Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/09/583228 / HA ZA 19-1163
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 15 januari 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 november 2020 (hierna ook: het bestreden vonnis);
- het arrest van dit hof van 23 maart 2021, waarin het hof een mondelinge behandeling heeft gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 juli 2021;
- de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen 1-4;
- de memorie van antwoord van [verweerster], met bijlage 1.
3.Feitelijke achtergrond
Opmerkingen: Afleverklaarmaken […]
Aankoopprijs/Totaal te voldoen € 65.000,00
Inruilprijs: € 0,00
Nog te voldoen: € 65.000,00
Aanbetaling: € 0,00
De aanbetaling dient voor (N.V.T.) aan [verweerster] B.V. te zijn voldaan.
Het restantbedrag € 65.000,= dient voor aflevering aan [verweerster] B.V. te zijn voldaan.”
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
grief Ivoert [appellant] aan dat de rechtbank zijn in eerste aanleg gedane bewijsaanbod ten onrechte heeft gepasseerd. Het hof zal met dit arrest bij de bespreking van de inhoudelijke onderwerpen waarop de overige grieven van [appellant] betrekking hebben, de volgens [appellant] ten onrechte gepasseerde bewijsaanbiedingen en voor zover van toepassing zijn aanvullende bewijsaanbiedingen over die onderwerpen beoordelen. De grief behoeft voor het overige geen bespreking.
grief IIkomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij niet bewezen heeft dat hij op 7 augustus 2019 de koopprijs voor de auto of althans € 60.000 contant aan [verweerster] (in de persoon van de heer [X]) heeft voldaan. Het hof acht dit ook (nog) niet bewezen, en zal [appellant] daarom bewijs opdragen van zijn stelling op dit punt.
grief IIIkomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij zijn stelling dat incassobureau [incassobureau] hem in naam van [verweerster] heeft bedreigd , onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof oordeelt dat [appellant] deze stelling in hoger beroep wel voldoende heeft onderbouwd, maar – tegenover de gemotiveerde betwisting van [verweerster] – niet bewezen. Het hof zal [appellant] ook op dit punt bewijs opdragen.
grief IVkomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij zijn stelling dat [verweerster] ondanks verweer van [appellant], zaken van derden heeft doen beslaan, onvoldoende heeft onderbouwd. [appellant] betrekt deze stellingname slechts, blijkens zijn toelichting op deze grief, op het inboedelbeslag van 6 november 2019. Hij verzoekt het hof om aan deze door hem gestelde omstandigheid de gevolgtrekking te verbinden die het geraden acht, althans in ieder geval om met deze omstandigheden rekening te houden bij een mogelijke proceskostenveroordeling en veroordeling in buitengerechtelijke incassokosten. Het hof ziet geen aanknopingspunt voor andere mogelijke sancties dan het niet in rekening brengen van de meerkosten van het beslag, voor zover dat mocht zijn gelegd op zaken van derden. [appellant] stelt onder meer (memorie van grieven, 35) dat het beslag “voor het overgrote gedeelte” ten onrechte is gelegd. Deze stellingname impliceert dat het beslag – mits de achterliggende vordering gegrond is – gedeeltelijk niet ten onrechte is gelegd. Tegen deze achtergrond maakt [appellant] niet duidelijk dat de kosten van het inboedelbeslag lager zouden zijn uitgevallen wanneer een deel van de beslagen zaken (de zaken die volgens [appellant] van derden zijn) niet zouden zijn beslagen. Er is dus geen reden om, indien de vordering van [verweerster] geheel of gedeeltelijk mocht worden toegewezen, de kosten van het inboedelbeslag niet volledig voor rekening van [appellant] te laten komen. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat [appellant] bedoeld heeft te stellen dat alle beslagen inboedelzaken van derden waren, heeft hij deze stelling, tegenover de betwisting van [verweerster], onvoldoende onderbouwd.
grief Vkomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat de auto niet aan de overeenkomst voldeed. [appellant] voert onder meer aan dat [verweerster] hem bij de koop had medegedeeld dat de auto geen schadeverleden had, terwijl het tegendeel achteraf is gebleken. Ook is er volgens [appellant] met de kilometerteller geknoeid. [verweerster] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist; het hof zal [appellant] bewijs van deze stellingen opdragen.
-
Stelling: bij de koop heeft [verweerster] uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat de auto slechts één vorige eigenaar heeft gehad, zodat [appellant] tweede eigenaar zou worden.De relevantie van deze stelling ontgaat het hof. [appellant] stelt in het hoger beroep niet dat de auto deze eigenschap niet had, noch dat hij, in het andere geval, hiervan nadeel heeft ondervonden dan wel de overeenkomst niet (of niet op dezelfde voorwaarden) zou zijn aangegaan.
-
Stelling: bij de koop heeft [verweerster] uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat de auto een kilometerstand had van 26.000 km (25.813 km conform de koopovereenkomst).De kilometerstand is in de koopovereenkomst opgenomen, de gestelde mededeling (die van vrijwel dezelfde kilometerstand uitgaat) heeft geen zelfstandige betekenis.
-
Stelling: er was in 2016 een terugroepactie geweest.Dit feit is tussen partijen niet in geschil.
-
Stelling: [verweerster] zou de verzekering van de auto voor [appellant] regelen; achteraf heeft de verzekeraar die voorlopige dekking had gegeven op de auto, [appellant] laten weten de auto toch niet te kunnen verzekeren.[appellant] stelt in het hoger beroep niet dat hij hiervan nadeel heeft ondervonden dan wel (in het andere geval) de overeenkomst niet (of niet op dezelfde voorwaarden) zou zijn aangegaan; met name stelt hij niet (concreet) dat hij de auto niet (tegen een aanvaardbare premie) bij een andere verzekeringsmaatschappij kon onderbrengen.
-
Stelling: er zou een contract/vaststellingsovereenkomst worden opgesteld met een waardegarantie indien de auto binnen twee jaar zou worden ingeruild.Aan deze stellingname verbindt [appellant] geen rechtsgevolg.
grief VIkomt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn beroep op dwaling en wanprestatie/ontbinding. In geval punt a en/of punt c (als hierna vermeld in het dictum) bewezen is, dient [appellant] in het kader van zijn (primaire) beroep op dwaling tevens te bewijzen dat hij bij een juiste voorstelling van zaken, de koopovereenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Het hof ziet om proceseconomische redenen aanleiding ook deze bewijsopdracht nu al te geven. Het hof houdt zijn oordeel over deze grief verder aan tot na de bewijslevering die het met dit arrest opdraagt. Eventuele (nadere) bewijslevering door (een) door het hof te benoemen deskundige(n) houdt het hof eveneens in beraad.
7.Beslissing
a. [verweerster] hem bij de koop had medegedeeld dat de auto geen schadeverleden had en de auto achteraf toch een schadeverleden bleek te hebben;
- bepaalt dat, indien een partij getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in één van de zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. J.W. Frieling, op een nader door hem te bepalen datum en tijd;
- verwijst de zaak naar de
- bepaalt dat, indien [appellant] geen bewijs wil leveren door middel van getuigen maar alleen door middel van stukken, hij die stukken in het geding moet brengen op de hiervoor genoemde rolzitting;
- verstaat dat [appellant] voor de hiervoor genoemde rolhandelingen
- houdt iedere verdere beslissing aan.