Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 6 december 2022
1. [betrokkene 2] HOLDING B.V.,
RT ELST HOLDING B.V.,
Het verloop van het geding
De verdere beoordeling van het hoger beroep
due diligence(DD) onderzoek naar SBA laten doen. De opdracht daartoe is op 13 december 2017 gegeven aan [AA] .
Zoals vorige week tijdens het gesprek is medegedeeld, is slechts een gedeelte van alle constateringen van de kantonrechters ten aanzien van uw bewindvoerderskantoor met u besproken. Gezien onder meer het buitensporig hoge aantal klachten en verzoeken om ontslag betreffende uw bewindvoerderskantoor in het afgelopen jaar, de grote voorraad voor komend jaar aan nog ter zitting te bespreken klachten en verzoeken is het aannemen van nieuwe klanten niet aan de orde. In de visie van de rechtbank is sprake van een al jarenlang lopend traject van herhaald disfunctioneren van uw kantoor met tijdelijke perioden waarin het iets beter is gegaan.
de rechtbank hier een grote rol in speelt’ is daarvoor te vaag, in aanmerking ook nemend dat, zoals [bestuurder 2] terecht heeft opgemerkt, de rechtbank altijd betrokken is bij bewind. De getuigenverklaring van [betrokkene 2] , dat ze ‘
het hebben gehad over de rechtbankstop’ is niet te rijmen met het feit dat het woord ‘
rechtbankstop’ niet is genoemd in haar verslag, waarin volgens haar getuigenverklaring immers ‘
is genotuleerd wat er ter sprake is gekomen’. Hierbij is tevens van belang dat het volgens de getuigenverklaring van [betrokkene 2] haar gewoonte is om gesprekken ‘
achteraf zo getrouw mogelijk (…) op te schrijven’. De getuigenverklaring van [betrokkene 2] , dat zij en [bestuurder 2] het over de rechtbankstop hebben gehad, is in het licht van haar eigen gesprekverslag en de zojuist weergegeven twee andere onderdelen van haar eigen getuigenverklaring, die er op duiden dat dat verslag nauwgezet is opgesteld, dus niet geloofwaardig.
rechtbankstop’ in het gespreksverslag van [betrokkene 2] , in samenhang bezien met de nauwgezetheid waarmee dat verslag volgens haar is gemaakt, vormt een zodanig sterke aanvulling van de verklaring van partijgetuige [bestuurder 2] , dat haar door [betrokkene 2] in de Intratuin niet is verteld over de rechtbankstop, dat deze verklaring als geloofwaardig moet worden aangemerkt.
due diligence. Grief III van [appellant c.s.] houdt in dat:
aan de administratie (zal) zijn toegevoegd’;
ook de eerste waarschuwing van de rechtbank ten aanzien van een aantal kwaliteitsdoelstellingen en de eerste, aanvankelijke termijnstelling van de rechtbank (…) tot 1 september 2017, (zich) bevindt (…) in de administratie, waartoe RT Elst volledige toegang had’.
eerste waarschuwing’ en ‘
eerste, aanvankelijke termijnstelling’ RT Elst onbekend, en door [appellant c.s.] ook niet eerder genoemd.
due diligenceonderzoek ‘ter plaatse’ is uitgevoerd op 19 december 2017, dat – behoudens een kort bezoek op 22 december 2017 – RT Elst en haar adviseurs nadien (tot aan de overnamedatum) niet op het kantooradres van SBA zijn geweest en dat het verdere
due diligenceonderzoek schriftelijk heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt dat alleen stukken die vóór 19 althans 22 december 2017 aan de administratie van SBA waren toegevoegd, toegankelijk waren voor [AA]/RT Elst. Door [appellant c.s.] is niet aangevoerd dat in de periode tussen 19/22 december 2017 en 11 april 2018 (de datum van de koopovereenkomst) van haar kant of van de kant van SBA een stuk met informatie over de rechtbankstop aan iemand aan de zijde van RT Elst ter beschikking is gesteld. Dit een en ander brengt met zich dat alleen wanneer een stuk vóór 19/22 december 2017 aan de administratie van SBA was toegevoegd, [AA]/RT Elst daarvan kennis had kunnen nemen.
zal’ zijn toegevoegd, hetgeen impliceert dat zij eigenlijk niet weet of dat daadwerkelijk is gebeurd, terwijl in de productie 31-verklaring van [betrokkene 3] ook niet is vermeld wanneer het – volgens die verklaring door [betrokkene 3] gemaakte – verslag aan de administratie is toegevoegd. Door [appellant c.s.] is kortom niet concreet gesteld dat vóór 19 althans 22 december 2017 het beweerde gespreksverslag aan de administratie is toegevoegd, zodat, gezien het onder 5.2 overwogene, uit haar stelling b) niet kan worden afgeleid dat het beweerde gespreksverslag toegankelijk was voor RT Elst. Wat stelling c) betreft: [appellant c.s.] heeft niet geconcretiseerd van wanneer de door haar bedoelde ‘
eerste waarschuwing’ en ‘
eerste, aanvankelijke termijnstelling’ dateren. Dit doet de gedachte opkomen dat [appellant c.s.] zelf niet weet om welke stukken het zou gaan, en dat zij met stelling c) alleen maar een slag daarnaar slaat. Veelzeggend is hierbij dat [betrokkene 3] in zijn productie 31-verklaring niets zegt over die ‘
eerste waarschuwing’ en ‘
eerste, aanvankelijke termijnstelling’. Ook stelling c) mist dus een toereikende onderbouwing.
due diligence. Bij grief II zijn geen andere concrete stukken genoemd. Aan het bij die grief door [appellant c.s.] gedane bewijsaanbod gaat het hof dan ook voorbij.
letter of intentvan november 2017 genoemde € 603.750,- (zie hierover punt 31 MvG en punt 80 MvA).
het opheffen van de rechtbankstop heeft afgewezen’), en dat zij ook daarom geen beroep kan doen op de vernietiging. De gedachte hierachter is klaarblijkelijk dat RT Elst er ‘eigen schuld’ aan heeft dat zij nadeel heeft ondervonden van de verzwijging van de rechtbankstop. Ook deze argumentatie van [appellant c.s.] gaat niet op. Zoals gezegd is nadeel niet vereist om een overeenkomst wegens bedrog te kunnen vernietigen, en dat impliceert dat ‘eigen schuld’ aan nadeel ook geen beletsel voor een beroep op vernietiging vormt. Bovendien heeft de door [appellant c.s.] gestelde ‘eigen schuld’, wat daar verder van zij, in ieder geval geen betrekking op het niet onaanzienlijke ‘tijd’-nadeel dat RT Elst in ieder geval heeft ondervonden. Het ‘eigen schuld’-verwijt dat [appellant c.s.] aan RT Elst maakt, valt in het niet tegenover het verwijt dat [appellant c.s.] ervan valt te maken dat zij haar wederpartij heeft bedrogen.