ECLI:NL:GHDHA:2022:2618

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
200.304.353/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot de verdeling van huwelijksgoederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de echtscheiding tussen de man en de vrouw, die in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd waren. De man was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de echtscheiding was uitgesproken en een echtscheidingsconvenant was goedgekeurd. De man verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft het convenant en om te bepalen dat artikel 3 van het convenant wordt vernietigd. De vrouw verzocht het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

Het hof overwoog dat de man in eerste aanleg heeft gekregen wat hij had verzocht, namelijk de echtscheiding en de goedkeuring van het convenant. Het hof verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, omdat hij geen grief had geformuleerd tegen de beschikking van de rechtbank en omdat het verzoek van de man niet als een nevenvoorziening kon worden aangemerkt. De beslissing van het hof houdt in dat de man niet in zijn verzoeken wordt ontvangen, en dat de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.304.353/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-5791
zaaknummer rechtbank : C/10/622944
beschikking van de meervoudige kamer van 14 december 2022
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.M. Peet te Nieuwerkerk aan den IJssel
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers te Eindhoven.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 6 december 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 8 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen:
van de zijde van de man:
- een brief van 7 oktober 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum,
van de zijde van de vrouw:
- een e-mailbericht van 17 oktober 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 oktober 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd op [datum] 2014 te Aruba, Nederlandse Antillen. Tijdens het huwelijk, op 19 maart 2014, hebben partijen huwelijkse voorwaarden opgemaakt, inhoudende een volledige uitsluiting van een gemeenschap van goederen, zonder (periodiek) verrekenbeding.
3.3
Uit het huwelijk van partijen is geboren [minderjarige] (hierna: de minderjarige), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
3.4
Partijen hebben samen het gezag over de minderjarige.
3.5
Het huwelijk van partijen is op [datum] 2021 ontbonden door inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
3.6
Partijen hebben bij de echtscheiding afspraken gemaakt in een op [datum] 2021 door hen ondertekend echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan. In het echtscheidingsconvenant is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
‘[…]
Artikel 3. De echtelijke woning
3.1
Partijen behoort in eenvoudige mede-eigendom toe de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] ) kadastraal bekend [kadestrale aanduiding] (hierna te noemen: "de woning"). Partijen hebben de woning in eigendom verkregen door inschrijving in de kadastrale registers van de notariële akte die op [datum] 2014 verleden is voor notaris mr. [notaris 1] ter standplaats [plaats] .
3.2
Op de woning zaak rust een schuld uit hoofde van hypothecaire geldlening, afgesloten bij ABN AMRO met hypotheeknummer [hypotheeknummer] die bestaat uit vier leningdelen (101-104). De akte van geldlening met hypotheekstelling ter grootte van € 420.000,- is op [datum] 2014 verleden voor notaris mr. [notaris 1] ter standplaats [plaats] .
3.3
Ter verkrijging van de woning heeft de man uit zijn privévermogen €100.000,- in de woning geïnvesteerd. De man ontvangt voornoemd bedrag nominaal terug bij toedeling van de woning aan de vrouw, dan wel bij verkoop en levering van de woning aan een derde.
Toedelen van de woning
3.4
Partijen verschillen van mening over de vraag van welke peildatum moet worden uitgegaan bij het vaststellen van de waarde van de woning. De vrouw is van mening dat als peildatum dient te gelden de datum van het eindigen van de samenwoning van partijen in augustus 2019. De man is van mening dat uitgegaan moet worden van de waarde ten tijde van de feitelijke verdeling conform een nog uit te voeren taxatie. Ter beëindiging van onzekerheid c.q. geschillen hieromtrent zijn partijen overeengekomen uit te gaan van een waarde van € 533.328,-. Dit artikel is een vaststellingsovereenkomst. De woning wordt voor € 533.328,-toegedeeld aan de vrouw.
3.5
De restanthoofdsom van de hypothecaire geldlening bedraagt per augustus 2019, € 261.328,-.Voornoemde datum ziet op het einde van de samenwoning van partijen. Vanaf die datum heeft de vrouw alle aan de hypothecaire geldlening verbonden verplichtingen voldaan. Vanaf de datum waarop de hierna te noemen akte van verdeling wordt verleden neemt de vrouw op zich om bij uitsluiting van de man alle uit deze hypothecaire geldlening voortvloeiende verplichtingen als eigen schuld te voldoen.
3.6
De vrouw wenst de woning toegedeeld te krijgen en de man uit te kopen. Toedeling van de woning aan de vrouw geschiedt onder de opschortende voorwaarde dat de ABN AMRO de man ontslaat uit zijn hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de hypothecaire geldlening.
3.7
Ieder der partijen verklaart hierbij volmacht te verlenen aan notaris mr. [notaris 2] en aan ieder van de medewerkers, ten tijde van de gebruikmaking van de volmacht werkzaam op het kantoor van [kantoor] te [plaats] , zowel aan hen tezamen als aan ieder van hen afzonderlijk, om namens ieder der partijen inzake de toedeling van de woning aan de vrouw de hiervoor benodigde stukken te doen opmaken en te ondertekenen, woonplaats te kiezen en verder al datgene te verrichten dat de gevolmachtigde raadzaam zal oordelen, een en ander met de macht van de in-de-plaats-stelling om te bewerkstelligen dat de woning goederenrechtelijk wordt geleverd aan de vrouw, hetgeen eerst zal geschieden nadat de man uit de hoofdelijkheid van de hypothecaire verplichtingen zal zijn ontslagen. Levering van de woning aan de vrouw zal uiterlijk twee maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking plaatsvinden. De kosten van levering van de woning aan de [adres] te [plaats] aan de vrouw zullen door partijen samen gedragen te worden, ieder voor de helft.
3.8
Ten gevolge van de toedeling van de onverdeelde helft van de woning aan de vrouw, rekening houdende met het terugontvangen van de investering in de woning van €100.000,- door de man, wordt de vrouw overbedeeld voor een bedrag van € 86.000,- dat als volgt wordt berekend:
Waarde woning € 533.328,-
Hypothecaire geldlening -/- € 261.328,- .
overwaarde € 272.000,-
aan de man komt eerst toe -/- € 100.000,- .
te verdelen € 172.000,-
ieder is gerechtigd tot 50% € 86.000,-
3.9
Ter verwerving van die onverdeelde helft van de woning door de vrouw komt de man derhalve een bedrag toe van €100.000,- en een bedrag van € 86.000,-. Het totaalbedrag van € 186.000,-, te vermeerderen met het bedrag van €14.000,- als genoemd in artikel 4.8, zal vóór
de datum van levering van de woning ten behoeve van de man worden overgemaakt naar de derdengeldrekening van de in artikel 3.7 genoemde notaris. Beide partijen verlenen de genoemde notaris bij deze onherroepelijk opdracht om, direct nadat voornoemde levering heeft plaatsgevonden, namens hen het bedrag uit overbedeling ad € 200.000,- uit te betalen op de rekening van de man.
Verkopen van de woning
3.1
Voor het geval de ABN AMRO niet bereid zou zijn om de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan, zodat de woning uiterlijk binnen twee maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw kan worden geleverd, zullen partijen de woning binnen twee weken na de weigering van ABN AMRO om de man te ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid, dan wel uiterlijk twee weken na verloop van voornoemde periode van twee maanden, te koop zetten door tussenkomst van [makelaar] te [plaats] . Partijen volgen de (verkoop)adviezen van de makelaar op, onder meer over de hoogte van de vraagprijs en laatprijs. Zij zullen op eerste verzoek daaraan hun toestemming en medewerking verlenen. Partijen streven er in deze situatie naar dat de woning uiterlijk zes maanden na ondertekening van de koopovereenkomst wordt geleverd, maar zullen daarbij ook afhankelijk zijn van de wensen van de koper.
3.11
Bij verkoop en levering van de woning aan een derde zullen partijen als volgt met elkaar
afrekenen:
Indien de woning moet worden verkocht aan een derde partij, zal in de onderlinge verhouding
tussen partijen voor het berekenen van de te verdelen overwaarde (na aftrek van kosten) uitgegaan worden van een verkoopprijs van € 533.328,- en een hypotheekschuld van € 261.328,-. Aan de man komt ook nu eerst een bedrag van €100.000,- toe. Het (fictieve) restant van € 172.000,- wordt tussen partijen verdeeld en wel zo dat aan de man met betrekking tot de woning in ieder geval een bedrag van € 86.000,— toekomt. Daarnaast komt aan de man toe een bedrag van € 14.000,- als beschreven in artikel 4.6 en 4.7. Indien de verkoop van de woning en de aflossing van de hypotheekschuld erin resulteert dat er een nog een overwaarde is of een restschuld (anders dan waarvan partijen in hun onderlinge verhouding van uitgaan), komt deze ten goede aan danwel ten laste van de vrouw. Partijen hebben de uitdrukkelijke bedoeling dat de man in het kader van verdeling en verrekening een bedrag van in totaal € 200.000,- netto toekomt, zowel in de situatie dat de vrouw de woning overneemt als in de situatie dat de woning wordt verkocht aan een derde.
Beide partijen verlenen de notaris waar levering van de woning plaatsvindt bij deze onherroepelijk opdracht om, direct nadat voornoemde levering heeft plaatsgevonden hetgeen na betaling van de verkoopkosten en de aflossing van de hypotheek overblijft zo uit te betalen, dat de man een bedrag van € 200.000,-- ontvangt. Een eventueel restant mag worden uitgekeerd aan de vrouw. Dit artikel is een vaststellingsovereenkomst.
[…]’.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking;
  • de proceskosten gecompenseerd;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man is het gedeeltelijk met deze beslissing niet eens en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft het aangehechte convenant en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat artikel 3 van het convenant wordt vernietigd en dat partijen na verkoop en levering van de woning met elkaar af te rekenen conform de alinea’s 48 en 49 van het beroepschrift van de man, kosten rechtens.
4.3
Het verweer van de vrouw strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de man, althans het hoger beroep van de man af te wijzen, en de man te veroordelen in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

Tweeconclusieregel
5.1
Het hof laat, zoals ter zitting is besproken, buiten beschouwing de brief van de zijde van de man, ingekomen op 7 oktober bij het hof, die dient als toelichting bij de bijlagen L tot en met R van de man. De vrouw heeft tegen die brief bezwaar gemaakt. Volgens het hof is de brief in strijd met de zogenoemde tweeconclusieregel, die inhoudt dat iedere partij niet meer dan één schriftelijke ronde toekomt.
Ontvankelijkheid van de man
5.2
De man stelt dat hij ontvankelijk is in hoger beroep. Hij is van mening dat hij in hoger beroep om gedeeltelijke vernietiging van het convenant kan verzoeken en verwijst daarbij naar een uitspraak van het hof Amsterdam van 1 juni 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:1660). Volgens de man is zijn hoger beroep niet aan te merken als een zelfstandig verzoek omdat het ziet op de afwikkeling van het huwelijksvermogen en samenhang heeft met de echtscheiding en de nevenvoorzieningen. De man stelt verder dat de uitspraak van de Hoge Raad van 4 juni 1999 (ECLI:NL:HR:1999:BL8473) alleen ziet op het verzoek tot echtscheiding en niet op de getroffen regeling die is opgenomen in het convenant. In deze uitspraak heeft de Hoge Raad bepaald dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven om aan een partij van wie het verzoek tot echtscheiding door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken omdat zij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien.
5.3
De vrouw voert aan dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de man geen grief tegen de beschikking van de rechtbank heeft geformuleerd, omdat de man zelf heeft verzocht om het uitspreken van de echtscheiding en het opnemen van het convenant en omdat het verzoek van de man geen nevenvoorziening in de zin van artikel 827 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering betreft, waardoor sprake is van een zelfstandig verzoek dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan.
5.4
Het hof overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van de man als volgt. Partijen hebben in eerste aanleg een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding ingediend en daarbij verzocht de onderling getroffen regelingen als beschreven in het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan op te nemen in de af te geven beschikking, met aanhechting van een gewaarmerkt kopie van het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan.. Dit verzoek is ingediend nadat partijen bij echtscheidingsconvenant afspraken hebben gemaakt over de gevolgen van de echtscheiding, waaronder regelingen met betrekking tot hun kind (hoofdverblijfplaats, verdeling zorg- en opvoedingstaken en kosten verzorging en opvoeding) en de afwikkeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en de huwelijkse voorwaarden. Het hof stelt vast dat in eerste aanleg de gezamenlijk verzoeken van partijen zijn toegewezen.
5.5
Uit HR 4 juni 1999 (ECLI:NL:HR:1999:BL8473) volgt dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven om een partij van wie het verzoek door de rechtbank is toegewezen, gelegenheid te geven die beslissing ongedaan te maken omdat die partij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van dat verzoek af te zien. Nu de beschikking tot stand is gekomen na daartoe strekkende gemeenschappelijke verzoeken van de man en de vrouw, heeft de man gekregen wat hij in eerste aanleg heeft verzocht. Gelet op deze jurisprudentie verklaart het hof de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Het hof gaat daarbij voorbij aan het standpunt van de man dat deze zogenoemde spijtoptantenregeling alleen ziet op de echtscheiding en niet op de nevenvoorzieningen. Indien de man zich op een wilsgebrek (of wijziging van omstandigheden) ten aanzien van de totstandkoming van het convenant wil beroepen, zal zij zich opnieuw tot de rechtbank dienen te wenden.
5.6
Gelet op het voorgaande behoeven de overige grieven van partijen geen bespreking meer.
Proceskosten
5.7
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de vrouw verzoekt, af te wijken van de in familiezaken gebruikelijke compensatie van proceskosten.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A. Zonneveld en J.B. Backhuijs, bijgestaan door mr. I.E. van der Leij als griffier, en is op 14 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.