Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“
Intrekken btw-identificatienummer
9. Uit het bepaalde in artikel 26 van de Algemene wet rijksbelasting (AWR) volgt dat het belastingrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent. Op grond van artikel 26, eerste lid AWR kan in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het een voor bezwaar vatbare beschikking betreft.
10. De omzetbelasting kent geen bepaling waarin is vastgelegd in welke gevallen een btw-identificatienummer kan worden ingetrokken. Voor de regels in de intrekking van het btw-identificatienummer dient aangesloten te worden op de btw-richtlijn. Het intrekken van een btw-identificatienummer berust dan ook niet op "een ingevolge de belastingwet genomen besluit". Overeenkomstig liet bepaalde in artikel 26 van de AWR kan de bestuursrechter hier dan ook geen oordeel over geven.
11. Gelet op het voorgaande is de beslissing van de inspecteur om het btw-identificatienummer van eiser in te trekken geen voor bezwaar vatbare beschikking, waardoor het beroep in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
12. Op grond van artikel 2 van de Wet OB in samenhang met artikel 15 van die wet mag een ondernemer de omzetbelasting die door andere ondernemers aan hem in rekening wordt gebracht in aftrek brengen op de door hem verschuldigde omzetbelasting.
13. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet OB is ondernemer voor de omzetbelasting diegene die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Een bedrijf is een organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt deelgenomen aan het economische verkeer om maatschappelijke behoeften te bevredigen. Het deelnemen aan het economische verkeer houdt in dat economische activiteiten worden verricht. Op grond van artikel 9, eerste lid, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de BTWrichtlijn) worden als economische activiteiten onder meer beschouwd alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter en beoefenaars van vrije beroepen. Het enkele feit dat niet van meet af aan omzet wordt gegenereerd, betekent niet dat geen sprake is van ondernemerschap. Zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 februari 19851 (Rompelmanarrest) moeten immers ook voorbereidende activiteiten tot de economische activiteiten van de onderneming worden gerekend.
¹ Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 februari 1985, ECLI:EU:C:1985:74.
14. Uit het Rompelman-arrest volgt dat degene die om aftrek van voorbelasting verzoekt, de bewijslast heeft dat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan en dat verweerder mag verlangen dat de wilsverklaring om economische activiteiten te verrichten wordt ondersteund met objectieve gegevens. Eiser dient dan ook aannemelijk te maken dat de teruggaven van voorbelasting zien op te verrichten belaste economische activiteiten.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Eiser heeft in onvoldoende mate met objectief verifieerbare gegevens, zoals bijvoorbeeld een op marktonderzoek gebaseerd ondernemingsplan of stukken uit de administratie, geconcretiseerd dat hij in het kader van [naam eenmanszaak] economische prestaties heeft verricht of zal gaan verrichten. Dat eiser nog niet met de eenmanszaak naar buiten is getreden en hij zodoende niet beschikt over een website of andere kanalen om afnemers te bereiken, dient voor zijn rekening en risico te komen. De enkele intentie om op termijn economische prestaties te gaan verrichten volstaat niet. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de door eiser gevolgde voorbereidende cursussen ook gevolgd kunnen worden door degene die als vrijetijdsbesteding keramiek wil gaan vervaardigen. De aankoop van het schoolgebouw in Zweden leidt niet tot een ander oordeel. Los van het feit dat deze aankoop pas in 2019 plaatsvond en voor eerdere jaren niet van belang is, heeft eiser niet met objectieve gegevens onderbouwd wat het doel van deze aankoop precies is geweest. De niet nader onderbouwde intentie om cursussen in keramiek en schilderen te gaan geven is daartoe onvoldoende. Gelet op het voorgaande maakt eiser niet aannemelijk dat hij in onderhavige tijdvakken als ondernemer in de zin van de omzetbelasting dient te worden aangemerkt. De teruggaven van de aangegeven voorbelasting voor de tijdvakken 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 is terecht geweigerd.
16. In het geval een belastingplichtige de omzetbelasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet tijdig heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem op grond van artikel 67c, eerste lid, AWR een verzuimboete kan opleggen. Ingevolge artikel 20, eerste lid, AWR, wordt met geheel of gedeeltelijk niet betaald gelijk gesteld het geval waarin, naar aanleiding van een gedaan verzoek, ten onrechte of tot een te hoog bedrag teruggaaf van belasting is verleend. Dit artikel is ingevolgde het vierde lid van artikel 67c AWR van overeenkomstige toepassing. Op grond van paragraaf 24 van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst kan de inspecteur een boete van 10% van de verschuldigde belasting opleggen. De verzuimboete vervalt slecht wanneer sprake is van afwezigheid van alle schuld, een pleitbaar standpunt of wanneer sprake is van een vrijwillige verbetering van het bedrag. Van afwezigheid van alle schuld is slechts sprake wanneer eiser geen enkel verwijt kan worden gemaakt, waarbij de bewijslast op eiser berust.
17. Nu eiser niet als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt voor de onderhavige jaren, had hij geen recht op de teruggaven van de voorbelastingen en is door hem dan ook te weinig belasting afgedragen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een van de uitzonderingen zoals hierboven genoemd. Het argument van eiser dat hij nooit de kans heeft gehad om afwezigheid van alle schuld of een vrijwillige verbetering te laten zien, omdat zijn btw-identificatienummer direct werd ingetrokken, kan de rechtbank niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete passend en geboden.
18. Eiser heeft geen concrete gronden aangevoerd tegen de hoogte van de beschikking belastingrente. Het is de rechtbank niet gebleken dat de beschikking naar een onjuist bedrag is berekend.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de naheffingsaanslag, verzuimboete en belastingrente terecht opgelegd. Het beroep dient in zoverre dan ook ongegrond te worden verklaard.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.”