In deze zaak gaat het om een burengeschil tussen twee partijen, [appellant] en [geïntimeerde], die buren zijn sinds juli 2007. [geïntimeerde] heeft een erfdienstbaarheid (recht van weg) op het perceel van [appellant], die hem toegang verleent tot zijn garage. [geïntimeerde] heeft in een eerdere bodemprocedure gevorderd dat [appellant] het pad vrijhoudt, wat door de rechtbank is toegewezen. [appellant] is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. In de tussentijd heeft [appellant] een kort geding aangespannen waarin hij vorderde dat [geïntimeerde] zou gedogen dat hij twee poorten terugplaatst die eerder op het pad stonden. De kortgedingrechter heeft deze vordering afgewezen, wat [appellant] opnieuw in hoger beroep heeft aangevochten.
Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de vordering van [appellant] niet slaagt. Het hof verwijst naar zijn eerdere uitspraak in de bodemprocedure, waarin is vastgesteld dat de erfdienstbaarheid wel degelijk betrekking heeft op het pad van [straat 2] naar de garage van [geïntimeerde]. Het hof heeft de argumenten van [appellant] verworpen, waaronder zijn stelling dat de erfdienstbaarheid niet op het pad maar op de brandgang betrekking heeft. Het hof heeft het vonnis van de kortgedingrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.