In deze beschikking van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 18 februari 2022, wordt de zorgmachtiging voor de betrokkene besproken. De zaak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad en betreft de vraag of er een zorgmachtiging moet worden afgegeven in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het Openbaar Ministerie had het voornemen om een zorgmachtiging aan te vragen, maar de betrokkene weigerde medewerking, waardoor het niet mogelijk was om de benodigde documenten op te stellen. Het hof oordeelt dat, hoewel aan enkele voorwaarden voor de zorgmachtiging is voldaan, het niet opportuun is om deze machtiging te verlenen. Dit is gebaseerd op de overwegingen van subsidiariteit en proportionaliteit, waarbij het hof concludeert dat de betrokkene geen ernstige nadelen zal ondervinden die een zorgmachtiging rechtvaardigen. De beslissing is genomen na een mondelinge behandeling op 4 februari 2022, waarbij het hof kennisnam van de standpunten van de advocaat-generaal en de betrokkene. Het hof benadrukt dat de weigering van de betrokkene om mee te werken aan het onderzoek door de zorgverantwoordelijke de procedure kan frustreren, maar dat dit niet leidt tot de noodzaak van een zorgmachtiging. Uiteindelijk besluit het hof om geen zorgmachtiging af te geven, waarbij het de mogelijkheid voor het Openbaar Ministerie om in de toekomst een zorgmachtiging te vorderen, openlaat.