens de raadsman sprake van een onherstelbaar vormverzuim, welk verzuim dient te leiden tot uitsluiting van alle opsporingsresultaten van het onderzoek Dagger voor het bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Op 7 december is door het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum informatie ontvangen van buitenlandse opsporingsautoriteiten. Die informatie hield – kort gezegd – in dat de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken waren bij de invoer van cocaïne in Nederland. Naar aanleiding hiervan is het opsporingsonderzoek Dagger gestart, waarvan de onderzoeken die betrekking hebben op de aan de verdachte tenlastegelegde feiten, te weten: Santa Marta en Palomino, deel uitmaken.
Uit het betreffende proces-verbaal[ [1] ] volgt dat vanwege het zwaarwegend opsporingsbelang niet kan worden vermeld uit welk land de informatie afkomstig is. Het hof stelt op basis van het proces-verbaal vast dat Nederland een verdragsrelatie heeft met het land van waaruit de informatie afkomstig is.
Tevens stelt het hof vast dat deze informatie vervolgens (in ieder geval deels) is getoetst. Zulks volgt ten aanzien van de medeverdachte [medeverdachte 1] uit het proces-verbaal met PV-nummer 30-210210 (Aanvraagbevel onderzoek van telecommunicatie en vordering inlichtingen telecommunicatie, art. 126m Sv en 126n Sv) [2] van 7 december 2012 dat blijkens het dossier tevens heeft te gelden als art. 27 Sv.-proces-verbaal. Ten aanzien van de medeverdachte [medeverdachte 2] bevindt zich ook een zogenaamd art. 27 Sv.-proces-verbaal in het dossier. Voor zover de verdediging heeft willen aanvoeren dat de verkregen informatie niet is gecontroleerd op rechtmatigheid en betrouwbaarheid, kan het hof de raadsman niet volgen. Naar het oordeel is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een vormverzuim zoals gesteld door de raadsman. Tot ditzelfde oordeel is het hof overigens in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] bij uitspraak van heden ook gekomen. In de zaak van [medeverdachte 2] is geen hoger beroep ingesteld.
Daarbij komt dat, buiten de vaststelling dat geen sprake is van een vormverzuim, de raadsman niet heeft onderbouwd op welk recht van de verdachte inbreuk zou zijn gemaakt, terwijl voorts onduidelijk is hoe en in welke mate verdachte hierdoor in zijn verdediging zou zijn geschaad of zijn recht op een eerlijk proces tekort zou zijn gedaan. Daarbij merkt het hof nog op dat het belang van de verdachte dat gepleegde feiten niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. zaaksdossier Santa Marta)
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 11 januari 2013 tot en met 15 mei 2013 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, en/of te Santa Marta,
althans in Colombia,tezamen en in vereniging met
een of meerander
(en
),
althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
afleveren, verstrekken,vervoeren en
/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen van
(een
) grotehoeveelhe
(i
)d
(en)cocaïne,
althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,voor te bereiden
en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of
middelen en/ofinlichtingen tot het plegen van dat
/diefeit
(en)heeft trachten te verschaffen, en
/of
-
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/ofgelden
en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende verdachte en/of (één of meer van zijn) mededader(s),
tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich,toen en daar opzettelijk:
- getracht een (grote) hoeveelheid cocaïne in (een) container(s) met als deklading ananas per boot via de Westerschelde naar de haven van Antwerpen te vervoeren en/of
- ( daartoe) (meermalen) afgereisd naar Santa Marta,
althans Colombiaen
/ofaldaar verbleven en/of
- met één of meer mededaders contact opgenomen en/of met één of meer mededaders ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het importeren of vervoeren van een
(grote)hoeveelheid cocaïne en/of de deklading daarvan en/of
- één of meer telefoongesprek(ken) gevoerd en/of sms-bericht(en)
en/of pingberichtengestuurd/ontvangen
en/of e-mailberichten verstuurd/ontvangenmet betrekking tot het importeren of vervoeren van een
(grote)hoeveelheid cocaïne en/of de deklading daarvan
- zorggedragen dat de container(s) met een hoeveelheid cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen aan hem en/of zijn bedrijf zou(den) worden afgeleverd en/of
- zorggedragen voor het vervoer van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen,en/of
-
één of meerbetalingen gedaan en/of ontvangen ten behoeve van het importeren en/of het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen
en/of
- een ruimte ter beschikking gesteld voor de aflevering en/of de opslag van een hoeveelheid cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen;.
2.
(zaaksdossier Palomino)
hij op
of omstreeks15 maart 2013 te Oosterhout,
althans in Nederland,tezamen en in verenging met
(een)ander
(en
),
althans alleen,opzettelijk heeft vervoerd
en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,ongeveer 10 kilogram
MDMA, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA
en/of N-ethyl-MDA en/of MD, zijnde MDMA
en/of N-ethyl-MDA en/of MDAeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank heeft in het vonnis, onder punten 5 en 6, uitvoerige bewijsoverwegingen opgenomen. Het hof kan zich grotendeels met deze overwegingen verenigen. Ten behoeve van de leesbaarheid van het arrest zal het hof deze overwegingen opnieuw opnemen, daar waar nodig aangepast en aangevuld.
Verweer verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verdachte niet heeft gehandeld met het voor een bewezenverklaring vereiste opzet.
Het hof overweegt als volgt.
Feit 1 – zaaksdossier Santa Marta
In zaaksdossier Santa Marta is onderzoek gedaan naar het voorbereiden van – kort gezegd – de invoer van een partij cocaïne vanuit Santa Marta, Colombia, naar Nederland in de periode van 11 januari 2013 tot en met 15 mei 2013. De beoogde invoer zou plaatsvinden door middel van containers met als deklading fruit en wel per boot via de Westerschelde naar de haven van Antwerpen.
Algemeen
Op 23 mei 2013 controleert de Belgische douane op verzoek van de Federale Gerechtelijke Politie te Antwerpen de inhoud van twee containers die op 10 mei 2013 in Santa Marta, Colombia, werden geladen op het zeeschip [naam zeeschip] en die op 21 mei 2013 in Antwerpen werden gelost. De Bill of Lading vermeldt als afzender het bedrijf [naam bedrijf 1] Santa Marta, Colombia. De geadresseerde is het bedrijf [naam bedrijf 2] te München. De beide containers zouden elk 20 pallets met 960 dozen ananas bevatten. Vastgesteld is dat de dozen met ananas telkens voor tweederde waren gevuld en dat in beide containers geen temperatuurcontroleblokjes te vinden waren. Volgens het opschrift van de dozen ananas werden zij geïmporteerd door het bedrijf [naam bedrijf 3]. Aangezien zich op 20 juni 2013 nog altijd niemand had gemeld om de lading ananas uit bovengenoemde containers te halen, is door de Belgische autoriteiten besloten de lading te vernietigen.
Gegevens met betrekking tot de hierboven genoemde bedrijven [naam bedrijf 1], [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] werden door verdachten telefonisch of per SMS aan elkaar doorgegeven. Daarnaast is sprake van telefoongesprekken, waaruit kan worden afgeleid dat als gevolg van – kort gezegd – extra externe beveiliging en een dreigende inval, is besloten de containers op 10 mei 2013 met alleen het fruit als lading te laten vertrekken. In telefoongesprekken van latere datum wordt vanuit Nederland bij de in Santa Marta verblijvende [medeverdachte 3] ([bijnaam medeverdachte 3], hierna: [medeverdachte 3]) telkens geïnformeerd of het spul niet is gestolen. Men vertrouwt het niet en dreigt [bijnaam medeverdachte 3] dat hij met bewijzen moet komen dat het waar is dat hun contactpersoon in Colombia (“compadre”) door de Colombiaanse politie is opgepakt.
Vanuit Santa Marta werd vervolgens een Colombiaanse krant van 17 mei 2013 naar het verblijfadres van [medeverdachte 3] in Nederland gestuurd. In deze krant stond een bericht over de inbeslagname van 80 kilo cocaïne en de aanhouding van twee Colombiaanse mannen.
Ontmoeting [naam bos]
Op 11 januari 2013 heeft er een ontmoeting plaatsgevonden in het [naam bos] in [plaats]. De verdachte (hierna: [verdachte]) en de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) ontmoetten daar vijf mannen, te weten: [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7]) en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 8] (hierna :[medeverdachte 8]) was ook in de buurt aanwezig.
[verdachte] naar Santa Marta
Op 16 januari 2013 is [verdachte] naar Santa Marta gereisd, waar hij tot 23 januari 2013 heeft verbleven. De reis werd geregeld en geboekt door [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2]. De dag voor zijn vertrek, 15 januari 2013, had [verdachte] nog op kantoor gezeten en duidelijke afspraken gemaakt, met onder andere [medeverdachte 1].
Tijdens zijn verblijf in Santa Marta had [verdachte] regelmatig telefonisch contact met [medeverdachte 8] en tussen hen werden bedrijfs- en e-mailgegevens uitgewisseld per SMS. [medeverdachte 8] gaf op 18 januari 2013 aan [verdachte] het e-mailadres [e-mailadres 1] door en zei dat hij omgekeerd het e-mailadres van de mensen in Colombia nodig had. [verdachte] stuurde vervolgens aan [medeverdachte 8] het mailadres en de website van het Colombiaanse bedrijf [naam bedrijf 1]. In een ander gesprek vertelde [medeverdachte 8] aan [verdachte] dat de opdracht naar het adres [e-mailadres 2] (het hof begrijpt: [naam bedrijf 3]) moest, met een CC’tje naar het eerder genoemde adres van [naam bedrijf 4]. In een telefoongesprek van 19 januari 2013 vroeg [medeverdachte 8] aan [verdachte] om twee extra zegels te organiseren met dezelfde nummers. In datzelfde gesprek instrueert [medeverdachte 8] [verdachte] ook om te kijken naar het aantal aardappelen die er waren en geen genoegen te nemen met het zien van één aardappel. Uit een tapgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 8] op 21 januari 2013 volgt dat men in Colombia anders dan men kennelijk had verwacht, de
officiëlegoederen (het hof begrijpt: de deklading) niet op voorraad had en men die nog moest gaan regelen. [medeverdachte 1] had het in dit kader in een gesprek met [verdachte] op 22 januari 2013 over “het fruit” dat pas over twee weken klaar zou zijn. Tussendoor werd door [verdachte], in een gesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte], gesproken over “de kleine” die teveel zou praten en dat dit levensgevaarlijk zou zijn.
Ten tijde van [verdachte]s verblijf in Santa Marta bevond zich daar ook [medeverdachte 3]. Beiden verbleven in hetzelfde hotel en [verdachte] heeft tijdens zijn verblijf in Colombia ook daadwerkelijk contact gehad met [medeverdachte 3]. Na terugkomst van [verdachte] in Nederland bleek dat het bij hem in gebruik zijnde Colombiaanse nummer (eindigend op *[telefoonnummer 1]) in gebruik is gebleven bij [medeverdachte 3].
Op 1 februari 2013, ruim een week na zijn terugkomst uit Colombia, belde [verdachte] met zijn broer [broer van de verdachte] en spraken zij onder andere over [verdachte]s reis naar Colombia. [verdachte] vertelde zijn broer in dat gesprek dat het over heel wat investering ging, dat de transportlijnen gingen veranderen en dat ze naar een andere reder moesten. [broer van de verdachte] waarschuwde [verdachte] dat hij niet teveel moest vertellen over deze lijn en niet in details moest gaan.
Betalingen
In de periode dat [medeverdachte 3] in Santa Marta verbleef (van medio januari 2013 tot eind mei 2013) had hij regelmatig telefonisch contact met [medeverdachte 7].
Op 26 januari 2013 vertelde [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 3] dat een man en een vrouw naar Santa Marta zouden komen, waarbij de vrouw als tolk zou fungeren voor hun compagnon. [medeverdachte 7] vertelde dat de man en de vrouw onder andere zouden komen om geld te brengen voor de bestelling. Op 4 februari 2013 zijn de man en de vrouw in Santa Marta aangekomen. De Colombiaanse autoriteiten hebben hen geïdentificeerd als [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10]). Laatstgenoemde was de partner van de inmiddels overleden medeverdachte [medeverdachte 6]. Op 12 februari 2013 belt een Spaanssprekende vrouw met het telefoonnummer van [medeverdachte 7] naar Colombia en wordt er gesproken met Compadre/[medeverdachte 11]. In dit telefoongesprek refereert de vrouw aan het bezoek van haar en ‘de Nederlandse blonde jongen’, een week eerder. Ook de blonde jongen (vermoedelijk [medeverdachte 9]) komt nog even aan de telefoon en vertelt in het Engels aan [medeverdachte 11] dat “de 20 euro” erg belangrijk is.
Uit telefoongesprekken met [medeverdachte 3] op 19 en 20 februari 2013 komt naar voren dat er een bedrag van 630 is betaald en daarnaast nog 20 voor fruit. Op een later moment is nog eens 150 betaald, te weten: 147 voor een bestelling van 14 extra stuks/poppetjes (waarmee het totaal kwam op 74 stuks); de resterende 3 waren voor [medeverdachte 3], compadre en mogelijk anderen om van te eten. Het hof leidt hieruit af dat 14 stuks/poppetjes samen 147 kostten, hetgeen zou inhouden dat de prijs per stuk 10,5 bedroeg. Dit strookt met het eerdere bedrag van 630 voor de eerder bestelde hoeveelheid van 60 stuks. Uit een tapgesprek tussen een Spaanssprekende vrouw en een Colombiaanse compadre (tapgesprek 84/18 d.d. 10 mei 2013) volgt dat er – naast geld voor de bestelling – geld werd betaald aan ‘vrienden van politieagenten’.
Geld werd niet alleen vanuit Nederland naar Colombia overgebracht door daar mensen naar toe te sturen, maar ook door middel van underground banking. Dit volgt uit een telefoongesprek van 19 februari 2013, waarbij [bijnaam medeverdachte 3] ([medeverdachte 3]) werd gebeld door het Nederlandse mobiele nummer eindigend op *[telefoonnummer 2]. [bijnaam medeverdachte 3] wordt gevraagd of hij een pesos biljet heeft met nummers erop. [bijnaam medeverdachte 3] moet de nummers doorgeven aan de beller uit Nederland. De beller zal dat nummer dan doorgeven aan de jongens en dan kan [bijnaam medeverdachte 3] het geld ophalen. Verder moet [bijnaam medeverdachte 3] nog iets op het biljet schrijven dat alleen hij weet. [bijnaam medeverdachte 3] moet dan het biljet aan de jongen geven die het geld heeft.
Een tweede bedrijf: [naam bedrijf 2]
Zoals hiervoor onder het kopje “[verdachte] naar Santa Marta” al is omschreven, was het aanvankelijk de bedoeling dat de opdracht naar [naam bedrijf 3] zou worden gezonden. In een telefoongesprek van 15 maart 2013 vertelt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 3] dat men niet meer moet mailen met het bedrijf waar men thans mee mailt. [medeverdachte 3] moet het nieuwe bedrijf opschrijven en men moet de mail naar het nieuwe bedrijf sturen. [medeverdachte 6] spelt: [e-mailadres 3]. [medeverdachte 3] moet dit mailadres aan [medeverdachte 12] (de man achter [naam bedrijf 1]) doorgeven.
Op 1 april 2013 vindt er een telefoongesprek plaats, aanvankelijk tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6]. Tijdens dit gesprek is [medeverdachte 3] in gezelschap van eerder genoemde [medeverdachte 12]. Een deel van het gesprek vindt vervolgens plaats tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 12], al dan niet door tussenkomst van de Spaansprekende [medeverdachte 10]. In dit telefoongesprek verwijst [medeverdachte 6] naar hetgeen eerder is afgesproken (toen zijn mensen in Santa Marta waren), te weten: dat de truc is dat de bestelling/het fruit naar het eerste bedrijf moet worden gestuurd en dat met het tweede bedrijf de communicatie moet plaatsvinden en dat daar ook de Bill of Lading naartoe gestuurd moet worden.
[medeverdachte 1] naar Santa Marta
Uit tapgespreken vanaf medio april 2013 tussen [medeverdachte 7](sprekend namens “de groep”) en [medeverdachte 3] volgt dat “de groep” vindt dat het allemaal te lang duurt. Enkele keren vertelt [medeverdachte 7] dat hij tijdens het gesprek aanwezig is bij de groep. Tijdens een gesprek op 13 april 2013 wordt op de achtergrond gehoord dat [medeverdachte 6] aan het schreeuwen is en neemt [medeverdachte 6] het gesprek met [medeverdachte 3] uiteindelijk over.
In bedoelde gesprekken wordt gezegd dat de groep van mening is dat [medeverdachte 12] problemen maakt en dat [medeverdachte 12] nog tot vrijdag 20 april 2013 de tijd krijgt om “de boeking te sturen”. Zo niet, dan stopt de groep ermee en gaat de groep met een ander bedrijf werken. In een gesprek op 15 april 2013 zegt [medeverdachte 6] in dit verband dat zijn vrouw ([medeverdachte 10]) al genoeg met hem (lees: met [medeverdachte 12]) heeft gebeld.
Op 19 april 2013 vertelt [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 3] dat de groep rechtstreeks met compadre en met [medeverdachte 12] zal bellen en dat “de eigenaar van het nieuwe bedrijf” (dit blijkt later [medeverdachte 1] te zijn) naar Colombia komt om alles te regelen. [medeverdachte 6] vraagt [medeverdachte 3] in een ander telefoongesprek van 19 april 2013 om de man ([medeverdachte 1]) op te halen van het vliegveld. Op 22 april 2013 geeft [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 3] opdracht om [medeverdachte 1] de volgende ochtend bij het ontbijt in diens hotel [naam hotel] te ontmoeten. [medeverdachte 3] moet Compadre en [medeverdachte 12] meenemen. [medeverdachte 3] moet [medeverdachte 1] meenemen naar het kantoor van [medeverdachte 12] en hij moet doen wat [medeverdachte 1] zegt.
In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] van 30 april 2013 vraagt [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 3] of het feest de volgende dag (1 mei 2013) doorgaat. Uit een gesprek van 2 mei 2013 tussen [medeverdachte 7]en [medeverdachte 3] volgt dat het op 1 mei 2013 toch niet is doorgegaan. [medeverdachte 1] zegt hierover in een telefoongesprek met [medeverdachte 2] op 3 mei 2013 dat er beestjes in de lading waren gevonden.
In een telefoongesprek op woensdag 8 mei 2013 bevestigt [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 7] dat het feest donderdag 9 mei 2013 zal zijn en dat alles OK is.
Uit telefoongesprekken van 10 mei 2013 tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] en tussen [medeverdachte 7] en “Compadre” volgt dat het op 9 mei 2013 wederom niet is doorgegaan. Compadre vertelt dat er de avond ervoor een groot probleem was. Bijna was alles verloren, maar er is niets verloren gegaan. Men had er externe beveiliging bovenop gezet. De dingen zullen vandaag (10 mei 2013) leeg vertrekken,
alleen met het fruit.In een ander gesprek op 10 mei 2013 tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] wordt [medeverdachte 3] gevraagd om de Compadre aan de lijn te geven. Compadre legt vervolgens uit dat er en ander soort politie was want er zijn wel vijf soorten politie, onder andere de DEA. Compadre vertelt dat, als zij de avond ervoor hadden besloten om het te doen, de jongens dan op dit moment zouden vastzitten en dat men de dingen dan kwijt zou zijn.
Op 13 mei 2012 is [medeverdachte 1] naar Nederland teruggereisd, waar hij op 14 mei 2013 is aangekomen.
De nasleep
Op 15 mei 2013 zijn in Colombia twee personen aangehouden waarbij onder een van hen cocaïne in beslag is genomen. Zoals hierboven onder het kopje “algemeen” vermeld, heeft [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 7] verteld dat hun compadre is opgepakt. [medeverdachte 7] gelooft dit niet en wil hiervan bewijs zien op papier. Kennelijk in verband hiermee is er vanuit Santa Marta een krant opgestuurd naar het verblijfadres van [medeverdachte 3] in Nederland waarin een artikel stond over de bewuste aanhouding.
Tussenconclusie
Op basis van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat er tussen (telkens twee of meer van de) verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 8], [verdachte], [medeverdachte 6], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 10] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op voorbereidingshandelingen ten behoeve van het vervoer en de invoer van een partij cocaïne.
Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de verdachten in hun telefonische contacten niet spraken over legale zaken, maar zich veelal bedienden van versluierd taalgebruik. In het dossier zijn duidelijke aanwijzingen te vinden dat de gesprekken over drugs gingen (bijvoorbeeld: de uitleg vanuit Colombia over een ander soort politie “zoals de DEA” (het hof begrijpt:
Drug Enforcement Administration), of het als bewijs naar Nederland sturen van een krantenartikel over de aanhouding van personen in Colombia en de inbeslagneming van een partij cocaïne). Het ligt voorts niet voor de hand dat in totaal vijf personen vanuit Nederland naar Colombia zouden afreizen om daar ter plaatse hun zaken te regelen ten behoeve van legale handel.
Wetenschap [verdachte]
Ten aanzien van [verdachte] geldt nog het volgende. Zoals reeds uit het voorgaande blijkt, voert [verdachte] tijdens zijn verblijf in Santa Marta verschillende telefoongesprekken met [medeverdachte 8]. In één van die gesprekken, op 21 januari 2013, wordt door [verdachte] gesproken over “de officiële goederen (het hof begrijpt: de deklading) die allemaal nog geregeld moet worden”. Dit duidt er naar het oordeel van het hof op dat de verdachte ook wetenschap had van het feit dat er andere, niet officiële goederen, vanuit Santa Marta moesten worden getransporteerd. In een eerder gesprek van 19 januari 2013 kreeg [verdachte] instructies van [medeverdachte 8]: zo moest [verdachte] kijken naar het aantal aardappelen dat er was en geen genoegen nemen met het zien van één aardappel. Er werden geen aardappels aangekocht, maar toch wist [verdachte] in dit gesprek waar [medeverdachte 8], die naar het oordeel van het hof versluierd sprak over cocaïne, het over had. In datzelfde telefoongesprek geeft [medeverdachte 8] aan dat [verdachte] aan de jongen daar moet vragen om twee extra zegels te regelen met dezelfde nummers (het hof begrijpt: zodat het zegel van de container waarin de cocaïne zou worden verborgen na verbreking kon worden vervangen). [verdachte] zegt toe om dit te doen, terwijl een en ander een zeer ongebruikelijke gang van zaken is wanneer het daadwerkelijk zou gaan om een regulier transport van een partij ananassen.
Daarnaast heeft [verdachte] het, op het moment dat hij nog steeds in Colombia is, in een telefoongesprek met [medeverdachte 1] over “de kleine” die teveel zou praten, wat volgens de verdachte levensgevaarlijk zou zijn. In een telefoongesprek met zijn broer, ruim een week na zijn terugkomst uit Colombia, vertelde [verdachte] dat het over heel wat investering ging, dat de transportlijnen gingen veranderen en dat ze naar een andere reder moesten.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – dat de verdachte wist dat het de bedoeling was om cocaïne naar Nederland te vervoeren in een deklading met fruit. Met die wetenschap was de verdachte aanwezig bij de ontmoeting in het [naam bos] en is hij naar Santa Marta gereisd, waar hij – ten behoeve van het invoeren van een partij cocaïne naar Nederland - contact heeft gehad met [medeverdachte 3], bedrijven heeft bekeken en bedrijfsgegevens heeft doorgegeven.
Het hof gaat daarmee voorbij aan de verklaring van de verdachte dat hij als intermediair naar Colombia ging om de te vervoeren groente en/of fruit te controleren. Een en ander is in licht van het voorgaande, en mede bezien het feit dat de verdachte geen enkele expertise had op dat gebied, volstrekt onaannemelijk.
Het hof acht het onder 1 tenlastegelegde feit zodoende wettig en overtuigend bewezen. Het verweer wordt verworpen.
Rolverdeling
Ten aanzien van ieders rol in de samenwerking volgt uit al het hierboven overwogene het volgende:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] regelden het transport. In dit kader is [medeverdachte 1] op enig moment zelfs naar Colombia afgereisd. In een eerder stadium is ook [verdachte] een week naar Santa Marta gegaan. Hij kreeg zijn instructies van [medeverdachte 8] en had in Santa Marta contact met [medeverdachte 3], die op zijn beurt contact onderhield met een of meer personen die ‘compadre’ werden genoemd en met [medeverdachte 12].
[medeverdachte 6] maakte deel uit van een groep die kennelijk in een partij cocaïne had geïnvesteerd. Namens deze groep bevond [medeverdachte 3] zich in Santa Marta. [medeverdachte 3] werd vanuit Nederland aangestuurd door [medeverdachte 7] en soms rechtsreeks door [medeverdachte 6].
[medeverdachte 10] is eveneens afgereisd naar Santa Marta, onder andere om een geldbedrag aan [medeverdachte 3] te overhandigen ten behoeve van ‘de bestelling’ en om uitleg en instructies teven. Ze heeft zowel in Santa Marta als telefonisch vanuit Nederland als tolk gefungeerd.
Feit 2 – zaaksdossier Palomino
Onder het onder 2 tenlastegelegde feit wordt de verdachte verweten zich – kort gezegd – opzettelijk te hebben schuldig gemaakt aan het met (een) ander(en) vervoeren, verkopen, afleveren, verstrekken en/of aanwezig hebben van ongeveer 10 kilo MDMA.
Op grond van het dossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de periode van 12 tot en met 15 maart heeft de verdachte contact gehad met [medeverdachte 13] (hierna: [medeverdachte 13]) en de gebruikers van de telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4]. Het is aannemelijk dat ([medeverdachte 14]) [medeverdachte 14] (hierna: [medeverdachte 14]) de gebruiker is van dat laatste telefoonnummer. Er wordt in die gesprekken onder meer gesproken over “meissies”, aantallen en er wordt afgesproken dat de verdachte op 15 maart 2013 bij [medeverdachte 14] langskomt op het adres [adres 2].
Op die bewuste dag neemt een observatieteam waar dat er twee voertuigen, te weten: een BMW en een Kia, stoppen voor de woning die is gelegen op het voornoemde adres in [plaatsnaam 1]. De verdachte zit als passagier in de BMW en [medeverdachte 13] is de bestuurder. Kort na het arriveren van deze twee voertuigen rijdt [medeverdachte 14] in een Peugeot weg bij de woning, waarbij hij wordt gevolgd door de BMW en de Kia. De drie voertuigen stoppen vervolgens op de [straatnaam] ter hoogte van het portiek van de woningen die zijn gelegen op de nummers 48 t/m 58. De medeverdachte [medeverdachte 13] komt even later die portiek uitgelopen met een gevulde bigshoppertas van de Jumbo. Hij plaatst die tas in de Kia. Ruim 10 minuten later worden de BMW en de Kia geparkeerd op het parkeerterrein van de Gamma in [plaatsnaam 2]. Daar is de kofferbak van de Kia enige tijd geopend geweest. Na het sluiten van de kofferbak vertrekken beide voertuigen, waarna de politie de bestuurder van de Kia op de A16 een stopteken heeft gegeven. In de daaropvolgende controle is in de Kia, in een verborgen ruimte in de kofferbak, een boodschappentas van de Jumbo aangetroffen met daarin ongeveer 10 kilo MDMA.
Door [medeverdachte 14] is verklaard dat de verdachte naar zijn woning kwam om MDMA te kopen, dat het iets was tussen zijn neef en de verdachte en dat de MDMA op de [straatnaam] opgehaald moest worden.
Op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk, samen met anderen, 10 kilogram MDMA heeft vervoerd. Dat de telefoongesprekken en het samenzijn op 15 maart 2013 betrekking zouden hebben gehad op auto-onderdelen en/of autohandel, zoals de verdachte heeft verklaard, acht het hof in het licht van het voorgaande ongeloofwaardig. Het hof gaat dan ook voorbij aan die verklaring van de verdachte.
Het hof acht het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Het verweer wordt verworpen.
Verzoek verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betwist dat de verdachte, zoals in het proces-verbaal van observatie is opgenomen, in de geopende achterklep van de Kia heeft gekeken en heeft hij het verzoek gedaan om de camerabeelden van de observatie op 15 maart 2013 aan het dossier toe te voegen. Indien die beelden niet (meer) verstrekt kunnen worden, dient het proces-verbaal van observatie, voor wat betreft de waarneming dat de verdachte bij de geopende achterklep van de Kia heeft gestaan, voor het bewijs te worden uitgesloten.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van observatie op pagina 29 van het dossier blijkt dat, anders dan de raadsman heeft verondersteld, er van de observatie op 15 maart 2015 geen video-opnamen zijn gemaakt. Het hof wijst het verzoek dan ook af.
Voor het overige behoeft het verweer geen bespreking, nu het hof dat gedeelte van het proces-verbaal van observatie waaruit zou blijken dat de verdachte in de geopende achterklep zou hebben gekeken, niet tot het bewijs heeft gebezigd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, door zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen die gericht waren op het vervoer en de invoer van een hoeveelheid cocaïne, vanuit Colombia, naar/in Nederland. In het kader van die voorbereiding heeft de verdachte enige tijd in Colombia verbleven. Daar heeft hij, met betrekking tot het importeren en vervoeren van die partij cocaïne, bedrijven bezocht en contact onderhouden met een medeverdachte die, namens de groep personen die kennelijk in een partij cocaïne had geïnvesteerd, in Colombia was. Ook heeft hij contact onderhouden met andere, in Nederland verblijvende, medeverdachten.
Daarnaast heeft de verdachte zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het vervoeren van ongeveer 10 kilo MDMA.
Het is algemeen bekend dat harddrugs, zoals cocaïne en MDMA, een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Daarnaast leert de ervaring ook dat de handel in harddrugs zeer winstgevend is en dat die handel vaak gepaard gaat met vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft kennelijk geen oog gehad voor deze gevolgen van zijn handelen, waarmee hij een bijdrage heeft geleverd aan de instandhouding van het (inter)nationale drugscircuit, maar zich uitsluitend laten leiden door zijn zucht naar financieel gewin.
Justitiële documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, zij het vele jaren geleden, onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van het hof is de oplegging van een gevangenisstraf noodzakelijk, omdat de aard en de ernst van het gepleegde feit door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zou worden. Het hof is van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, in beginsel een passende en geboden reactie vormt.
Het hof is evenwel van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerst lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in deze zaak fors is overschreden. Het hof gaat daarbij uit van het volgende:
  • de verdachte is op 4 juni 2013 in verzekering gesteld;
  • op 29 januari 2016 is door de rechtbank vonnis gewezen;
  • op 29 januari 2016 en 12 februari 2016 is namens de verdachte respectievelijk door de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen het vonnis;
  • op 3 juni 2019 heeft bij het hof een regiebehandeling plaatsgevonden;
  • de inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 19 september 2022;
  • het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is, na behandeling van alle overige zaken in het onderzoek Dagger, op 13 oktober 2022 gesloten;
  • dit arrest wordt gewezen op 13 oktober 2022.
Uit het voorgaande blijkt dat zowel de berechting in eerste aanleg als in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een periode van telkens 24 maanden. In eerste aanleg is de redelijke termijn van berechting overschreden met ruim zeven maanden. In hoger beroep is de redelijke termijn van berechting overschreden met vier jaren en acht maanden. Deze overschrijdingen zijn onder meer gelegen in de omvang van de zaak en de omstandigheid dat de zaak van de verdachte gelijktijdig met de zaken van de medeverdachten behandeld diende te worden, welke omstandigheden niet voor rekening van de verdachte dienen te komen.
Het hof zal deze overschrijdingen verdisconteren in de strafmaat. In plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf acht het hof, mede gezien het aanzienlijke tijdsverloop sinds het begaan van de bewezenverklaarde feiten en de datum van de huidige berechting in hoger beroep, een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf – waarvan het onvoorwaardelijke deel kleiner of gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest - passend en geboden. Het hof zal aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 730 dagen, waarvan 554 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Per saldo betekent dit dat de verdachte niet opnieuw gedetineerd zal raken.
“Deal”
Met betrekking tot de opgelegde straf overweegt het hof voorts nog als volgt. Uit het proces-verbaal van de regiezitting van 3 juni 2019 blijkt dat, voorafgaand aan de regiezitting, overleg heeft plaatsgevonden tussen de advocaat-generaal van destijds, mr. Lambrichts, en de raadsman van de verdachte. De advocaat-generaal en de verdediging zouden zijn overeengekomen dat de advocaat-generaal in zijn requisitoir een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het door de verdachte reeds ondergane voorarrest zou vorderen en dat de verdediging, in ruil daarvoor, de onderzoekswensen (naar het hof begrijpt: zoals opgenomen in de schriftuur van 21 mei 2019) niet zou handhaven.
Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van 19 september 2022 een e-mail overlegd van mr. Lambrichts van 29 mei 2019, inhoudende dat hij namens het openbaar ministerie – indien de verdachte zou berusten in het vonnis – zal rekwireren tot een straf gelijk aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat de inhoud van die e-mail niet helemaal juist is, nu niet zou zijn afgesproken dat de verdachte diende te berusten in het vonnis. Ook het proces-verbaal van de regiezitting zou volgens de raadsman de gemaakte afspraak niet juist weergeven, nu de verdediging – in ruil voor de hiervoor genoemde strafeis van de advocaat-generaal – niet alle onderzoekswensen zou laten vervallen. Het verzoek tot verstrekking van camerabeelden van de observatie op 15 maart 2013 (zie pagina 16 van dit arrest) zou door de verdediging zijn gehandhaafd.
De advocaat-generaal, mr. Van Delft, heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 19 september 2022 aangegeven dat mr. Lambrichts hem niet nader heeft kunnen informeren over hetgeen is besproken met de raadsman en dat het de advocaat-generaal zodoende niet bekend is wat de voorwaarden zijn van de afspraak met de verdediging. Desalniettemin heeft de advocaat-generaal aangegeven zich gebonden te voelen aan hetgeen zijn collega had gezegd en een straf conform voorarrest geëist.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat het openbaar ministerie en de verdediging kennelijk hebben gesproken over de wijze waarop de onderhavige strafzaak afgedaan zou moeten worden. De uitkomst daarvan hield in ieder geval in dat de advocaat-generaal in zijn requisitoir een straf gelijk aan de duur van het voorarrest zou eisen. Het is het hof echter niet duidelijk geworden wat daarnaast nog meer is besproken: het proces-verbaal van de regiezitting in hoger beroep, de e-mail van de advocaat-generaal en de mededelingen van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep komen wat dat betreft niet overeen. Het hof merkt ook op dat de proceshouding van de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep – waarbij door de verdediging niet alleen integrale vrijspraak is bepleit maar ook nog een onderzoekswens is gedaan – minder goed past bij het overeengekomen zijn van een “deal”.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat geen sprake is van een door het openbaar ministerie en de verdediging gezamenlijk opgesteld afdoeningsvoorstel als bedoeld in ECLI:NL:HR:2022:1252. Immers is van de voor procesafspraken kenmerkende wederkerigheid onvoldoende gebleken. Het hof benadrukt dat, ook al zou daarvan wel sprake zijn, een en ander geen afbreuk doet aan de zelfstandige positie van de rechter die zijn eigen verantwoordelijkheid houdt dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling en de eisen van een eerlijk proces.
Gelet op de ernst van de feiten, zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting, staat naar het oordeel van het hof een straf conform voorarrest niet in redelijke verhouding tot de ernst van de zaak. Het hof zal, zoals hiervoor overwogen, aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest van de verdachte, maar zal daarnaast nog een voorwaardelijk deel opleggen. Het hof merkt op dat deze opgelegde straf weliswaar anders, maar niet wezenlijk anders is dan de door de advocaat-generaal en de raadsman voorgestane afdoening. Het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf overschrijdt de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis immers niet.
Het feit dat het hof niet aansluit bij het voorstel over de afdoening van de zaak, maakt niet dat, zoals de raadsman heeft verzocht, de verdediging, gelet op het bepaalde in artikel 6 EVRM, opnieuw in de gelegenheid zou moeten worden gesteld om nu nog nadere onderzoekswensen in te dienen. De verdediging heeft de gelegenheid gehad om onderzoekswensen in te dienen en daar ook gebruik van gemaakt, maar de raadsman van de verdachte heeft er voor gekozen de eerder ingediende onderzoekswensen niet te handhaven. Overigens heeft de verdediging tijdens de (inhoudelijke) terechtzitting in hoger beroep niet voldoende concreet en gemotiveerd onderzoekswensen gedaan. Het hof wijst het(voorwaardelijke) verzoek dan ook af.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
730 (zevenhonderddertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
554 (vijfhonderdvierenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. E.C. van Veen,
mr. J. Candido en mr. K. Versteeg, in bijzijn van de griffiers W. Jansen en A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 oktober 2022.
mr. E.C. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[1] Een proces-verbaal d.d. 7 december 2012 van de politie, met nr. 30-209948 (Algemeen proces-verbaal, blz. 1 e.v.).
2.[2] Een proces-verbaal aanvraagbevel onderzoek van telecommunicatie en vordering inlichtingen telecommunicatie d.d. 7 december 2012 van de politie, met nr. 30-210210 (Methodiekenproces-verbaal [medeverdachte 1], digitale blz. 223 e.v.).