ECLI:NL:GHDHA:2022:2707

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
200.271.829/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom van containers tussen Nederlands en Italiaans transportbedrijf met Pauliana-kwestie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Ceri Transport B.V. (hierna: Ceri), een Nederlands transportbedrijf, en Chemical Express S.R.L. (hierna: Chemical), een Italiaans transportbedrijf, over de eigendom van een aantal containers. Ceri had in 2013 en 2014 beslag gelegd op deze containers om vorderingen op Chemical te verhalen. Chemical vorderde in kort geding schorsing van de executie, stellende dat zij vóór de beslagen de rechten op de containers had verworven. De voorzieningenrechter schorste de executie onder de voorwaarde dat in een bodemprocedure zou worden beslist wie rechthebbende is ten aanzien van de containers. Ceri verkocht de beslagen containers aan een derde, waarna Chemical een verklaring voor recht vorderde dat zij rechthebbende is en schadevergoeding wegens onrechtmatige verkoop. Ceri vorderde in reconventie dat Chemical nooit eigenaar is geworden van de containers.

Het hof heeft in hoger beroep de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter bevestigd en de grieven van Ceri tegen eerdere vonnissen van de rechtbank behandeld. Het hof oordeelde dat de eigendom van de containers niet op Chemical was overgegaan, maar dat het ging om een overname van rechten en verplichtingen uit leaseovereenkomsten. Ceri's beroep op de Pauliana, dat de overdracht van activa aan Chemical benadelend was voor haar als schuldeiser, werd verworpen. Het hof concludeerde dat Ceri in haar verhaalsmogelijkheden niet was benadeeld en dat de schade die Chemical had geleden door de onrechtmatige verkoop van de containers, gelijkgesteld kon worden aan de vervangingswaarde van de containers. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Ceri in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team handel
Zaaknummer hof : 200.271.829/02
Zaaknummer rechtbank : C/10/531347/ HA ZA 17-703
Arrest van 15 november 2022
in de zaak van
Ceri Transport B.V. in liquidatie,
gevestigd in Bergambacht,
appellante,
advocaat: mr. E.M. Michel kantoorhoudend in Schiedam,
tegen
Chemical Express S.R.L.,
gevestigd in Napels, Italië,
verweerster,
advocaat: mr. R. de Falco kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna Ceri, respectievelijk Chemical noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
In deze zaak gaat het om beslagen die transportbedrijf Ceri in 2013 en 2014 hier te lande op een aantal containers heeft gelegd tot verhaal van vorderingen op Chimical Express S.R.L. (hierna: Chimical), een Italiaanse transportonderneming voor wie zij transporten had verzorgd. Chemical, een andere Italiaanse transportonderneming, heeft in kort geding schorsing van de executie gevorderd, stellende dat zij vóór de beslagen, in 2013, (de rechten op) de containers had verworven. De voorzieningenrechter heeft de executie geschorst onder de voorwaarde dat in een bodemzaak zou worden beslist wie rechthebbende is ten aanzien van de containers. De onderhavige procedure is het hoger beroep in deze bodemzaak. In de loop van deze procedure heeft Ceri de door haar beslagen containers aan een derde verkocht. Chemical heeft een verklaring voor recht gevorderd dat zij rechthebbende is ten aanzien van de containers en schadevergoeding wegens onrechtmatige verkoop van de containers. Ceri heeft in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat Chemical nooit eigenaar is geworden van de containers.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het hof verwijst naar het arrest van 22 december 2020 waarin het hof de incidentele vordering van Chemical tot niet-ontvankelijkverklaring van Ceri in hoger beroep heeft afgewezen en in de hoofdzaak de zaak naar de rol van 2 februari 2021 heeft verwezen voor beraad partijen. Partijen hebben daarop arrest gevraagd, maar niet tijdig de daarvoor benodigde stukken overgelegd, waarna de zaak van de rol is afgevoerd. Vervolgens heeft Ceri Chemical bij exploot van 4 maart 2021 opgeroepen tot hervatting van het geding in hoger beroep door alsnog de stukken voor het wijzen van het reeds gevraagde arrest te fourneren. Het hof heeft aansluitend arrest bepaald.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
In hoger beroep staat tussen partijen het volgende vast.
3.2
Chemical is een internationaal opererend transportbedrijf.
3.3
Een ander internationaal opererend transportbedrijf is (geweest) Chimical, met vestiging in Italië.
3.4
Ook Ceri dreef een transportonderneming. Sinds ongeveer 2007 heeft Ceri transporten verricht voor Chimical.
3.5
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft Ceri in de periode september-oktober 2013 ten laste van Chimical beslag doen leggen op tankcontainers met daarop vermeld de code CEXU.
3.6
Ook op 16 mei 2014 en in juni 2014 heeft Ceri na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag beslag doen leggen op tankcontainers met daarop vermeld de code CEXU.
3.7
Ceri heeft bij dagvaarding van 10 oktober 2013 jegens Chimical een procedure aangespannen. Bij verstekvonnis van 14 mei 2014 in die procedure is Chimical onder meer veroordeeld om aan Ceri een bedrag van € 72.712,14 te betalen. Chimical is in verzet gegaan van het verstekvonnis. Dit verzet heeft geresulteerd in een inmiddels geroyeerde verzetprocedure.
3.8
Bij kortgedingvonnis van 22 augustus 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag de door Chemical tegen Ceri ingestelde vorderingen, waaronder die tot opheffing van voornoemde containerbeslagen, afgewezen. Van dit vonnis is Chemical bij dagvaarding van 16 september 2014 in hoger beroep gegaan. Dit hoger beroep is op de rol van 2 februari 2016 ambtshalve doorgehaald.
3.9
Bij dagvaarding van 17 december 2014 jegens Ceri voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft Chemical onder meer schorsing van de executoriale verkoop van alle in beslag genomen containers met daarop vermeld de code CEXU gevorderd en opheffing van de in dit verband gelegde beslagen. In laatstbedoelde procedure, waarin Chimical zich heeft gevoegd, is bij kortgedingvonnis van 22 december 2014 de executieverkoop geschorst. Ten aanzien van de door Ceri ter executie van het hiervoor onder 3.7 genoemde verstekvonnis in beslag genomen containers met code CEXU is bepaald dat deze schorsing haar werking verliest indien a) Chemical niet binnen vier weken tegen Ceri een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt waarin de eigendomsvraag met betrekking tot de containers met daarop vermeld de code CEXU aan de orde wordt gesteld en b) Chemical die bodemprocedure niet met bekwame spoed voert.
3.1
Op 31 oktober 2016 hebben Chemical en Ceri een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin Chemical zich verplichtte € 55.000,- op de derdengeldrekening van haar advocaat te storten en Ceri zich verplichtte om de containers, nadat deze door Chemical waren geïnspecteerd, vrij te geven.
3.11
Nadat Chemical het bedrag van € 55.000,- op de derdengeldrekening had gestort en voordat Chemical de containers had geïnspecteerd, heeft Ceri de containers in november 2016 aan een derde verkocht.
3.12
Chemical heeft op 28 december 2016 aangifte gedaan van het onttrekken aan beslag van de containers en poging tot fraude door Ceri.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Chemical heeft Ceri bij exploot van 19 januari 2015 gedagvaard voor de rechtbank Den Haag en, na wijziging van eis, gevorderd een verklaring voor recht dat Chemical sinds 31 juli 2013 alle rechten heeft op de containers, inclusief het recht de eigendom daarvan te verkrijgen, een bevel dat Ceri geen nieuw beslag op de containers zal leggen en de veroordeling van Ceri tot vergoeding van schade die Chemical heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige beslagen en onrechtmatige verkoop van de containers, met rente en kosten.
4.2
Ceri heeft op haar beurt gevorderd (in reconventie) dat de rechtbank voor recht verklaart dat Chemical geen eigenaar is geworden van de containers, althans Ceri zal veroordelen de executoriale verkoop van die containers te gehengen en gedogen, met veroordeling van Chemical in de proceskosten. Daarnaast vorderde Ceri de veroordeling van Chemical tot betaling van € 74.729,94 en de door Ceri betaalde executiekosten en de proceskosten, met rente en kosten.
4.3
De rechtbank Rotterdam, waarnaar de procedure was verwezen, heeft zich bij vonnis van 27 december 2017 onbevoegd verklaard kennis te nemen van de in 4.2 bedoelde geldvorderingen van Ceri. In datzelfde vonnis heeft de rechtbank in conventie Chemical toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat Chimical op 31 juli 2013 volgens het toepasselijke recht de eigendom van de nadien beslagen containers aan haar heeft overgedragen. Hierop heeft Chemical R. Palombi, boekhouder, doen horen. De advocaat van Ceri heeft zich op 3 oktober 2018 onttrokken.
4.4
Nadat Chemical bij conclusie na enquête haar eis had gewijzigd, heeft de rechtbank Rotterdam in haar eindvonnis van 3 juli 2019: in conventie voor recht verklaard dat Chemical sinds 31 juli 2013 alle rechten op de tankcontainers had, inclusief het recht de eigendom daarvan te verkrijgen, Ceri bevolen geen nieuw beslag op de containers te leggen en Ceri veroordeeld tot vergoeding van de schade die Chemical had geleden als gevolg van de onrechtmatige verkoop van de containers. De vordering van Chemical tot betaling van schadevergoeding wegens gederfde huurinkomsten wees de rechtbank af. De rechtbank heeft in reconventie de vorderingen afgewezen en Ceri veroordeeld in de kosten van de procedures in conventie en reconventie.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
Ceri is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het in 4.4 bedoelde eindvonnis en het in 4.3 bedoelde tussenvonnis. Zij heeft verschillende grieven tegen de vonnissen aangevoerd. Ceri wil dat het hof de vorderingen van Chemical alsnog afwijst en in reconventie voor recht zal verklaren dat Chemical ten tijde van de beslagen geen eigenaresse was van de door Ceri ten laste van Chimical in beslag genomen containers, met veroordeling van Chemical in de kosten van beide instanties. Tegen de in het in 4.3 bedoelde vonnis gegeven eindbeslissing dat de rechtbank onbevoegd is ten aanzien van de tegen Chemical ingestelde geldvorderingen heeft Ceri geen hoger beroep ingesteld.
5.2
Chemical heeft (in de hoofdzaak) de grieven bestreden en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Ceri, met veroordeling van Ceri in de kosten van het hoger beroep.

6.Beoordeling in hoger beroep

Internationale bevoegdheid

6.1
Deze zaak heeft een internationaal karakter. Het hof dient daarom in hoger beroep ambtshalve te onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen van Chemical kennis te nemen. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat die bevoegdheid is gegeven, in conventie omdat gedaagde Ceri woonplaats heeft in Nederland (art. 4 lid 1 Brussel I bis-Verordening) en in reconventie, voor het deel van de vorderingen in reconventie dat thans nog voorligt, omdat in zoverre sprake is van een tegenvordering die voortspruit uit het rechtsfeit – de beslaglegging – waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is (art. 8 lid 3 Brussel I bis-Verordening).
Bespreking van de grieven
6.2
De
grieven 1 en 2leggen aan het hof voor of Ceri de bedrijfsactiva-overdracht in juni 2013 met succes heeft vernietigd.
Grief 3voert aan dat naar het volgens Ceri toepasselijke Nederlandse recht de levering van de containers nooit (goederenrechtelijk) is voltooid, zodat de eigendom daarvan niet op Chemical is overgegaan.
6.3
Het hof overweegt als volgt. In hoger beroep staat vast dat Chemical zowel eigen gewone containers had als geleasede tankcontainers, die van een CEXU code waren voorzien. Tevens staat vast dat – zoals de rechtbank na het getuigenverhoor op de (naar aanleiding van dat verhoor) gewijzigde eis van Chemical heeft geoordeeld – het bij de bedrijfsactiva-overdracht in juli 2013 wat die tankcontainers betreft niet ging om een eigendomsoverdracht maar om een overname van rechten en verplichtingen uit leaseovereenkomsten. Het oordeel van de rechtbank dat dit laatste is bewezen, is door Ceri als zodanig (los van haar beroep op de Pauliana en de beweerdelijk onvoltooide levering naar Nederlands recht) in hoger beroep niet (voldoende kenbaar) bestreden. Het hof sluit zich overigens aan bij het oordeel van de rechtbank dat met de getuigenverklaring van R. Palombi is bewezen dat in juli 2013 een overdracht heeft plaatsgevonden van alle rechten uit de leaseovereenkomsten met betrekking tot de tankcontainers.
6.4
Anders dan Ceri kennelijk met grief 3 voor ogen heeft, gaat het dus niet om de levering van de desbetreffende tankcontainers, maar om de overname van (de rechten en plichten uit) leaseovereenkomsten. Ceri heeft niet betwist dat in 2013 het grootste deel van de leasesom nog openstond en de eigendom daardoor nog bij de leasemaatschappijen berustte. Chemical heeft (reeds in de eerste aanleg) aangevoerd dat Ceri zich reeds daarom niet op de tankcontainers kon verhalen. Tegen deze achtergrond heeft Ceri niet (voldoende) toegelicht op grond waarvan zij zich voor haar vorderingen op door Chimical geleasede tankcontainers kon verhalen. Reeds daarom is haar aanspraak ongegrond. Bovendien valt zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien dat voor de geldigheid van de overdracht van rechten uit leaseovereenkomsten tussen buitenlandse partijen zou moeten zijn voldaan aan leveringsvereisten naar Nederlands goederenrecht. Door Chemical is trouwens betwist dat de beslagen geleasede tankcontainers zich ten tijde van de bedrijfsactiva-overdracht in Nederland bevonden, terwijl het tegendeel door Ceri niet (voldoende onderbouwd) is gesteld en evenmin is gebleken. Ook om die reden valt niet in te zien dat voor de geldigheid van de bedrijfsactiva-overdracht zou moeten zijn voldaan aan leveringsvereisten naar Nederlands goederenrecht. Ceri heeft, tot slot, ook niet gemotiveerd betwist dat – behoudens de (eventuele) gegrondheid van haar beroep op de Pauliana – is voldaan aan de voor een contractsovername (naar het toepasselijke buitenlandse recht) geldende vereisten. Hetgeen Ceri onder
grief 4nog aanvoert – dat de rechtbank zich ten onrechte op het juridisch oordeel van de getuige zou hebben verlaten – is daartoe onvoldoende. Het hof gaat er dan ook verder vanuit dat naar het toepasselijke recht sprake is geweest van een rechtsgeldige contractsovername door Chemical. Grief 3 faalt.
6.5
Daarmee komt aan de orde of, zoals Ceri onder de grieven 1 en 2 aanvoert, de bedrijfsactiva-overdracht naar Nederlands recht vernietigbaar is op grond van de Pauliana. Het hof begrijpt de grieven aldus, dat Ceri zich in hoger beroep (alleen nog) op de Pauliana beroept in verband met haar stelling dat zij met betrekking tot de door haar hier te lande beslagen tankcontainers in haar verhaalsmogelijkheden is beperkt omdat Chimical deze aan Chemical had overgedragen. Hiervoor is evenwel al geoordeeld dat ervan moet worden uitgegaan dat een zodanige overdracht van tankcontainers niet heeft plaatsgevonden; Chemical heeft er in de eerste aanleg al op gewezen (en heeft in hoger beroep herhaald) dat de eigendom van de tankcontainers (ook) ten tijde van de beslagen nog bij de leasemaatschappijen rustte. Zoals hiervoor (onder 6.4) is overwogen, heeft Ceri, die dit laatste niet gemotiveerd heeft betwist, niet toegelicht op grond waarvan zij zich (desondanks) op de ten tijde van de beslaglegging aan de leasemaatschappijen toebehorende tankcontainers kon verhalen. Bij deze stand van zaken bestaat geen belang bij een (verdere) bespreking van het beroep van Ceri op de Pauliana.
6.6
Ten overvloede overweegt het hof over dat beroep nog het volgende.
6.7
Het gaat bij het beroep op de Pauliana om een bevrijdend verweer in conventie, ten aanzien waarvan op Ceri de stelplicht en bewijslast rusten.
6.8
Indien al met Ceri veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat Nederlands recht toepasselijk is op de door haar ingeroepen vernietiging van de bedrijfsactiva-overdracht krachtens art. 3:45 BW, is deze rechtshandeling op grond van deze bepaling vernietigbaar indien: a) sprake is van een onverplichte rechtshandeling, b) waardoor Ceri in haar verhaalsmogelijkheden is beperkt, c) en, bij rechtshandelingen anders dan om niet: degenen met wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers het gevolg zou zijn.
6.9
Ceri heeft hierover gesteld dat de overdracht van activa aan Chemical met achterlating van de schuld in Chimical een, in concernverband gepleegde, zuivere daad van benadeling van Ceri als schuldeiser vormt. Chimical en Chemical zijn nauw verweven. Bij Chemical en Chimical zaten dezelfde personen aan het roer en zij kenden dezelfde natuurlijke persoon als
ultimate benificiary owner. Als wettelijk vertegenwoordiger trad telkens dezelfde persoon op (Salvatore Romano). De reacties op mails over de vordering werden door accountmanager Francesco Matozzi verstuurd van een e-mailadres van Chemical Express. Ceri heeft zich tevens beroepen op het vermoeden van art. 3:46 lid 1 aanhef en onder 6 BW dat partijen bij de bedrijfsactiva-overdracht wisten of behoorden te weten dat benadeling van schuldeisers daarvan het gevolg was.
6.1
Chemical heeft gemotiveerd betwist dat aan de vereisten voor een geslaagd beroep op de Pauliana is voldaan. Volgens Chemical heeft Chimical alleen een bedrijfstak en niet al haar bedrijfsactiviteiten aan Chemical overgedragen. Zij heeft betwist dat Chimical geen verhaal biedt en als gevolg van de bedrijfstakoverdracht geen middelen meer heeft om de vordering te voldoen. Ceri heeft geen pogingen ondernomen haar vordering op Chimical te verhalen. Dat in het begin e-mails vanaf Chemical zijn verzonden is niet vreemd omdat zij voor een korte periode op hetzelfde adres stonden ingeschreven en korte tijd Romano als gemeenschappelijk wettelijk vertegenwoordiger hadden. Chemical heeft gewezen op de getuigenverklaring van Palombi volgens welke externe financiers een nieuwe vennootschap hebben opgericht waarin Chimical goederen en rechten heeft ingebracht. Een van die nieuwe investeerders is Avallone Guiseppe, enig bestuurder van Chemical. Ook (sommige) schulden werden overgedragen. Ceri heeft niet aangetoond dat zij door de contractsovername in haar verhaalsmogelijkheden is benadeeld. Chemical heeft om de rechten op de containers over te nemen veel geld aan Chimical betaald en ook een grote nog openstaande schuld jegens de leasemaatschappijen overgenomen, die zij is blijven betalen, aldus Chemical.
6.11
Chemical heeft met het voorgaande gemotiveerd betwist dat aan de vereisten voor een geslaagd beroep op de Pauliana is voldaan. Ceri heeft in hoger beroep geen bewijs aangeboden. Het hof ziet geen aanleiding Ceri ambtshalve tot bewijs van haar stellingen toe te laten. Daarmee is de gegrondheid van het verweer van Ceri in deze procedure niet komen vast te staan. Ook indien derhalve met de grieven van de toepasselijkheid van Nederlands recht zou worden uitgegaan, faalt het beroep van Ceri op art. 3:45 BW en falen daarmee de grieven 1 en 2. Ook
grief 5faalt, voor zover die grief opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat Chemical krachtens de bedrijfsactiva-overdracht de (daarbij overgedragen contractuele) rechten op de (geleasede) tankcontainers had verkregen.
Schade
6.12
Grief 5 komt voor het overige op tegen de gedeeltelijke toewijzing van de schadevorderingen van Chemical. Het hof stelt voorop dat Chemical in eerste aanleg zowel schadevergoeding wegens het verlies van de tankcontainers als gevolg van de verkoop in november 2016, ten bedrage van € 338.000,- heeft gevorderd als schadevergoeding ten bedrage van € 189.080,- over de periode van de beslaglegging in 2014 tot de onrechtmatige verkoop in november 2016 wegens gemiste inkomsten uit de (mogelijke) verhuur van de containers aan derden. Het gaat hier niet om twee alternatieve grondslagen voor dezelfde schadevordering, maar om verschillende (schade)vorderingen. Tegen de afwijzing van de tweede schadevordering wegens gederfde verhuurinkomsten heeft Chemical geen (incidentele) grief gericht en vanwege het cumulatieve karakter van beide vorderingen valt deze schadevordering – ook in het geval het hoger beroep tegen de toewijzing van de eerste vordering zou slagen – buiten de rechtsstrijd in hoger beroep (vgl. HR 22 maart 2019, ECLI:NL:2019:398).
6.13
In hoger beroep ligt daarom uitsluitend de toewijsbaarheid van de, op de beweerde marktwaarde van de tankcontainers gebaseerde, schadevordering wegens de onrechtmatige verkoop van de tankcontainers ter beoordeling voor. Ceri heeft niet (voldoende) kenbaar bestreden het oordeel van de rechtbank (rov. 2.11 en 2.11.1) dat de – in weerwil van het door de voorzieningenrechter uitgesproken verbod verrichte – verkoop van de containers in november 2016 jegens Chemical onrechtmatig is. Ook in hoger beroep moet van die onrechtmatigheid worden uitgegaan zodat Ceri in beginsel gehouden is schade die Chemical daardoor heeft geleden te vergoeden.
6.14
Ceri betwist evenwel dat Chemical schade heeft geleden. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat als ervan wordt uitgegaan dat de containers eigendom waren van de leasemaatschappij, Chemical hooguit een niet voor vergoeding in aanmerking komende afgeleide schade heeft geleden.
6.15
Chemical heeft aangevoerd dat zij schade heeft geleden omdat zij voor de overname van de leasecontracten veel geld aan Chimical heeft betaald en een openstaande schuld op de leasemaatschappijen heeft overgenomen. Het verdwijnen van de tankcontainers heeft Chemical niet bevrijd van haar contractuele verplichtingen jegens de leasemaatschappijen. De onrechtmatig verkochte tankcontainers hadden een restwaarde van € 338.000,-. Volgens Chemical heeft zij schade geleden doordat zij moest blijven betalen voor de geleasede tankcontainers die zij niet meer had. Indien zij de containers wilde vervangen, zou zij € 338.000,- zou hebben (moeten) uitgeven.
6.16
Het hof oordeelt hierover als volgt. De omstandigheid dat Chemical ten tijde van de beslaglegging en de onrechtmatige verkoop door Ceri nog niet juridisch eigenaar was van de tankcontainers, maakt niet dat zij (afgezien van het gemis aan inkomsten wegens het niet kunnen verhuren/gebruiken van de tankcontainers) geen schade heeft geleden. Ceri heeft niet gemotiveerd betwist dat, wat door Chemical ook al in de eerste aanleg is gesteld, althans in haar stellingen en de verklaring van de gehoorde getuige besloten lag, met de overdracht van de leasecontracten ook de daaruit voortvloeiende afbetalingsverplichting is overgegaan, terwijl uit wat zij wel heeft aangevoerd niet, althans onvoldoende, volgt dat, wat geenszins voor zich spreekt, met de beslaglegging en onrechtmatige verkoop deze (afbetalings)verplichting ten aanzien van de resterende leasetermijnen kwam te vervallen. Chemical heeft dit laatste ook uitdrukkelijk ontkend. Naar zij stelt is zij wel degelijk de leasetermijnen blijven betalen voor de inbeslaggenomen containers en heeft het verlies van de containers niet bevrijdend gewerkt ten aanzien van de verplichtingen uit de leaseovereenkomsten. De schade die Chemical door de beslaglegging en het verlies van de tankcontainers heeft geleden, kan onder deze omstandigheden worden gelijkgesteld aan de vervangingswaarde van tankcontainers. Chemical heeft met een verwijzing naar de
value estimationvan Indeq van 15 december 2014 (productie 14 bij de inleidende dagvaarding) voldoende onderbouwd dat die vervangingswaarde € 338.000 bedroeg. Daartegenover heeft Ceri in het hoger beroep voor haar betwisting van deze schadeomvang slechts verwezen naar “de opbrengst van de containers”. Wat zij hiermee bedoelt heeft zij niet toegelicht. Als zij bedoeld heeft te verwijzen naar de opbrengst die zijzelf heeft gerealiseerd, dan heeft zij daarvan in elk geval geen opgave gedaan. Haar betwisting is daarmee onvoldoende onderbouwd. De grief faalt derhalve.
Conclusie en proceskosten
6.17
De conclusie is dat het hoger beroep van Ceri faalt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Ceri zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

7.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 3 juli 2019;
veroordeelt Ceri in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Chemical begroot op € 5.382,- voor griffierecht en € 4.064,- voor salaris van de advocaat (1 punt x tarief VI).
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Lenselink, J.M. van der Klooster en J.W. Frieling en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2022 in aanwezigheid van de griffier.