ECLI:NL:GHDHA:2022:2500

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
BK-22/00368
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en intrekking btw-identificatienummer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting is opgelegd en het btw-identificatienummer is ingetrokken. De belanghebbende, een eenmanszaak, heeft over de jaren 2016 tot en met 2019 geen omzet gerealiseerd en heeft geen objectieve gegevens kunnen overleggen die aantonen dat hij als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt. De inspecteur van de Belastingdienst heeft een boekenonderzoek ingesteld, waaruit bleek dat de belanghebbende niet deelneemt aan het maatschappelijk ruilverkeer en geen economische activiteiten verricht. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigt deze uitspraak. De verzuimboete die aan belanghebbende is opgelegd, wordt ook als passend en geboden beschouwd. De uitspraak van het Hof is op 1 december 2022 gedaan, en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00368

Uitspraak van 1 december 2022

in het geding tussen:
[X] h.o.d.n. “ [X-1] ”te [Z] [buitenland] , belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 februari 2022, nummer SGR 21/185.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Bij beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 181. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover het ziet op de naheffingsaanslag en de beschikkingen en niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de intrekking van het btw-identificatienummer.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 274. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 oktober 2022, gehouden te Den Haag. De Inspecteur is verschenen, belanghebbende heeft de zitting bijgewoond via MS Teams. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende staat sinds 1 januari 2007 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven met twee eenmanszaken. Een van de eenmanszaken is ingeschreven onder de naam [naam eenmanszaak] .
2.2.
Belanghebbende heeft over de jaren 2016 tot en met 2019 de volgende aangiften omzetbelasting ingediend:
Omzet excl. btw
Verschuldigde btw
Voorbelasting
Btw teruggaven
2016
€ 0
€ 0
€ 157
€ 157
2017
€ 0
€ 0
€ 1101
€ 1101
2018
€ 0
€ 0
€ 623
€ 623
2019
€ 190
€ 40
€ 1058
€ 1018
2.3.
De Inspecteur heeft bij belanghebbende in 2019 een boekenonderzoek ingesteld naar, onder meer, de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018. Het onderzoek is later uitgebreid met de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. In het rapport van het boekenonderzoek met dagtekening 2 april 2020 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“2.1 Activiteiten

De activiteiten bestaan volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel uit adviesgeving betreffend kleinhandel in fietsen en fietsonderdelen onder de naam [naam] en adviesgeving betreffend edelsmederij en renovatie/klusbedrijf onder de naam [naam eenmanszaak] .
(…). De tweede activiteit behelsde kunstnijverheid zoals keramiek, tekenen en schilderijen maken, evenals adviesgeven in die branche ( [naam eenmanszaak] ). Van renovatie en/of klussen is geen sprake.
Voor beide activiteiten wordt geen reclame gemaakt en er zijn geen websites. Er is vanaf de start van beide activiteiten op
1 januari 2007tot en met
31 augustus 2019geen omzet behaald. (…)
[belanghebbende] heeft in 2019 een oud schoolgebouw in Zweden gekocht. De intentie is om aldaar een Summer school te vestigen. Het schoolgebouw zal eerst ingrijpend verbouwd moeten worden. Het is de bedoeling om in Zweden dan cursussen keramiek en dergelijke te gaan geven aan Nederlanders en Zweden. [belanghebbende] denkt erover om aldaar wellicht een B&B te vestigen.
(…)
2.3
Administratie
Er is geen adviseur. Belastingplichtige doet zelf de volledige administratie op papier. Er wordt geen gebruik gemaakt van een boekhoudprogramma. Een groot deel van de administratie is verloren gegaan. Een deel van de administratie is bij een inbraak eind 2017 gestolen uit het nachtkastje in de slaapkamer tezamen met kostbare horloges en sieraden die [belanghebbende] had verzameld. Een ander deel van de administratie is door [belanghebbende] meegenomen naar Zweden, waar belastingplichtige elke zomer langdurig verblijft, en aldaar zoekgeraakt.
(…)
7.1
Ondernemerschap voor de omzetbelasting
(…)
[belanghebbende] neemt niet deel aan het maatschappelijk ruilverkeer.
Belastingplichtige geeft aan te streven naar deelname aan het economisch verkeer maar dat blijkt nergens uit. Er is geen reclame gemaakt. Er zijn geen websites. Er zijn geen klanten. Er is 12 jaar geen omzet gerealiseerd. Er is niet gebleken dat wordt deelgenomen aan het maatschappelijk ruilverkeer en niet is gebleken dat wordt gestreefd naar deelname aan het economisch verkeer.
Op basis van bovenstaande bevindingen wordt niet voldaan aan bovenstaande eisen en is er geen sprake van ondernemerschap voor de omzetbelasting voor beide activiteiten vanaf 1 januari 2015.
Over de toekomstige activiteiten in Zweden (schoolgebouw, zie 2.1) is te weinig bekend en kan nu geen oordeel worden gegeven. [belanghebbende] dient dat te zijner tijd voor te leggen aan de Zweedse en/of Nederlandse Belastingdienst.
(…)
Over het 1e en 2e kwartaal 2019 is geen omzet aangegeven en is € 274 en € 186 aan voorbelasting teruggevraagd en ontvangen. Over het 3e kwartaal 2019 is € 190 aan omzet aangegeven en € 208 aan voorbelasting afgetrokken. In het inleidend gesprek van 9 oktober 2019 heeft [belanghebbende] aangegeven dat er tot dan geen omzet was gerealiseerd vanaf de start van de onderneming.
[belanghebbende] is op 4 november 2019 om uitleg verzocht. Hij heeft een factuur overgelegd die niet aan de factuureisen voldoet. Er staat geen afnemer op en er wordt gerekend met Euro's en Zweedse kronen. Als bewijs van betaling is gekopieerd van een digitale Zweedse bankrekening naar e-mail. Van wie het geld afkomstig is staat er niet bij. Wel "overfort" wat overboeken/overmaken betekend.
De bankafschriften zijn niet overgelegd. Het is onduidelijk of [belanghebbende] het bedrag heeft ontvangen of overgeboekt. Aangezien belastingplichtige geen bankafschriften heeft overgelegd is dit wederom niet te controleren.
Verder heeft [belanghebbende] een Zweedse factuur en twee Zweedse kassabonnen overgelegd met daarop 25% Zweedse omzetbelasting. Omzetbelasting betaald in een EU-land als Zweden kan sowieso niet terug worden gevraagd in de reguliere aangiften omzetbelasting. Dat dient als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan te geschieden via de website Teruggaaf van btw uit andere EU-landen.
Over het 4e kwartaal 2019 is geen omzet aangegeven en € 390 aan voorbelasting teruggevraagd.
Er is niet aangetoond dat er omzet is gerealiseerd en één verkoop in twaalf jaar tijd maakt belastingplichtige nog steeds geen ondernemer.
(…)
7.7
Afvoer btw-identificatienummer [nummer]
Aangezien er geen sprake meer is van ondernemerschap voor de omzetbelasting is het btw-identificatienummer afgevoerd. [belanghebbende] vraagt zich af waarom het btw-identificatienummer al voor het definitieve rapport werd afgevoerd. Dat is gedaan omdat het duidelijk is dat er allang geen sprake meer is van ondernemerschap voor de omzetbelasting. Tevens is hiermee voorkomen dat het onderzoek weer uitgebreid moest worden en belastingplichtige nog meer moet terugbetalen.
(…)
9.3
Verzuimboete omzetbelasting
Op grond van artikel 67c AWR wordt over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 wegens het niet tijdig betalen dan wel wegens het niet of gedeeltelijk niet betalen, dan wel ten onrechte of tot een te hoog bedrag een teruggaaf of vermindering is verleend, een verzuimboete opgelegd van 10% over de correcties, waarbij de boete niet hoger is dan het wettelijk maximum zoals vermeld in artikel 67c AWR.”
2.4.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek is aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 2.899. De daarbij opgelegde verzuimboete bedraagt € 289 en de in rekening gebrachte belastingrente € 178.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Intrekken btw-identificatienummer
9. Uit het bepaalde in artikel 26 van de Algemene wet rijksbelasting (AWR) volgt dat het belastingrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent. Op grond van artikel 26, eerste lid AWR kan in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het een voor bezwaar vatbare beschikking betreft.
10. De omzetbelasting kent geen bepaling waarin is vastgelegd in welke gevallen een btw-identificatienummer kan worden ingetrokken. Voor de regels in de intrekking van het btw-identificatienummer dient aangesloten te worden op de btw-richtlijn. Het intrekken van een btw-identificatienummer berust dan ook niet op "een ingevolge de belastingwet genomen besluit". Overeenkomstig liet bepaalde in artikel 26 van de AWR kan de bestuursrechter hier dan ook geen oordeel over geven.
11. Gelet op het voorgaande is de beslissing van de inspecteur om het btw-identificatienummer van eiser in te trekken geen voor bezwaar vatbare beschikking, waardoor het beroep in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De naheffingsaanslag
12. Op grond van artikel 2 van de Wet OB in samenhang met artikel 15 van die wet mag een ondernemer de omzetbelasting die door andere ondernemers aan hem in rekening wordt gebracht in aftrek brengen op de door hem verschuldigde omzetbelasting.
13. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet OB is ondernemer voor de omzetbelasting diegene die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Een bedrijf is een organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt deelgenomen aan het economische verkeer om maatschappelijke behoeften te bevredigen. Het deelnemen aan het economische verkeer houdt in dat economische activiteiten worden verricht. Op grond van artikel 9, eerste lid, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de BTWrichtlijn) worden als economische activiteiten onder meer beschouwd alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter en beoefenaars van vrije beroepen. Het enkele feit dat niet van meet af aan omzet wordt gegenereerd, betekent niet dat geen sprake is van ondernemerschap. Zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 februari 19851 (Rompelmanarrest) moeten immers ook voorbereidende activiteiten tot de economische activiteiten van de onderneming worden gerekend.
¹ Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 februari 1985, ECLI:EU:C:1985:74.
14. Uit het Rompelman-arrest volgt dat degene die om aftrek van voorbelasting verzoekt, de bewijslast heeft dat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan en dat verweerder mag verlangen dat de wilsverklaring om economische activiteiten te verrichten wordt ondersteund met objectieve gegevens. Eiser dient dan ook aannemelijk te maken dat de teruggaven van voorbelasting zien op te verrichten belaste economische activiteiten.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Eiser heeft in onvoldoende mate met objectief verifieerbare gegevens, zoals bijvoorbeeld een op marktonderzoek gebaseerd ondernemingsplan of stukken uit de administratie, geconcretiseerd dat hij in het kader van [naam eenmanszaak] economische prestaties heeft verricht of zal gaan verrichten. Dat eiser nog niet met de eenmanszaak naar buiten is getreden en hij zodoende niet beschikt over een website of andere kanalen om afnemers te bereiken, dient voor zijn rekening en risico te komen. De enkele intentie om op termijn economische prestaties te gaan verrichten volstaat niet. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de door eiser gevolgde voorbereidende cursussen ook gevolgd kunnen worden door degene die als vrijetijdsbesteding keramiek wil gaan vervaardigen. De aankoop van het schoolgebouw in Zweden leidt niet tot een ander oordeel. Los van het feit dat deze aankoop pas in 2019 plaatsvond en voor eerdere jaren niet van belang is, heeft eiser niet met objectieve gegevens onderbouwd wat het doel van deze aankoop precies is geweest. De niet nader onderbouwde intentie om cursussen in keramiek en schilderen te gaan geven is daartoe onvoldoende. Gelet op het voorgaande maakt eiser niet aannemelijk dat hij in onderhavige tijdvakken als ondernemer in de zin van de omzetbelasting dient te worden aangemerkt. De teruggaven van de aangegeven voorbelasting voor de tijdvakken 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 is terecht geweigerd.
Verzuimboete
16. In het geval een belastingplichtige de omzetbelasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet tijdig heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem op grond van artikel 67c, eerste lid, AWR een verzuimboete kan opleggen. Ingevolge artikel 20, eerste lid, AWR, wordt met geheel of gedeeltelijk niet betaald gelijk gesteld het geval waarin, naar aanleiding van een gedaan verzoek, ten onrechte of tot een te hoog bedrag teruggaaf van belasting is verleend. Dit artikel is ingevolgde het vierde lid van artikel 67c AWR van overeenkomstige toepassing. Op grond van paragraaf 24 van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst kan de inspecteur een boete van 10% van de verschuldigde belasting opleggen. De verzuimboete vervalt slecht wanneer sprake is van afwezigheid van alle schuld, een pleitbaar standpunt of wanneer sprake is van een vrijwillige verbetering van het bedrag. Van afwezigheid van alle schuld is slechts sprake wanneer eiser geen enkel verwijt kan worden gemaakt, waarbij de bewijslast op eiser berust.
17. Nu eiser niet als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt voor de onderhavige jaren, had hij geen recht op de teruggaven van de voorbelastingen en is door hem dan ook te weinig belasting afgedragen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een van de uitzonderingen zoals hierboven genoemd. Het argument van eiser dat hij nooit de kans heeft gehad om afwezigheid van alle schuld of een vrijwillige verbetering te laten zien, omdat zijn btw-identificatienummer direct werd ingetrokken, kan de rechtbank niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete passend en geboden.
Belastingrente
18. Eiser heeft geen concrete gronden aangevoerd tegen de hoogte van de beschikking belastingrente. Het is de rechtbank niet gebleken dat de beschikking naar een onjuist bedrag is berekend.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de naheffingsaanslag, verzuimboete en belastingrente terecht opgelegd. Het beroep dient in zoverre dan ook ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of belanghebbende met betrekking tot de eenmanszaak “ [naam eenmanszaak] ” ondernemer is voor de omzetbelasting, of de naheffingsaanslag en de beschikkingen terecht zijn opgelegd en of het btw-identificatienummer terecht is ingetrokken.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar, van de naheffingsaanslag en van de beschikkingen, tot heractivering van het btw-identificatienummer en tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Het Hof stelt voorop dat de Rechtbank een juiste beslissing heeft genomen over de intrekking van het btw-identificatienummer. Tegen dit besluit staan geen bezwaar en beroep open bij de belastingrechter. Belanghebbende kan zich wel wenden tot de burgerlijke rechter (HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:505, BNB 2018/116).
5.2.
Ten aanzien van de beoordeling van het ondernemerschap van belanghebbende met betrekking tot de eenmanszaak “ [naam eenmanszaak] ” heeft de Rechtbank het juiste beoordelingskader gegeven in overwegingen 13 en 14 van haar uitspraak. Het Hof verwijst naar deze overwegingen, die ook aan de beoordeling door het Hof ten grondslag liggen. Het is aan belanghebbende om met objectieve gegevens zijn standpunt te ondersteunen, dat hij in het onderhavige tijdvak met deze eenmanszaak een economische activiteit uitvoerde.
5.3.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij in de jaren sinds het boekenonderzoek geen activiteiten heeft ontplooid, omdat hij de afloop van deze procedure wil afwachten. Belanghebbende heeft in 2019 een eenmalige omzet behaald van € 190 exclusief btw. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de omstandigheden rond deze transactie niet duidelijk zijn. Zo is de koper niet bekend en kan uit het Zweedse bankafschrift niet worden afgeleid of belanghebbende de betaler of de ontvanger van het geldbedrag is. Het Hof concludeert dat er geen objectieve gegevens zijn die duiden op een economische activiteit. Het Hof verwijst om te beginnen naar hetgeen in het controlerapport is opgemerkt. Belanghebbende doet niets om bekendheid te geven aan zijn eenmanszaak en werft geen klanten. Dat belanghebbende langdurig cursussen heeft gevolgd kan duiden op een hobby. In het dossier bevinden zich geen objectieve stukken die wijzen op investeringen in de eenmanszaak met het oog op de toekomst. De plannen met het schoolgebouw in Zweden zijn te vaag en met de uitvoering is nog geen begin gemaakt. De eenmalige verkoop maakt de conclusie niet anders, nog daargelaten of deze heeft plaatsgevonden, wat de Inspecteur betwist. Dit betekent dat de Inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat belanghebbende geen economische activiteit heeft ontplooid. De naheffingsaanslag is terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
5.4.
In overweging 16 van haar uitspraak heeft de Rechtbank het juiste kader gegeven voor de beoordeling van de verzuimboete. Het Hof komt tot dezelfde conclusie als de Rechtbank. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof gewezen op een patroon in het gedrag van belanghebbende, die kennelijk met allerlei activiteiten bezig is die tot niets leiden. Toch wordt telkens de voorbelasting afgetrokken, aldus de Inspecteur. Het Hof is met de Inspecteur eens dat belanghebbende een beetje te gemakkelijk om teruggaaf van omzetbelasting vraagt. Belanghebbende is al sinds 2013 met de eenmanszaak bezig en heeft in al die tijd slechts kosten gemaakt. Het Hof gaat uit van hobbymatige activiteiten, waarvan de voorbelasting niet voor aftrek in aanmerking komt. Van belanghebbende had meer terughoudendheid of bezonnenheid mogen worden verwacht. Van afwezigheid van alle schuld of een pleitbaar standpunt is dan ook geen sprake. De verzuimboete is passend en geboden.
5.5.
Belanghebbende heeft geen afzonderlijke grieven aangevoerd tegen de belastingrente. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende aangegeven dat de belastingrente alleen dient te worden verminderd indien en voor zover de naheffingsaanslag wordt verminderd. Aangezien de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd, wordt de belastingrente niet verminderd.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 1 december 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.