ECLI:NL:GHDHA:2022:2521

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
BK-22/00489
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van beroep tegen aanslag afvalstoffenheffing en verzoek om kwijtschelding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Rechtbank Den Haag, die op 30 maart 2022 het beroep van belanghebbende tegen een aanslag afvalstoffenheffing niet-ontvankelijk had verklaard. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die voor het jaar 2020 was opgelegd door de Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De Rechtbank oordeelde dat het beroepschrift te laat was ingediend, aangezien de termijn voor indiening op 11 juni 2020 eindigde en het beroepschrift pas op 12 mei 2021 was ontvangen. De Rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en was bovendien onbevoegd om te oordelen over het verzoek om kwijtschelding van de aanslag, omdat hiertegen administratief beroep openstond.

In hoger beroep heeft de belanghebbende betoogd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege medische redenen en de hulp van haar zoon bij de correspondentie. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende niet voldoende had aangetoond dat zij niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. De argumenten over haar medische toestand en de rol van haar zoon werden niet als voldoende overtuigend beschouwd. Het Hof bevestigde de beslissing van de Rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk was en dat de Rechtbank zich terecht onbevoegd had verklaard ten aanzien van het verzoek om kwijtschelding.

Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding van de belanghebbende afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00489

Uitspraak van 13 december 2022

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 maart 2022, nummer SGR 21/3445.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag afvalstoffenheffing van de gemeente Den Haag opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 49 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar. De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om het beroep te beoordelen voor zover dat is gericht tegen het afwijzende besluit tot kwijtschelding van de verschuldigde afvalstoffenheffing.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. Belanghebbende heeft met dagtekening 17 augustus 2022, door het Hof ontvangen op 19 augustus 2022, een nader stuk ingediend. De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 oktober 2022, door het Hof ontvangen op 8 november 2022, een nader stuk ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 22 november 2022. De Heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 31 oktober 2022 naar het adres [adres, postcode, woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier bij PostNL ingewonnen inlichtingen (Track & Trace) is de brief op 1 november 2022 op het adres uitgereikt.

Feiten

2.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2020 een aanslag afvalstoffenheffing van de gemeente Den Haag (de aanslag) opgelegd.
2.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak van 30 april 2020 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Het beroepschrift is op 12 mei 2021 door de Rechtbank ontvangen.
2.4.
Belanghebbende heeft op 22 januari 2021 een verzoek om kwijtschelding van de verschuldigde afvalstoffenheffing gedaan. De directeur gemeentebelastingen heeft dat verzoek afgewezen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:

De uitspraak op bezwaar
5. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begintop de dag na die van de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
6. Een beroepschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen. Als het beroepschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door de rechtbank is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7. De dagtekening van de uitspraak op bezwaar is 30 april 2020, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 11 juni 2020. Vast staat dat de rechtbank het beroepschrift heeft ontvangen op 12 mei 2021. Dit betekent dat het beroepschrift niet vóór het einde van de beroepstermijn is ontvangen en daarmee niet tijdig is ingediend.
8. Als iemand een beroepschrift te laat indient, moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het beroepschrift niet kan worden toegerekend aan eiseres. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd als reden voor het te laat indienen van het beroep gegeven dat zij diverse medische aandoeningen heeft waarvoor zij ook medische trajecten volgt en dat haar zoon de correspondentie met verweerder vertaalt waardoor het reageren op post langer kan duren. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding met bijna elf maanden. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was om, eventueel met hulp van een derde en zo nodig op nader aan te voeren gronden, tijdig beroep in te stellen. Het beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dat betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
Het verzoek om kwijtschelding
9. Voor zover eiseres heeft bedoeld beroep in te stellen tegen de uitspraak van de verweerder op het verzoek van eiseres om kwijtschelding van de aanslag, geldt dat de rechtbank niet bevoegd is daarover te oordelen in deze procedure. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom dit zo is.
10. Op grond van artikel 231, eerste lid van de Gemeentewet geschiedt de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Invorderingswet 1990 (Iw). Kwijtschelding geschiedt krachtens artikel 26 Iw. In artikel 255, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat met betrekking tot het verlenen van kwijtschelding de krachtens artikel 26 Iw door de Minister van Financiën bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing zijn. In artikel 24 van de Uitvoeringsregeling IW is bepaald dat tegen een beslissing op een verzoek om kwijtschelding administratief beroep openstaat. Artikel 8:5, lid 2 van de Awb bepaalt dat tegen een besluit waartegen administratief beroep kan worden ingesteld geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. Tegen zo'n besluit kan namelijk uitsluitend een vordering bij de civiele rechter worden ingesteld. [voetnoot 1: Vgl. Hoge Raad 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2735]. Dit houdt in dat tegen de beslissing om geen kwijtschelding te verlenen geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. Op grond van het voorgaande is de rechtbank niet bevoegd te beoordelen of het verzoek terecht is afgewezen.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep voor zover het zich richt tegen de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover het beroep zich richt tegen het afwijzende besluit tot kwijtschelding is de rechtbank onbevoegd om het beroep te beoordelen.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of het beroep door de Rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Verder is in geschil of de Rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard om te oordelen over het afwijzen van het verzoek tot kwijtschelding van de verschuldigde afvalstoffenheffing.
4.2.
Naar het Hof begrijpt concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de aanslag. Indien de aanslag niet wordt vernietigd, concludeert belanghebbende tot kwijtschelding van de verschuldigde afvalstoffenheffing. Voorts verzoekt belanghebbende om een schadevergoeding van
€ 100.000 wegens morele en lichamelijke schade.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard?
5.1.
De termijn voor indiening van het beroepschrift bedraagt zes weken te rekenen vanaf de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Een per post verzonden beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn ter griffie is ontvangen (artikel 6:9 Awb). Niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na de termijn ingediend beroepschrift blijft achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 Awb).
5.2.
De uitspraak op bezwaar waartegen belanghebbende in beroep is gekomen is gedagtekend 30 april 2020. De termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde derhalve op 11 juni 2020. Het beroepschrift is op 12 mei 2021 door de Rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is derhalve na het verstrijken van de termijn voor het indienen daarvan ingediend. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft ter zitting van de Rechtbank als reden voor het te laat indienen van het beroep aangevoerd dat zij diverse medische aandoeningen heeft waarvoor zij ook medische trajecten volgt en dat haar zoon de correspondentie met de Heffingsambtenaar vertaalt waardoor reageren per post langer kan duren. In hoger beroep heeft belanghebbende hieraan niets toegevoegd, maar wél een doktersverklaring uit 2014 overlegd waarin wordt verklaard dat belanghebbende lijdt aan artrose van de linker knie en een verslag van een medisch onderzoek dat op 24 augustus 2021 heeft plaatsgevonden.
5.3.
Het Hof volgt het oordeel van de Rechtbank dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was om, eventueel met hulp van een derde zo nodig op nader aan te voeren gronden, tijdig beroep in te stellen. Volgens vaste rechtspraak is gebrekkige kennis van de Nederlandse taal geen reden om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, omdat van de belanghebbenden mag worden verwacht dat tijdig hulp van derden wordt ingeroepen (vgl. CRvB 21 december 1977, ECLI:NL:CRVB:1977:ZB0560). Belanghebbende stelt dat zij afhankelijk is van haar zoon voor de vertaling van stukken. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank volgt dat belanghebbende heeft verklaard dat haar zoon was vergeten het beroepschrift te vertalen. Dit is een risico dat naar het oordeel van het Hof voor rekening van belanghebbende dient te komen. Belanghebbende heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de reden van de termijnoverschrijding erin is gelegen dat zij niet in staat is geweest tijdig hulp in te roepen. Ziekte is in het algemeen geen grond om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn als gevolg waarvan het voor een belanghebbende niet mogelijk was om hulp van derden in te roepen om tijdig bezwaar te maken of beroep in te stellen (vgl. ABRvS 20 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK9906). Hetgeen belanghebbende in hoger beroep als bewijs heeft overgelegd omtrent haar medische toestand, namelijk een doktersverklaring uit 2014, bijna zes jaar vóór het verstrijken van de beroepstermijn, en het verslag van 24 augustus 2021, ruim een jaar na het verstrijken van de beroepstermijn, kan zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet tot het oordeel leiden dat aannemelijk is dat als gevolg van de daaruit voortvloeiende omstandigheden het voor belanghebbende niet mogelijk was om hulp van derden in te roepen om tijdig beroep in te stellen. De Rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Heeft de Rechtbank zich terecht onbevoegd verklaard ten aanzien van het verzoek tot kwijtschelding?
5.4.
De Rechtbank heeft zich naar het oordeel van het Hof terecht onbevoegd verklaard om te oordelen over de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding van de verschuldigde afvalstoffenheffing. Dit volgt uit artikel 8:5, lid 2, Awb waarin is bepaald dat tegen een besluit waartegen administratief beroep kan worden ingesteld geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. Tegen een afwijzing van een verzoek om kwijtschelding van de onderhavige aanslag staat administratief beroep open (artikel 26 Invorderingswet 1990 - dat van toepassing is op grond van artikel 255, lid 2, Gemeentewet – in verbinding met artikel 24 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990) en kan daarom geen beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter.
Heeft belanghebbende recht op schadevergoeding?
5.5.
Belanghebbendes verzoek om schadevergoeding wordt door het Hof afgewezen. Op grond van artikel 8:88 Awb kan schadevergoeding alleen worden toegekend indien sprake is van een onrechtmatig besluit van een bestuursorgaan. Gelet op het voorgaande is van een onrechtmatig besluit geen sprake en is er daarom geen aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen.
Slotsom
5.6.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank; en
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis en in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 13 december 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.