5.2Bij brief van 14 oktober 2016 hebben Beeline en Marilux de
vernietiging van de koopovereenkomst ingeroepen op grond van dwaling en/of bedrog.
Tevens hebben zij [Holding] , [appellant 2] , [gevolmachtigde] en [controller] en [bestuurder 1] aansprakelijk gesteld wegens onrechtmatig handelen.
Procedure bij de rechtbank
6. Beeline c.s. hebben in eerste aanleg [Holding] , [appellant 2] , [gevolmachtigde] , [controller] en [bestuurder 1] gedagvaard en, voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd (waarbij het hof de vordering vrij letterlijk heeft weergegeven):
primair- te verklaren voor recht dat [Holding] c.s. de op hen rustende mededelingsplicht hebben geschonden voorafgaand aan de overname van de aandelen door Beeline c.s.;
- te verklaren voor recht dat Beeline c.s. hebben gedwaald bij de totstandkoming van de koopovereenkomst en dat de koopovereenkomst en de leveringsakte rechtsgeldig zijn vernietigd;
subsidiair
- te verklaren voor recht dat sprake is van bedrog ex artikel 3:44 lid 3 BW waardoor de koopovereenkomst en de leveringsakte rechtsgeldig zijn vernietigd dan wel deze
alsnog te vernietigen;
zowel primair als subsidiair- [Holding] te veroordelen tot restitutie van de koopsom en aan Beeline of [bestuurder Beeline] , waarbij geldt dat als aan de één is betaald de ander geen vordering meer toekomt, een bedrag te betalen van € 252.000, met wettelijke handelsrente vanaf 1 april 2016;
- [Holding] te veroordelen tot restitutie van de koopsom en aan Marilux een bedrag te betalen van € 108.000, met wettelijke handelsrente vanaf 1 april 2016;
meer subsidiair
- te verklaren voor recht dat de geleverde zaak, bestaande uit de aandelen [appellant 2]
Werkt Holding, niet voldoet aan hetgeen [bestuurder Beeline] en Marilux op grond van de
overeenkomst en de aard van de zaak mochten verwachten zodat sprake is van non-conformiteit in de zin van artikel 7:17 BW;
- te verklaren voor recht dat de schade die door [bestuurder Beeline] en Beeline Trading en
Marilux is geleden tenminste gelijk is aan de betaalde koopsom van € 360.000;
nog meer subsidiair
- te verklaren voor recht dat door [Holding] en haar bestuurder [appellant 2]
onrechtmatig is gehandeld door een onjuiste prognose af te geven en onjuiste
informatie te verstrekken aangaande de redelijke verwachtingen 2016 en het
stoppen van de inzet bij NN, Timing en ING en om die reden
gehouden is de door Beeline Trading c.s. geleden schade te vergoeden welke bestaat
uit de door hen gemaakte kosten voor de overname van de aandelen;
- te verklaren voor recht dat [Holding] aansprakelijk is voor de
onrechtmatige gedragingen van [gevolmachtigde] en [controller] omdat [gevolmachtigde] deze
als gevolmachtigde van [Holding] heeft verricht en [controller] kwalificeert als een hulppersoon in de zin van artikel 6:76 BW;
- te verklaren voor recht dat [Holding] voor de gedragingen van [controller]
en [gevolmachtigde] volgens de in het maatschappelijk verkeer levende
opvattingen en de redelijkheid en billijkheid aansprakelijk is;
- [Holding] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 3.575;
- [Holding] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
7. [Holding] heeft in reconventie gevorderd Beeline c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van huurtermijnen en bijbehorende facilitaire kosten van totaal € 71.661,15, met wettelijke handelsrente, en de proceskosten.
8. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie het door Beeline c.s. primair gevorderde toegewezen en het door [Holding] in reconventie gevorderde afgewezen.
Beoordeling in hoger beroep
Gevolgen van liquidatie van Marilux en Beeline
9. Ter zitting in hoger beroep is namens Marilux verklaard dat deze vennootschap is geliquideerd. Nadien is gebleken dat ook Beeline is opgehouden te bestaan (zie hierna onder 10). De zaak is naar de rol verwezen voor akte met het doel dat partijen zich uitlaten over voortzetting van de procedure en, voor het geval partijen geen schikking zouden bereiken en de procedure zou worden voortgezet, over de consequenties van de ontbinding van Marilux voor deze procedure.
10. Bij akte hebben [Holding] c.s. gesteld dat Marilux is ontbonden op 13 februari 2020, dat wil zeggen nadat de appeldagvaarding aan het kantooradres van haar advocaat was betekend en voordat namens Marilux een memorie van antwoord was ingediend. Volgens [Holding] c.s. volgt uit de omstandigheid dat mr. Maliepaard ter zitting te kennen heeft gegeven niet op de hoogte te zijn van de ontbinding, dat ‘Marilux in liquidatie’ hem geen opdracht heeft gegeven om verweer te voeren zodat de memorie van antwoord niet namens Marilux in liquidatie is ingediend. Na de mondelinge behandeling is gebleken dat de vennootschap naar Engels recht Beeline omstreeks dezelfde tijd is opgehouden te bestaan. [Holding] c.s. hebben aangevoerd dat mr. Maliepaard dus ook van ‘Beeline in liquidatie’ geen opdracht heeft gekregen om verweer te voeren. Zonder opdracht en zonder volmacht van (de vereffenaar van) de ontbonden vennootschappen kan mr. Maliepaard niet namens geliquideerde en ontbonden vennootschappen optreden. Daarom dient het verweer in hoger beroep van Beeline c.s. buiten beschouwing te blijven, aldus [Holding] c.s.
11. [Holding] c.s. hebben bij wijze van ‘eiswijziging’ gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en Beeline c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [Holding] van de onbetaalde huurtermijn en bijbehorende facilitaire kosten, met wettelijke handelsrente, en tot terugbetaling van al hetgeen [Holding] ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft betaald, met wettelijke rente. Zij hebben verder, met een beroep op artikel 245 Rv, gevorderd Beeline c.s. en mr. Maliepaard hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten van beide instanties en de nakosten, met wettelijke rente. [Holding] c.s. hebben aangevoerd dat nu Marilux in liquidatie en Beeline in liquidatie niet rechtsgeldig zijn vertegenwoordigd en geen verweer hebben gevoerd, deze vorderingen tegen hen voor toewijzing gereed liggen.
Beeline c.s. hebben bij akte hun visie gegeven op de procesrechtelijke gevolgen van de liquidatie van de beide vennootschappen voor deze procedure. Volgens hen kan de procedure gewoon worden voortgezet.
12. Het hof is – met Beeline c.s. – van oordeel dat de ontbinding van Marilux en (het equivalent daarvan naar Engels recht) van Beeline er niet aan in de weg staat dat het hoger beroep tegen deze vennootschappen (in liquidatie) wordt voortgezet. Wat betreft Nederlandse rechtspersonen geldt dat op grond van art. 2:19 lid 6 BW een ontbonden rechtspersoon in geval van vereffening van haar vermogen eerst ophoudt te bestaan op het tijdstip dat de vereffening eindigt, terwijl art. 2:23c lid 1 BW voorziet in de mogelijkheid om de vereffening te heropenen, onder meer, in het geval dat nog een schuldeiser opkomt of van het bestaan van een bate blijkt. Hiermee strookt het om aan te nemen dat als een procedure tegen een rechtspersoon is aangevangen vóór het tijdstip van haar ontbinding en van de vereffening van haar vermogen, de procedure tegen de rechtspersoon kan worden voortgezet, mede in volgende instanties, ook indien de vereffening van haar vermogen inmiddels is geëindigd en daarvan opgaaf is gedaan door de vereffenaar aan de registers overeenkomstig art. 2:19 lid 6 BW (HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762). Ook als ervan moet worden uitgegaan dat mr. Maliepaard niet op de hoogte was van de ontbinding van Beeline c.s. toen hij mede namens deze vennootschappen de memorie van antwoord indiende, heeft dit niet tot gevolg dat hij onbevoegd was de vennootschappen ‘in liquidatie’ in rechte te vertegenwoordigen. In ieder geval is gesteld noch gebleken dat (de vereffenaars van) deze vennootschappen daarop een beroep hebben is gedaan. Nu de ontbinding heeft plaatsgevonden nadat [Holding] aan deze vennootschappen betalingen heeft gedaan ter uitvoering van het bestreden vonnis, moet worden aangenomen dat ten tijde van ontbinding bij deze vennootschappen nog baten bestonden. Voor zover in hoger beroep het bestreden vonnis zou worden vernietigd en zou worden geoordeeld dat deze betalingen ten onrechte zijn gedaan, heeft [Holding] een vordering tot terugbetaling. Als de vereffening van het vermogen van de desbetreffende ontbonden vennootschap inmiddels is beëindigd, zal deze moeten worden heropend en herleeft de vennootschap voor dat doel. Het hof gaat vooralsnog ervan uit – [Holding] c.s. hebben niets gesteld over de regeling voor ontbinding van een Engelse ‘Ltd’ (Limited (Liability Company)) – dat een vergelijkbare regeling geldt voor een vennootschap naar buitenlands recht die in Nederland een vordering aanhangig maakt en vóór haar ‘ontbinding’ in hoger beroep wordt gedagvaard. Daaraan voegt het hof toe dat, los van het rechtsstelsel dat de vennootschap beheerst, onder omstandigheden de ontbinding van een vennootschap, terwijl deze nog betrokken was in een procedure voor de Nederlandse rechter, tegenover een schuldeiser – in dit geval [Holding] – een onrechtmatige daad van de bestuurder van die vennootschap kan opleveren.Gezag van gewijsde en/of ondeelbare rechtsverhouding? 13. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld (rov. 4.17) ‘dat [Holding] c.s. de op haar rustende mededelingsplicht heeft geschonden waar het gaat om een reële en juiste prognose van de omzet 2016 van [werkmaatschappij] , het tempo en de omvang van het afbouwen van de inzet van [werkmaatschappij] bij ING, het bestaan van het sociaal plan en de omvang en invloed van de daaruit voortvloeiende verplichtingen en het wegvallen van een groot deel van de omzet als gevolg van de opzegging van NN en Timing in januari 2016’. De rechtbank heeft de gevorderde verklaring voor recht toegewezen tegen alle oorspronkelijk gedaagden. [gevolmachtigde] , [controller] en [bestuurder 1] hebben geen hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.
14. Het meest verstrekkende verweer van Beeline c.s. houdt in dat het bestreden vonnis, voor zover daarin is geoordeeld en voor recht verklaard dat [gevolmachtigde] , [controller] en [bestuurder 1] op hen rustende mededelingsplichten hebben geschonden, in kracht van gewijsde is gegaan, zodat het hof aan die beslissing is gebonden. Tussen partijen is niet in discussie dat [Holding] bij de onderhandelingen over de verkoop van de aandelen werd vertegenwoordigd door [gevolmachtigde] en [controller] . Volgens Beeline c.s. kan dan in hoger beroep niet meer worden geoordeeld dat [Holding] haar mededelingsplicht niet heeft geschonden en kunnen de grieven om die reden niet tot het beoogde effect leiden.
15. Mede in verband met dit beroep op gezag van gewijsde hebben [Holding] c.s. zich op het standpunt gesteld dat het zinvol en nodig is om [gevolmachtigde] , [controller] en [bestuurder 1] in deze procedure in hoger beroep op te roepen omdat tussen de oorspronkelijk gedaagden sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding. Volgens hen is het voor de beslissing over de rechtsbetrekking in geschil in dit geval noodzakelijk of zinvol om [gevolmachtigde] , [controller] en [bestuurder 1] als partij in het hoger beroep te betrekken. [Holding] c.s. hebben aangevoerd dat gezien het beroep van Beeline c.s. op gezag van gewijsde van de beslissing dat [gevolmachtigde] , [controller] en [bestuurder 1] hun mededelingsplicht hebben geschonden, Beeline c.s. eveneens van mening zijn dat sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding.
16. Het hof oordeelt hierover als volgt. Aan de oordelen die de rechtbank in eerste aanleg heeft gegeven ten aanzien van de oorspronkelijk medegedaagden van [Holding] c.s. komt geen gezag van gewijsde toe in het geding tussen [Holding] en [appellant 2] enerzijds en Beeline c.s. anderzijds. De procedure in hoger beroep is niet ‘een ander geding’ in de zin van artikel 236 lid 1 Rv., terwijl ook geen sprake is van een geding tussen dezelfde partijen. [gevolmachtigde] , [controller] en [bestuurder 1] zijn immers niet dezelfde partijen als [Holding] en [appellant 2] . In de procedure in hoger beroep tussen [Holding] en [appellant 2] enerzijds en Beeline c.s. anderzijds ligt opnieuw ter beoordeling voor of [Holding] als verkoper van de aandelen in [Holding 2] , ook voor zover zij daarbij werd vertegenwoordigd door [gevolmachtigde] en [controller] , haar mededelingsplicht tegenover Beeline c.s. heeft geschonden.
17. Het hof is verder van oordeel dat van een processueel ondeelbare rechtsverhouding in dit geval geen sprake is. Een rechtsverhouding is processueel ondeelbaar als het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen. De verhouding tussen partijen bij een koopovereenkomst is niet processueel ondeelbaar. Als daar in dit specifieke geval anders over zou moeten worden gedacht, had het in de eerste plaats op de weg van [Holding] c.s. gelegen [gevolmachtigde] , [controller] en [bestuurder 1] in hoger beroep op te roepen op grond van art. 118 Rv, wat zij heeft nagelaten.
18. Voor zover [gevolmachtigde] en [controller] tijdens het verkoopproces zijn opgetreden als vertegenwoordigers van [Holding] (de verkoper), geldt dat hun handelwijze aan [Holding] moeten worden toegerekend. Als zij in die hoedanigheid een mededelingsplicht hebben geschonden, geldt dat als een schending van een mededelingsplicht door [Holding] . [Holding] kan dus tegen het oordeel dat haar vertegenwoordigers [gevolmachtigde] en [controller] een mededelingsplicht hebben geschonden, opkomen en het ter toetsing voorleggen in hoger beroep. Daartoe is niet nodig dat [gevolmachtigde] en [controller] , die door Beeline c.s. ook persoonlijk zijn gedagvaard, in hoger beroep zijn gekomen, dan wel in dit hoger beroep zijn betrokken. Hierbij wordt opgemerkt dat [gevolmachtigde] en [controller] schriftelijk hebben verklaard (productie 55 en 56 bij memorie van grieven) dat zij wel degelijk juiste en relevante informatie aan Beeline c.s. hebben verstrekt, terwijl de advocaat van [bestuurder 1] ter comparitie in eerste aanleg heeft verklaard dat [bestuurder 1] alles wat zij wist zij tegen de andere kopers (Beeline c.s.) heeft gezegd.
19. In het bij inleidende dagvaarding gestelde en gevorderde ligt het standpunt besloten dat [gevolmachtigde] en [controller]
daarnaast, als ook [bestuurder 1] , door schending van een zorgvuldigheidsnorm persoonlijk onrechtmatig jegens Beeline c.s. hebben gehandeld. Beeline c.s. hebben in dit verband gesteld dat, hoewel [controller] namens [appellant 2] en [Holding] handelde, hij een eigen verantwoordelijkheid jegens Beeline c.s. had. Zij verwijten hem dat hij onjuiste cijfers heeft laten zien van een vennootschap waar hij zelf werkzaam was, dat hij zich 100% door die vennootschap liet verlonen terwijl hij werkzaamheden verrichtte voor andere vennootschappen van [appellant 2] en dat hij documenten heeft vernietigd opdat deze niet bekend zouden worden aan de nieuwe aandeelhouders. Beeline c.s. hebben verder aangevoerd dat [gevolmachtigde] en [bestuurder 1] als bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld jegens de vennootschap en jegens de aandeelhouders, onder meer door in de periode dat Beeline c.s. aandeelhouders waren van [Holding 2] (en indirect van [werkmaatschappij] ), € 72.000 aan de cashstroom te onttrekken en over te maken naar Werken.FM en Employaal. Aan [gevolmachtigde] hebben zij ook het verwijt gemaakt dat hij zichzelf op de loonlijst heeft gezet en zijn dochter en een nieuwe salesdirecteur heeft aangenomen, voor wie geen werk was. Beeline c.s. hebben aangevoerd dat [bestuurder 1] onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij direct een nieuwe leaseauto voor zichzelf heeft aangeschaft en zichzelf een loonsverhoging heeft gegeven. Ter comparitie in eerste aanleg heeft mr. Maliepaard verklaard dat de vorderingen van Beeline c.s. aldus moeten worden gelezen dat zij zich primair op dwaling beroepen, subsidiair op bedrog en (nog) meer subsidiair op non-conformiteit respectievelijk onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis het primair gevorderde toegewezen en de vorderingen voor het overige afgewezen. Hieruit volgt dat de verklaring voor recht dat [Holding]
c.s.de op hen rustende mededelingsplicht hebben geschonden, voor zover deze verklaring voor recht betrekking heeft op [controller] , [gevolmachtigde] en [bestuurder 1] , deze alleen ziet op hun handelwijze als vertegenwoordigers van [Holding] . Beeline c.s. hebben in ieder geval niet gegriefd tegen de afwijzing van de vorderingen tot verklaring voor recht dat [controller] , [gevolmachtigde] en [bestuurder 1] onrechtmatig hebben gehandeld. Voor hen bestond dus ook geen aanleiding om hoger beroep in te stellen.
De grieven
20. Grief I komt op tegen rechtsoverwegingen 4.9 tot en met 4.13. In de toelichting hebben [Holding] c.s. aangevoerd dat [Holding] de aandelen in
[Holding 2]heeft verkocht en dat niet is gesteld of gebleken dat zij Beeline c.s. ten aanzien van
die aandelenverkeerd heeft geïnformeerd en Beeline c.s. in dit opzicht heeft gedwaald. De stellingen van Beeline c.s. zien alleen op
[werkmaatschappij]. Verder hebben [Holding] c.s. aangevoerd dat [Holding] aan haar mededelingsplicht heeft voldaan en dat de rechtbank Beeline c.s. te gemakkelijk heeft gevolgd in hun stelling dat zij niet op de hoogte waren van de teruglopende omzet bij de drie belangrijkste klanten. Daarvan blijkt niet alleen uit het overzicht dat is overgelegd als productie 33 bij conclusie van antwoord, maar ook uit andere overgelegde documenten en de verklaringen die ter comparitie in eerste aanleg zijn afgelegd. In ieder geval hebben deze documenten voor Beeline c.s. een onderzoeksplicht doen ontstaan, aldus [Holding] c.s.
20. Grief II is gericht tegen rechtsoverweging 4.14 van het bestreden vonnis. In de toelichting hebben [Holding] c.s. zich op het standpunt gesteld dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, Beeline c.s. wel degelijk op de hoogte waren van het bestaan van een sociaal plan. Die informatie heeft [gevolmachtigde] volgens hen mondeling aan [bestuurder Beeline] en [bestuurder Marilux] verstrekt. [Holding] c.s. hebben verder betwist dat wetenschap van het sociaal plan van (cruciaal) belang was voor de beoordeling door Beeline c.s. of, en zo ja, tegen welke prijs, zij de aandelen in [Holding 2] zou kopen, omdat het sociaal plan niet tot extra kosten leidde.
20. Grief III is gericht tegen rechtsoverwegingen 4.15 en 4.16 van het bestreden vonnis. In de toelichting hebben [Holding] c.s. betoogd dat de rechtbank twee prognoses vergelijkt waarvan één ten tijde van de verkoop nog niet bestond. Volgens hen is de prognose die is overgelegd als productie 33 bij conclusie van antwoord (‘Vergelijking omzet [werkmaatschappij] realisatie 2015 – begroot 2016’) voorafgaand aan de koop aan Beeline c.s. ter inzage gegeven. De prognose/forecast/worst case scenario, overgelegd als productie 8 bij dagvaarding en productie 34 bij conclusie van antwoord, is pas in mei 2016, dus na de koop, opgemaakt. Verder heeft [bestuurder Beeline] [controller] op 24 juni 2016 opgedragen een onrealistische forecast op te stellen, waarbij moest worden uitgegaan van een onwerkelijk negatief scenario waarin zich geen nieuwe klanten zouden aandienen en geen doorbelasting van kosten naar Employaal of Werken.FM of verrekening van geleende gelden aan Werken. FM zou plaatsvinden. Evenmin werd daarin rekening gehouden met terugbetaling van kosten en financiële meevallers. Dit is het overzicht dat is gevoegd bij de e-mail van DRV aan [bestuurder Marilux] van 6 juli 2016, overgelegd als productie 16 bij inleidende dagvaarding, aldus [Holding] c.s.
20. Grief IV bestrijdt rechtsoverweging 4.17 waarin de rechtbank heeft geconcludeerd dat [Holding] de op haar rustende mededelingsplicht heeft geschonden. Deze grief bouwt voort op grief III.
20. Grief V is gericht tegen rechtsoverwegingen 4.7 en 4.8 van het bestreden vonnis, waarin de positie van [bestuurder 1] aan de orde komt. [Holding] c.s. hebben aangevoerd dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de kennis van [bestuurder 1] als bestuurder van [werkmaatschappij] , gezien haar positie van medekoper, wel degelijk moet worden toegerekend aan Beeline c.s., zijnde de andere kopers. [bestuurder 1] had van meet af aan aangegeven dat zij de aandelen zou kopen met steun van door haar aangedragen financiers. Pas later begreep [Holding] dat deze financiers ook aandeelhouders zouden worden. [bestuurder 1] heeft vele gesprekken met Beeline c.s. gevoerd en heeft [Holding] op de hoogte gehouden van de inhoud daarvan. [Holding] mocht er dan ook op vertrouwen dat [bestuurder 1] alle relevante kennis met Beeline c.s. had gedeeld, aldus [Holding] c.s.
20. Grief VI is gericht tegen rechtsoverwegingen 4.18 en 4.19 van het bestreden vonnis. In de toelichting hebben [Holding] c.s. gesteld dat Beeline c.s., ondanks het eigen vermogen van [werkmaatschappij] van € 381.000, rekening hadden moeten houden met acute liquiditeitsproblemen van die vennootschap, nu zij een overzicht hadden ontvangen waaruit bleek dat zij, naast de koopsom, € 875.000 moesten investeren. Verder had de eigen accountant van Beeline c.s. hen gewaarschuwd dat zij op korte termijn kapitaal moesten inbrengen en wisten zij dat de kredietfaciliteit door de bank was opgezegd, aldus [Holding] c.s. Onjuist is ook het oordeel dat er geen omzet meer te verwachten viel. De curator heeft nog een forse omzet geboekt, terwijl de verwachting gerechtvaardigd was dat de omzet van [werkmaatschappij] zou stijgen, zodat van een lege huls geen sprake was, aldus [Holding] c.s. Zij hebben daarom ook betwist dat de koopovereenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen. De vordering tot verklaring voor recht dat Beeline c.s. hebben gedwaald en dat zij de koopovereenkomst rechtsgeldig hebben ontbonden, had volgens hen dus moeten worden afgewezen.
20. Grief VII, gericht tegen rechtsoverwegingen 4.20 en 4.21, bouwt voort op grief VII. In de toelichting hebben [Holding] c.s. betoogd dat het oordeel dat de door Beeline c.s. verrichte prestaties ongedaan moeten worden gemaakt en dat de koopsom door [Holding] moet worden gerestitueerd, gelet op het voorgaande, niet in stand kan blijven. Voor zover al sprake zou zijn van dwaling door Beeline c.s., geldt dat alleen voor de door hen zelf gekochte aandelen; de omstandigheid dat Marilux de koopsom voor [bestuurder 1] heeft betaald, maakt dat niet anders, aldus [Holding] c.s. Zij hebben er nog op gewezen dat aan de vernietiging haar werking moet worden ontzegd nu de rechtsgevolgen van de faillissementen van [Holding 2] en [werkmaatschappij] niet ongedaan kunnen worden gemaakt. Het had op de weg van Beeline c.s. gelegen om, als zij de koopovereenkomst wilden vernietigen en de koopsom terug wilden, dat te doen en de aandelen terug te leveren alvorens het faillissement van [Holding 2] en [werkmaatschappij] aan te vragen. Door de faillissementen zijn de aandelen waardeloos geworden. Dat de koop nu niet meer ongedaan kan worden gemaakt, komt voor risico van Beeline c.s., aldus [Holding] c.s. Subsidiair hebben zij een beroep gedaan op de artikelen 6:230, 6:2 en 6:248 BW.
20. Grief VIII is gericht tegen rechtsoverwegingen 4.24 en 5.1 tot en met 5.9. Deze grief heeft geen zelfstandige betekenis.
20. Grief IX is gericht tegen rechtsoverwegingen 4.27 tot en met 4.29 alsmede 5.10 tot en met 5.12 van het bestreden vonnis en komt op tegen de afwijzing van de vordering in reconventie. Deze heeft betrekking op de huurtermijnen en facilitaire kosten die huurder [werkmaatschappij] aan verhuurder [Holding] had moeten betalen maar die als gevolg van het faillissement onbetaald zijn gebleven. [Holding] heeft deze vordering overgedragen aan [Holding] . Het onbetaald blijven van de huurtermijnen is het gevolg van onrechtmatig handelen van Beeline c.s., aldus [Holding] c.s.
Beroep op dwaling
29. In deze procedure hebben Beeline c.s. aan hun primaire vorderingen ten grondslag gelegd dat de koopovereenkomst waarbij zij de aandelen in [Holding 2] hebben gekocht van [Holding] , onder invloed van dwaling tot stand is gekomen. Beeline c.s. hebben in dit verband gesteld dat [Holding] c.s. ( [gevolmachtigde] , [controller] en [bestuurder 1] daarbij inbegrepen) hun mededelingsplicht hebben geschonden en dat, als Beeline c.s. op juiste wijze zouden zijn geïnformeerd, zij de aandelen niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zouden hebben gekocht. Zij hebben aangevoerd dat [Holding] onjuiste informatie heeft verschaft en daarnaast relevante informatie heeft verzwegen. Volgens Beeline c.s. zit er een groot gat tussen de door [Holding] medegedeelde omzet- en resultaatscijfers en het gerealiseerde resultaat in 2016. Dit geldt evenzeer voor de tweede prognose die later door [controller] is opgesteld aan de hand van de werkelijke cijfers. Verder hebben Beeline c.s. gesteld dat [Holding] een mededelingsplicht had ten aanzien van de opzegging door en afname van opdrachten van de drie grootste opdrachtgevers van [werkmaatschappij] en van het bestaan van een sociaal plan, omdat deze informatie belangrijk was voor de waarde van het bedrijf en dus de beslissing om de aandelen te kopen. [Holding] heeft alleen medegedeeld dat de opdrachten van ING zouden worden afgebouwd, en eind 2017 beëindigd, vanwege een reorganisatie; zij heeft niets gezegd over soortgelijke ontwikkelingen bij ING en het Kadaster. De onderhandelingen (over de koopprijs) waren gebaseerd op de winst uit 2014 en 2015 en de verwachtingen voor 2016. In die verwachtingen had het terugtrekken van NN en Timing moeten worden meegenomen. Naar Beeline c.s. hebben betoogd, heeft [controller] een prognose afgegeven waarin ervan wordt uitgegaan dat NN en Timing als klanten zullen blijven en ziet het ‘worst case scenario’ enkel op de terugloop in omzet van ING, maar niet op die van NN en Timing. [Holding] heeft verzwegen dat het gehele verdienmodel kwam te vervallen, aldus Beeline c.s. die spreken van ‘de leugen over 2016’ (inleidende dagvaarding onder 51).
29. [Holding] c.s. hebben gemotiveerd betwist dat zij hun mededelingsplicht hebben geschonden. Zij hebben aangevoerd dat Van Dalen, [controller] en [bestuurder 1] aan Beeline c.s. alle relevante informatie hebben verschaft. Volgens hen waren Beeline c.s. wel op hoogte van de terugloop van de omzet bij de drie belangrijkste klanten, enerzijds door de mededelingen die hierover namens [Holding] zijn gedaan en anderzijds door kennisname van verschillende, in deze procedure overgelegde, documenten waaruit dat blijkt. In ieder geval is op grond van deze mededelingen en ter beschikking gestelde documenten voor Beeline c.s., die zich lieten bijstaan door accountantskantoor EY, een onderzoeksplicht ontstaan, aldus [Holding] c.s. Zij hebben ook aangevoerd dat Beeline c.s. over diverse onderwerpen aantoonbaar niet de waarheid spreekt. [Holding] c.s. hebben in hoger beroep, voor zover op hen enige bewijslast rust, een gespecificeerd bewijsaanbod gedaan door het horen van [gevolmachtigde] , [controller] en [bestuurder 1] als getuigen.
29. Het hof stelt voorop dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is (onder meer):
- indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten, en
-indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten (artikel 6:228 lid 1 onder a en b).
Hieruit volgt dat in het geval dat Beeline c.s. de SPA zijn aangegaan op grond van een onjuiste voorstelling van zaken die het gevolg is van door [Holding] gegeven (onjuiste) informatie, dan wel van het verzwijgen door [Holding] van informatie waarvan zij wist of had moeten begrijpen dat deze voor Beeline c.s. van beslissende betekenis was, hun een beroep op dwaling toekomt. De mededelingsplicht van [Holding] was niet beperkt tot (de aandelen van) [Holding 2] , maar had ook, en met name, betrekking op haar werkmaatschappij [werkmaatschappij] . [Holding] heeft immers moeten begrijpen – en heeft dat ook begrepen, zoals hierna zal blijken – dat de financiële situatie van [werkmaatschappij] cruciaal was voor de beslissing om de aandelen van [Holding 2] te kopen, althans voor de hoogte van koopprijs die zij bereid waren daarvoor te betalen. In zoverre is grief I ongegrond. De bewijslast van feiten en omstandigheden die een beroep op dwaling rechtvaardigen, rust in beginsel op Beeline c.s. die zich op het rechtsgevolg daarvan – de vernietigbaarheid van de overeenkomst – beroepen.
29. Het hof constateert (dat vast staat: zie hiervoor onder 5.10) dat Beeline c.s. voorafgaand aan de totstandkoming van de SPA, althans de levering aan hen van de aandelen in [Holding] , bekend waren met de jaarstukken van [werkmaatschappij] en [Holding 2] over 2014 en de conceptjaarstukken van deze vennootschappen over 2015. In al deze (concept)jaarstukken is steeds een continuïteitsparagraaf opgenomen, waarin wordt vermeld:
- dat [werkmaatschappij] voor een omvangrijk gedeelte van haar omzet afhankelijk is van een beperkt aantal relaties;
- dat gedurende 2014 een van deze relaties een reorganisatie heeft aangekondigd waarbij de inhuur van flexibele medewerkers van de vennootschap in 2015-2016 afgebouwd zal worden; en
- dat de bank in 2015 de kredietfaciliteit heeft opgeschort.
In deze (concept)jaarstukken is vervolgens uiteengezet waarom het bestuur niettemin van mening is dat de continuïteit van de (desbetreffende) vennootschap is gewaarborgd en is vermeld dat het bestuur de toekomst met vertrouwen tegemoet ziet. De conceptjaarrekening 2015 van [Holding] is als bijlage aan de leveringsakte gehecht. Dat Beeline c.s. van de inhoud van de desbetreffende continuïteitsparagrafen op de hoogte waren, althans geacht moeten worden hiervan op de hoogte te zijn geweest, staat dus niet ter discussie. Een continuïteitsparagraaf wordt door de accountant van een vennootschap doorgaans in de jaarrekening opgenomen als er twijfel is over de continuïteit. Beeline c.s., die in het verkoopproces werden bijgestaan door EY, moeten zich dus van dit risico bewust zijn geweest. Ook voor zover met [Holding] c.s. moet worden aangenomen dat hierdoor voor Beeline c.s. een onderzoeksplicht ontstond, is het hof van oordeel dat Beeline c.s. daaraan hebben voldaan. [Holding] c.s. hebben immers zelf gesteld dat EY [bestuurder Beeline] en [bestuurder Marilux] erop heeft gewezen dat de (concept)jaarrekeningen vragen oproepen en dat [bestuurder Beeline] en [bestuurder Marilux] deze vragen ook daadwerkelijk hebben gesteld (memorie van grieven 3.17). Waar het in de kern om gaat is of [Holding] die vragen naar waarheid heeft beantwoord. De continuïteitsparagraaf vermeldt maar één klant van [werkmaatschappij] van wie (vanwege een reorganisatie) de opdrachten zullen worden afgebouwd en in 2017 zullen eindigen (ING); daaruit hebben Beeline c.s. in ieder geval niet kunnen opmaken dat ook de andere twee grote klanten, NN en Timing, de relatie met [werkmaatschappij] hadden opgezegd.
29. Tussen partijen is in geschil over welke (andere) documenten met (financiële) informatie over [werkmaatschappij] Beeline c.s. voorafgaand aan de koop beschikten en of [Holding] toen bekende documenten met voor Beeline c.s. cruciale informatie heeft achtergehouden.
29. Beeline c.s. hebben in dit verband gesteld dat [controller] tijdens de bespreking op 16 februari 2016 aan [bestuurder Beeline] en [bestuurder Marilux] de Forecast 2016 van [werkmaatschappij] met een ‘worst case scenario’ (bijlage bij productie 8 bij inleidende dagvaarding; hierna: de Forecast 2016) hebben overhandigd. Volgens het ‘worst case scenario’ zou [werkmaatschappij] in 2016 een omzet van € 6.965.000 en een negatief resultaat van € 13.970 behalen. Beeline c.s. hebben betoogd dat deze prognose doorslaggevend was voor hun beslissing om de aandelen in [Holding] te kopen en dat deze een onjuiste voorstelling van zaken gaf. In de werkelijke situatie bleek het resultaat € 428.882 negatief bij een hogere omzet.
29. [Holding] c.s. hebben betwist dat de Forecast 2016 met ‘worst case scenario’ voorafgaand aan de koop aan Beeline c.s. ter beschikking is gesteld. Volgens hen bestond dit stuk toen nog niet en is het pas na verkoop en levering van de aandelen in [Holding] , op verzoek van DRV, door [controller] opgesteld en bij e-mail van 25 mei 2016 aan DRV gestuurd (productie 34 bij conclusie van antwoord), die het op 6 juli 2016 aan [bestuurder Marilux] heeft doorgestuurd (productie 39 bij conclusie van antwoord). Zij hebben aangevoerd dat [controller] tijdens de bespreking van 16 februari 2016 een ander document, te weten de begroting 2016 (productie 33 bij conclusie van antwoord) en de onderbouwing daarvan, aan [bestuurder Beeline] en [bestuurder Marilux] heeft laten zien en toegelicht. Hierin was de omzet van [werkmaatschappij] over 2016 begroot op € 8.000.000. Volgens [Holding] c.s. was deze begroting reëel en juist en blijkt daaruit dat een aanzienlijke omzetdaling was voorzien ten opzichte van 2015: toen was de omzet € 12.721.214. Ter onderbouwing van hun stelling dat Beeline c.s. voorafgaand aan de koop met laatstgenoemde omzetbegroting bekend waren, hebben [Holding] c.s. verwezen naar het tegenvoorstel van Beeline c.s. bij e-mail van 23 februari 2016 (productie 33 bij conclusie van antwoord, hiervoor geciteerd onder 5.12). Daar wordt ter toelichting van het (veel lagere) tegenvoorstel genoemd, onder meer: ‘het feit dat de omzet in 2016 van € 12.716.133,00 zal dalen naar ruim +/- € 8.000.000,00’. Volgens [Holding] c.s. hebben Beeline c.s. op deze concrete informatie hun tegenvoorstel gebaseerd. Zij hebben er nog op gewezen dat in het tegenvoorstel van Beeline c.s. de reorganisatie bij ING als ‘[e]en oorzaak’ voor het wegzakken van de omzet wordt genoemd. Dit wijst erop dat [bestuurder Beeline] en [bestuurder Marilux] goed hebben begrepen dat dit niet de enige oorzaak was, aldus [Holding] c.s. Zij hebben bij memorie van grieven onder 3.8 een overzicht gegeven van (overige) documenten waarover Beeline c.s. volgens haar vóór de koop, althans de overdracht, van de aandelen in [Holding] beschikten.
29. Het hof constateert dat de Forecast 2016 met ‘worst case scenario’ een bijlage is bij de e-mail van [controller] aan DRV van 25 mei 2016. Dit wijst erop dat de Forecast 2016 kort voor 25 mei 2016 door [controller] is opgesteld; althans is, gelet op de datum van verzending, niet aannemelijk dat de Forecast 2016 vóór 16 februari 2016 door [controller] is opgesteld en op die datum aan [bestuurder Marilux] en [bestuurder Beeline] is overhandigd. De stelling dat de Forecast 2016 met ‘worst case scenario’ in weerwil van het voorgaande al voorafgaand aan de koop van de aandelen aan Beeline c.s. ter beschikking is gesteld, wordt dan ook als niet (deugdelijk) onderbouwd verworpen. Zowel wat betreft de Forecast 2016 (uit mei 2016) als de later – eind juni 2016 – op verzoek van [bestuurder Beeline] opgemaakte prognose 2016 (productie 16 bij inleidende dagvaarding) geldt dat deze dateren van na het aangaan van de SPA en de overdracht van de aandelen. In het midden kan dan blijven tegen welke achtergrond ze zijn opgemaakt en waarom ze van elkaar verschillen. Ze kunnen in ieder geval geen rol hebben gespeeld bij de beslissing van [bestuurder Marilux] en [bestuurder Beeline] om de aandelen in [Holding 2] te kopen, en tegen welke prijs. De vervolgvraag bij de beoordeling van het beroep op dwaling en/of schending van de mededelingsplicht is over welk(e) financiële stuk(ken) [bestuurder Marilux] en [bestuurder Beeline] wél beschikten voorafgaand aan de koop en wat zij (op grond daarvan) wisten of behoorden te weten over de financiële positie van [werkmaatschappij] .
29. Uit de begroting 2016 (productie 33 bij conclusie van antwoord), die [controller] volgens [Holding] c.s. op 16 februari 2016 aan [bestuurder Marilux] en [bestuurder Beeline] heeft overhandigd, blijkt wel dat sprake was van een omzetdaling bij ING en, in mindere mate, ook bij NN en (pro rata) bij Timing, maar dat stuk is niet gedateerd. Daarin wordt de omzet over 2016 begroot op € 8.000.000, het bedrag dat wordt genoemd in het tegenvoorstel van Beeline c.s. Daaruit blijkt ook van de voorziene omzetdaling bij [werkmaatschappij] ten opzichte van 2015. Het genoemde bedrag aan omzet over 2015 (€ 12.721.214) benadert de in het tegenvoorstel van Beeline c.s. bij e-mail van 23 februari 2016 vermelde omzet (over 2015 van € 12.716.133), al komen deze bedragen niet exact overeen. Laatstgenoemd bedrag van € 12.716.133 komt wel overeen met de omzet over 2015 volgens de proefsaldibalans 2015 van [werkmaatschappij] , zoals ook opgenomen in het resultatenoverzicht van [werkmaatschappij] over de jaren 2011-2015. Deze stukken heeft [controller] bij e-mail van 3 februari 2016 aan [bestuurder 1] en [gevolmachtigde] gestuurd (productie 15 bij conclusie van antwoord). In de proefsaldibalans is een voorziening ontslagvergoeding van € 198.525,95 en een voorziening studiekosten van € 87.359,63 opgenomen (zie ook hiervoor onder 5.9). In de begeleidende e-mail wordt daarop door [controller] gewezen. Deze voorzieningen duiden op de aanwezigheid van een sociaal plan, althans een afvloeiingsregeling. [Holding] c.s. hebben gesteld dat Beeline c.s. deze stukken eveneens hebben ontvangen (conclusie van antwoord onder 4.16; memorie van grieven onder 3.8). Beeline c.s. hebben dit bij memorie van antwoord onder 6.54 erkend: zij hebben immers zelf gesteld dat de bedragen waarnaar zij in haar e-mail van 23 februari 2016 verwijzen, uit het omzetoverzicht 2011-2015 en de proefsaldibalans 2015 komen. Daarmee staat vast dat Beeline c.s. op dat moment over die stukken beschikten. Uit de e-mail van [bestuurder Marilux] en [bestuurder Beeline] van 23 februari 2016 (zie hiervoor onder 5.12) blijkt bovendien dat zij de voorzieningen voor ontslagvergoedingen en studiekosten hebben meegenomen in hun tegenbod.
29. [Holding] hebben verder erop gewezen dat in de (tweede) offerte van J-Sales van 14 april 2016, die op 21 april 2016 is toegezonden aan, onder meer, [bestuurder Beeline] en [bestuurder Marilux] (productie 28 bij conclusie van antwoord) is opgenomen (p. 2): ‘Door de contractbeëindiging van
een aantal grote klantenis het voor [werkmaatschappij] noodzakelijk om haar sales- en marketinginspanningen te vergroten’ (cursivering hof). Deze offerte dateert van (kort) vóór de aandelenoverdracht. Uit de geciteerde zin kan worden afgeleid dat de opdrachtgevers (dus, onder meer, [bestuurder Beeline] en [bestuurder Marilux] ) J-Sales ervan op de hoogte hebben gesteld dat de omzetvermindering werd veroorzaakt door het wegvallen meer dan één opdrachtgever (ING) en dat zij dus zelf hiermee bekend waren. Aannemelijk is dan ook dat, zoals [Holding] c.s. hebben aangevoerd, [controller] op 16 februari 2016 – in plaats van de toen nog niet bestaande Forecast 2016 (productie 8 bij inleidende dagvaarding) – de begroting 2016 (productie 33 bij conclusie van antwoord) aan [bestuurder Marilux] en [bestuurder Beeline] heeft overhandigd. Zoals hiervoor overwogen blijkt daaruit van een verwachte omzetdaling bij de drie grootste opdrachtgevers van [werkmaatschappij] . Hierbij merkt het hof op dat, van de drie grootste opdrachtgevers, de verwachte omzetdaling bij ING verreweg het grootst was, te weten € 5.576.090, terwijl de verwachte omzetdaling bij NN € 667.720 en bij Timing (uitgaande van een omzet in 2015 op jaarbasis van (12/7 x € 1.463.397 =) € 2.508.680,57) € 58.680,57 was (zie ook memorie van grieven onder 5.39).
29. Vast staat ook dat [bestuurder Marilux] en zijn accountant EY beschikten over de kolommenbalans van [werkmaatschappij] en [Holding 2] over 2015, een overzicht van omzet en kosten over de periode 2011-2015 en de balans en winst- en verliesrekening van Werken.FM over 2015. [controller] heeft deze stukken bij e-mail van 8 maart 2016 aan [bestuurder Marilux] gestuurd die ze dezelfde dag heeft doorgestuurd naar EY (productie 20 bij conclusie van antwoord; zie hiervoor onder 5.13). De winst- en verliesrekening van Werken.FM over 2015 laat een verlies zien van € 76.308.
29. Zoals [Holding] c.s. onbetwist hebben gesteld, had [werkmaatschappij] in verband met de gevolgen van de WWZ een transitie naar een nieuw businessmodel ingezet waarbij Werken.FM en Employaal een rol speelden. De wens van Beeline c.s. om ook (een deel van) de aandelen van Werken.FM en Employaal te verwerven – dit waren destijds geen deelnemingen van [Holding 2] ; daarom voorzag de SPA erin dat [Holding 2] vóór de overdracht 100% van de aandelen in Employaal en 51% van de aandelen in Werken.FM zou verkrijgen – wijst erop dat Beeline c.s. met het nieuwe businessmodel en de aanleiding daarvoor bekend waren. De stelling van Beeline c.s. dat zij onbekend waren met de invoering van de WWZ en de gevolgen daarvoor voor [werkmaatschappij] , wordt daarom verworpen.
29. Wat betreft de vraag of Beeline c.s. wisten van een investeringsbehoefte bij [werkmaatschappij] overweegt het hof als volgt. In hun e-mail van 23 februari 2016 (productie 19 bij conclusie van antwoord; hiervoor weergegeven onder 5.12), waarbij zij een tegenvoorstel deden, hebben [bestuurder Marilux] en [bestuurder Beeline] zelf verschillende redenen genoemd waarom een kapitaalinjectie nodig is, waarna zij concludeerden dat de aankomende periode alleen geïnvesteerd zal moeten worden. In het verslag van het gesprek tussen partijen en hun accountants op 11 maart 2016 (productie 21 bij conclusie van antwoord; hiervoor weergegeven onder 5.14) wordt vermeld dat, gezien de huidige liquiditeitspositie van [werkmaatschappij] , niet is uit te sluiten dat op korte termijn aanvullend kapitaal van de nieuwe aandeelhouders noodzakelijk is. Uit deze stukken blijkt afdoende dat [bestuurder Marilux] en [bestuurder Beeline] ervan op de hoogte waren dat bij [werkmaatschappij] nieuwe investeringen nodig waren. In het midden kan dan blijven of het Excel-document gedateerd 1 februari 2016 met de opgave van een investeringsbehoefte van [werkmaatschappij] van € 875.000 (productie 16 bij conclusie van antwoord) aan hen ter beschikking is gesteld.
29. Beeline c.s. hebben nog aangevoerd dat de mededeling dat het vermogen van [werkmaatschappij] als ‘schone BV’ per 16 februari 2016 € 381.000 zou bedragen (productie 7 bij inleidende dagvaarding) onjuist is. Zij hebben niet toegelicht in welk opzicht deze mededeling onjuist zou zijn dan wel op welke wijze deze hen (mede gezien de hiervoor beschreven kennis en informatie die Beeline c.s. hadden) op het verkeerde been zou hebben gezet, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
29. Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat Beeline c.s. ten tijde van de koop, althans voorafgaand aan de levering van de aandelen, op grond van door [Holding] ter beschikking gestelde informatie ermee bekend waren, of moeten zijn geweest, dat de omzet van [werkmaatschappij] in 2016 aanzienlijk zou teruglopen wegens afbouw van opdrachten van de drie grootste opdrachtgevers, dat er een sociaal plan was in verband met het afvloeien van werknemers, dat de financiële situatie van [werkmaatschappij] ten tijde van de overname niet rooskleurig was en dat het voortbestaan van [werkmaatschappij] onzeker was, zeker als er geen nieuwe investeringen zouden worden gedaan. Dat geldt eens te meer als in aanmerking wordt genomen dat Beeline c.s. bij het verkoopproces werden bijgestaan door een gerenommeerd accountantskantoor. In het licht hiervan wordt hun stelling dat [Holding] tijdens het verkoopproces in enig opzicht haar mededelingsplicht heeft geschonden, verworpen. Aan Beeline c.s. komt geen beroep op dwaling dan wel non-conformiteit als bedoeld in art. 7:17 BW (voor zover van toepassing) toe. Voor bewijslevering is onder deze omstandigheden geen plaats, nu de door Beeline c.s. aangeboden te bewijzen feiten en omstandigheden niet kunnen leiden tot een ander oordeel.
29. Hieruit volgt dat de grieven I, voor het overige, II tot en met IV en VI tot en met VIII gegrond zijn. In het midden kan blijven of de kennis van [bestuurder 1] als medekoper van de aandelen in [Holding 2] aan Beeline c.s. moet worden toegerekend. Grief V behoeft daarom geen behandeling.
Is sprake van bedrog, een tekortkoming of onrechtmatige daad?
29. Wegens gegrondheid van deze grieven komt het hof toe aan de beoordeling van de subsidiaire en (nog) meer subsidiaire vorderingen van Beeline c.s.
29. Gelet op de (juiste) informatie die [Holding] voorafgaand aan de koop en levering van de aandelen in [Holding 2] aan Beeline c.s. heeft verstrekt, is het hof van oordeel dat van bedrog geen sprake is. Dan valt ook niet in te zien dat [Holding] tekort is geschoten in de nakoming van enige verplichting uit de SPA. Hetzelfde geldt voor de stelling dat [Holding] onzorgvuldig jegens Beeline c.s. heeft gehandeld. Gelet op wat het hof hiervoor heeft overwogen, bestaat voor deze vorderingen geen grond. De subsidiair en (nog) meer subsidiaire vorderingen van Beeline c.s. zijn dus evenmin toewijsbaar.
Reconventionele vordering tot betaling van huur en facilitaire kosten
47. Aan haar reconventionele vordering tot betaling van € 71.661,15 hebben [Holding] c.s. ten grondslag gelegd dat [Holding] , de verhuurder van het kantoorpand in Woerden waarin [werkmaatschappij] was gevestigd, een vordering op [werkmaatschappij] had wegens onbetaald gebleven huurtermijnen en facilitaire kosten. Door het faillissement van [werkmaatschappij] is die vordering onbetaald gebleven. Volgens [Holding] c.s. zijn Beeline c.s. tekortgeschoten in de nakoming van een contractuele verplichting, althans hebben zij onrechtmatig gehandeld jegens [Holding] , en zijn aansprakelijk voor de schade die [Holding] hierdoor heeft geleden. [Holding] heeft haar vordering op Beeline c.s. verkocht aan [Holding] , aldus [Holding] c.s. Naar zij hebben gesteld, hadden Beeline c.s. concrete toezeggingen gedaan om te investeren in [werkmaatschappij] . Beeline c.s. wisten dat Rabobank de financiering had opgezegd en dat BSV tijdelijk een lening van € 250.000 als werkkapitaal aan [werkmaatschappij] had verstrekt. Beeline c.s. waren ook ervan op de hoogte dat een investering in [werkmaatschappij] van € 875.000 noodzakelijk was. Op instigatie van Beeline c.s. heeft [werkmaatschappij] (extra) uitgaven gedaan, die de nieuwe investering des te noodzakelijker maakten. Als [Holding] had geweten dat Beeline c.s. van die investering zouden afzien, had zij de SPA niet gesloten, althans niet onder dezelfde voorwaarden, aldus [Holding] c.s.
47. Het hof kan [Holding] c.s. niet volgen in dit betoog. Ook als aangenomen moet worden dat Beeline c.s. jegens de verkoper, [Holding] , een toezegging heeft gedaan om in [werkmaatschappij] te investeren, hebben [Holding] niet gesteld, en is ook niet gebleken, dat die toezegging een contractuele verplichting van Beeline c.s. inhield, in die zin dat [Holding] nakoming (van deze als een beding ten behoeve van een derde te kwalificeren) verplichting kon afdwingen. In de SPA is ook geen bepaling van die strekking opgenomen.
47. Voor zover [Holding] c.s. aan hun vordering ten grondslag leggen dat Beeline c.s. als aandeelhouders van [werkmaatschappij] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [Holding] overweegt het hof als volgt. Uitgangspunt binnen het rechtspersonenrecht is dat een aandeelhouder niet aansprakelijk is voor schulden van de vennootschap. Onder bijzondere omstandigheden kan, in het geval dat de vennootschap geen verhaald biedt, een aandeelhouder aansprakelijk worden gehouden voor de schuld van de vennootschap wegens onrechtmatig handelen jegens de schuldeiser. Het hof is van oordeel dat [Holding] c.s. daarvoor in dit geval onvoldoende hebben gesteld. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat [Holding] al verhuurder van het kantoorpand van [werkmaatschappij] was voordat Beeline c.s. aandeelhouders werden; [Holding] is dus geen nieuwe schuldeiser. Ten tijde van de koop en levering van de aandelen aan Beeline c.s. was de continuïteit van [werkmaatschappij] al in gevaar, zoals blijkt uit de continuïteitsparagraaf in de jaarrekening 2014 en de conceptjaarrekening 2015. Verder is niet gesteld of gebleken dat Beeline c.s. bij
[Holding]het vertrouwen hebben gewekt dat [werkmaatschappij] in staat zou zijn, of door Beeline c.s. in staat zou worden gesteld, om de huur te blijven voldoen.
47. Het hof merkt nog op dat in een geval waarin gekozen was voor een bepaalde concernstructuur, de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het stopzetten van de financiering door de aandeelhouder onrechtmatig was tegenover de schuldeisers van de vennootschap. Dat concern bestond uit een moedervennootschap en vier dochtervennootschappen. De structuur was zo opgezet dat één dochtervennootschap altijd verliezen leed en dat die verliezen werden gedragen (gefinancierd) via een rekening-courantverhouding door de moedervennootschap en een andere dochtervennootschap. Als gevolg van de gekozen structuur met de daaraan inherente risico’s voor crediteuren van de dochtervennootschap, had de moedervennootschap zich de belangen van deze crediteuren moeten aantrekken (HR 11 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4033). Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake. 47. Hierop stuit de reconventionele vordering van [Holding] c.s. af. Grief IX is dus ongegrond.
Vernietiging bestreden vonnis; proceskosten
52. Wegens gegrondheid van de grieven I tot en met IV en VI tot en met VIII wordt het bestreden vonnis, voor zover in conventie gewezen, vernietigd en worden de vorderingen van Beeline c.s. alsnog afgewezen. Hetgeen [Holding] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Beeline c.s. heeft voldaan is onverschuldigd betaald. De vordering van [Holding] c.s. tot terugbetaling van het door haar betaalde bedrag is toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling.
52. Beeline c.s. hebben als verweer gevoerd dat de vordering tot terugbetaling niet jegens [bestuurder Beeline] kan worden toegewezen omdat niet hij, maar Beeline de betaling van [Holding] heeft ontvangen. [Holding] c.s. hebben daartegen ingebracht dat [bestuurder Beeline] de aandelen heeft gekocht en geleverd gekregen en dat hij ook terugbetaling van de koopprijs heeft gevorderd en dat die vordering is toegewezen. Dat [bestuurder Beeline] besloot om geen aanspraak te maken op hetgeen hem bij vonnis is toegewezen, is voor zijn rekening en risico, aldus [Holding] c.s.
Het hof overweegt dat ingevolge artikel 6:203 lid 2 jo. lid 1 BW, degene die een geldsom onverschuldigd heeft betaald, gerechtigd is een gelijk bedrag van de
ontvangerterug te vorderen. Bij het bestreden vonnis is [Holding] veroordeeld om aan Beeline of [bestuurder Beeline] € 252.000 met wettelijke rente te betalen en aan Marilux € 108.000 met wettelijke rente. [Holding] c.s. zijn veroordeeld in de proceskosten van Beeline c.s. van € 9.236,55 met wettelijke rente. Uit de door Beeline c.s. overgelegde bankafschriften blijkt dat [Holding] op 30 oktober 2019 in totaal € 382.164,97 heeft overgemaakt op de derdengeldrekening van het kantoor van mr. Maliepaard. Mr. Maliepaard heeft onder inhouding van zijn declaratie een deel van het bedrag doorbetaald aan Beeline en een deel aan Marilux. Omdat hieruit blijkt dat de onverschuldigd betaalde bedragen door Beeline en Marilux zijn ontvangen, zal het hof hen hoofdelijk veroordelen tot terugbetaling van dit bedrag. Voor een veroordeling van [bestuurder Beeline] tot terugbetaling ziet het hof geen aanleiding omdat gesteld noch gebleken is dat hij een deel van betaalde bedrag heeft ontvangen.
52. Het bestreden vonnis, voor zover in reconventie gewezen, wordt bekrachtigd.
52. Beeline c.s. worden als de overwegend in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de kosten van beide instanties veroordeeld.
-
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 oktober
2019, voor zover in conventie gewezen;
- wijst de vorderingen van Beeline c.s. in conventie alsnog af;
- veroordeelt Beeline en Marilux hoofdelijk, in die zin dat als de één heeft betaald, de ander is gekweten, tot terugbetaling aan [Holding] van € 382.164,97, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 oktober 2019 tot de dag van algehele betaling;
- bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover in reconventie gewezen;
- veroordeelt Beeline c.s. in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [Holding] c.s. begroot op € 3.946,-- aan verschotten en € 4.804,-- voor salaris advocaat;
- veroordeelt Beeline c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [Holding] c.s. begroot op € 5.772,38 aan verschotten en € 19.404,-- voor salaris advocaat en op € 163,-- aan nasalaris advocaat, nog te verhogen met € 85,-- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- wijst af het meer of anders door [Holding] c.s. gevorderde;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Verduyn, M.J. van Cleef-Metsaars en J.L.M. Groenewegen en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 15 maart 2022 in aanwezigheid van de griffier.