In deze zaak heeft belanghebbende verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, waarbij haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet voldoen aan het griffierecht. De uitspraak van het Hof vond plaats op 15 december 2021, na een vereenvoudigde behandeling door de enkelvoudige belastingkamer. Belanghebbende stelde dat zij de betalingsherinnering niet had ontvangen en dat de handtekening op het ontvangstbewijs niet van haar was. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende de argumenten toegelicht. Het Hof heeft vastgesteld dat de verzending van poststukken aan belanghebbende niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, wat leidt tot de conclusie dat de ontvangst van de betalingsherinnering redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet in verzuim is geweest en dat de eerdere uitspraak van 15 december 2021 vervalt. Het onderzoek van de zaak wordt voortgezet en er dient alsnog griffierecht te worden geheven. Tevens is de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 3,68.