ECLI:NL:GHDHA:2022:234

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
2200188721
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging en beoordeling van de noodzaak tot verplichte zorg in het kader van psychische stoornis

In deze beschikking van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 18 februari 2022, wordt de zorgmachtiging voor de betrokkene besproken. De zaak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad en betreft de vraag of er een zorgmachtiging moet worden afgegeven in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het Openbaar Ministerie had het voornemen om een zorgmachtiging aan te vragen, maar de betrokkene weigerde medewerking, waardoor het niet mogelijk was om de benodigde documenten op te stellen. Het hof oordeelt dat, hoewel aan enkele voorwaarden voor de zorgmachtiging is voldaan, het niet opportuun is om deze machtiging te verlenen. Dit is gebaseerd op de overwegingen van subsidiariteit en proportionaliteit, waarbij het hof concludeert dat de betrokkene geen ernstige nadelen zal ondervinden die een zorgmachtiging rechtvaardigen. De beslissing is genomen na een mondelinge behandeling op 4 februari 2022, waarbij het hof kennisnam van de standpunten van de advocaat-generaal en de betrokkene. Het hof benadrukt dat de weigering van de betrokkene om mee te werken aan het onderzoek door de zorgverantwoordelijke de procedure kan frustreren, maar dat dit niet leidt tot de noodzaak van een zorgmachtiging. Uiteindelijk besluit het hof om geen zorgmachtiging af te geven, waarbij het de mogelijkheid voor het Openbaar Ministerie om in de toekomst een zorgmachtiging te vorderen, openlaat.

Uitspraak

Parketnummers: 09-817298-18 en 09-817468-17
Datum beschikking: 18 februari 2022

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Beschikking zorgmachtiging

gegeven naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 februari 2022 in de zaak tegen de betrokkene:

[betrokkene],

geboren op [datum] 1985 te [plaats] (Sovjet-Unie),
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting
[plaats]
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van dit hof van 4 februari 2022. Het onderzoek vond gelijktijdig maar niet gevoegd plaats met de strafzaak met rolnummer 22-001887-21 en
Parketnummers 09-817298-18 en 09-817468-17.
Het hof heeft kennisgenomen van het standpunt van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
Procesverloop
Procesverloop in de strafzaak
In eerste aanleg is de betrokkene ter zake van het primair tenlastegelegde niet strafbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft de plaatsing van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis gelast voor de termijn van één jaar. De vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 15 maart 2017 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is afgewezen.
Namens de betrokkene is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit gerechtshof heeft bij arrest van 22 november 2019 het vonnis waarvan beroep vernietigd. Het hof heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging ter zake van de onder het eerste cumulatief tenlastegelegde belaging van [slachtoffer1], en heeft bewezenverklaard het plegen van belaging van [slachtoffer2] en het bedreigen van [slachtoffer1] en [slachtoffer2] voornoemd. De betrokkene is ter zake van het aldus als eerste cumulatief en tweede cumulatief bewezenverklaarde niet strafbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof heeft de plaatsing van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis gelast voor de termijn van één jaar. De vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 15 maart 2017 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is afgewezen.
Tegen dit arrest is namens de betrokkene cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 29 juni 2021 de bestreden uitspraak vernietigd maar uitsluitend wat betreft de opgelegde maatregel en heeft de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit gerechtshof heeft bij arrest van 18 februari 2022 beslist dat aan de betrokkene geen maatregel wordt opgelegd.
Procesverloop in het kader van de zorgmachtiging
De officier van justitie heeft op 30 december 2021 een geneesheer-directeur aangewezen ten behoeve van de voorbereiding van het opstellen van een verzoekschrift, strekkende tot afgifte van een zorgmachtiging, conform het bepaalde in artikel 5:4 eerste lid Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) en heeft deze voorzien van nadere informatie over de betrokkene, waaronder de eerder in het kader van de strafzaak opgemaakte rapportages omtrent de persoon van de betrokkene.
Op 10 januari had de zorgverantwoordelijke in de zin van de Wvggz een afspraak met de betrokkene, maar de betrokkene heeft geweigerd om met de zorgverantwoordelijke in gesprek te gaan. Er heeft daarom geen gesprek plaatsgevonden. Op 13 en 28 januari 2022 is opnieuw geprobeerd om met de betrokkene in contact te komen, maar de genoemde zorgverantwoordelijke en een onafhankelijke psychiater hebben de betrokkene niet kunnen spreken, omdat de betrokkene wederom weigerde aan de gesprekken deel te nemen.
Op 31 januari 2022 heeft de geneesheer-directeur de officier van justitie over de weigering van de betrokkene geïnformeerd. De geneesheer-directeur heeft medegedeeld dat op basis van het ontbreken van nadere informatie en het niet kunnen onderzoeken van de betrokkene er geen uitspraak is te doen of sprake is van een psychische stoornis en in het verlengde daarvan hieruit voortvloeiend ernstig nadeel. Het is daarom ook niet mogelijk om een inschatting te maken of verplichte zorg doelmatig en proportioneel zou zijn om het mogelijk ernstige nadeel af te wenden, aldus de geneesheer-directeur. Het zorgplan is derhalve niet opgesteld, de zorgkaart is niet ingevuld door de betrokkene en de betrokkene heeft geen plan van aanpak gemaakt. De geneesheer-directeur concludeert dat er niet is voldaan aan de vereisten voor het aanvragen van een zorgmachtiging.
Op 4 februari 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden bij dit gerechtshof, gelijktijdig maar niet gevoegd met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak (rolnummer 22-001887-21).
Ter terechtzitting waren aanwezig en zijn gehoord:
  • De betrokkene;
  • De raadsman van de betrokkene;
  • De advocaat-generaal;
  • Reclasseringswerker R. Liekens-Willems;
  • [slachtoffer2], stiefvader van de betrokkene.
Voorts was aanwezig [slachtoffer1], moeder van de betrokkene.
Gelet op de inhoud van het schrijven van de geneesheer-directeur van 31 januari 2022 heeft het Openbaar Ministerie de geneesheer-directeur niet opgeroepen voor de zitting van 4 februari 2022.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 4 februari 2022 verzocht om niet een zorgmachtiging af te geven. In tweede termijn heeft de advocaat-generaal het hof als alternatief in overweging gegeven dat het hof ambtshalve een zorgmachtiging kan afgeven.
Standpunt betrokkene
De betrokkene en de advocaat van de betrokkene hebben zich verzet tegen het afgeven van een zorgmachtiging.
Beoordeling
Het hof stelt voorop dat de advocaat-generaal niet een verzoekschrift voor een zorgmachtiging heeft ingediend ex artikel 5:17, eerste lid van de Wvggz.
In het kader van de strafrechtelijke procedure is het hof bevoegd om ambtshalve een zorgmachtiging af te geven (artikel 2.3 Wet forensische zorg). Indien het hof overweegt om ambtshalve een zorgmachtiging af te geven, dient het hof de advocaat-generaal te verzoeken om een verzoekschrift voor te bereiden overeenkomstig hoofdstuk 5 van de Wvggz (artikel 5:19, tweede lid Wvggz).
In onderhavige procedure heeft de advocaat-generaal voorafgaand aan de zitting aan het hof te kennen gegeven een verzoekschrift voor te bereiden. Ter terechtzitting is echter gebleken dat het de advocaat-generaal niet is gelukt het verzoekschrift op te stellen in verband met de door de geneesheer-directeur aangeleverde informatie. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het bevoegd is om ambtshalve een zorgmachtiging te verlenen, ook al heeft het hof de advocaat-generaal niet verzocht een verzoekschrift voor te bereiden. De uitkomst van een dergelijk verzoek zou in dit geval immers hetzelfde zijn als wanneer het hof de advocaat-generaal daadwerkelijk had verzocht een verzoekschrift voor te bereiden. Ondanks het ontbreken van het expliciete verzoek tot de voorbereiding van het verzoekschrift ex artikel 5:19, tweede lid Wvggz, acht het hof zich derhalve toch bevoegd om ambtshalve een zorgmachtiging af te geven.
Het hof merkt nog wel op dat de gang van zaken in zoverre bevreemdt dat de weigering van de betrokkene om mee te werken aan het onderzoek door de zorgverantwoordelijke de procedure om eventueel de betrokkene te dwingen zorg te ondergaan, kan frustreren. Juist in gevallen als onderhavige is het naar het oordeel van het hof aangewezen dat de geestestoestand van een betrokkene ondanks diens gebrek aan medewerking beoordeeld wordt opdat kan worden besloten of een zorgmachtiging moet worden afgegeven of niet. Daar komt bij dat de rechter die de machtiging afgeeft daarbij ook kan bepalen in welke accommodatie die machtiging ten uitvoer wordt gelegd en welk beveiligingsniveau dan adequaat wordt geacht.
Het hof stelt voorop dat een zorgmachtiging kan worden afgegeven indien het gedrag van de betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. Daarnaast dient te zijn voldaan aan de criteria voor verplichte zorg, inhoudende – kort gezegd – geen mogelijkheid tot vrijwillige zorg, subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid (artikel 3:3 Wvggz). Tevens dient het hof te beoordelen of is voldaan aan een van de doelen van verplichte zorg (art. 3:4 onder b t/m e Wvggz)
Naar het oordeel van het hof kan worden vastgesteld dat bij de betrokkene sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een schizofreniespectrumstoornis of een andere psychische stoornis, op basis van het Pro Justitia rapport d.d. 19 april 2019, opgemaakt en ondertekend door dr. B.A. Blansjaar, psychiater, en het Pro Justitia rapport d.d. 30 april 2019, opgemaakt en ondertekend door drs. R.S. Turk, GZ-psycholoog. Dat deze rapportages dateren van meer dan een jaar voorafgaand aan de terechtzitting van 4 februari 2022 staat naar het oordeel van het hof – anders dan in het kader van de oplegging van een maatregel tot terbeschikkingstelling in een strafzaak – niet in de weg aan het gebruik van die rapportages. Bovendien is de psychische stoornis in rechte vastgesteld bij het arrest van dit gerechtshof van 22 november 2019. Het hof merkt op dat voornoemde Pro Justitia rapportages kunnen worden aangemerkt als een medische verklaring als bedoeld in hoofdstuk 5 paragraaf 3 van de Wvggz, nu deze rapportages voldoen aan de vereisten van artikel 5:7 Wvggz (vgl. ECLI:NL:PHR:2021:144 onder 3.27).
Daarnaast is het hof van oordeel dat ernstig nadeel als gevolg van het gedrag van de betrokkene niet is uit te sluiten. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van R. Liekens-Willems ter terechtzitting van 4 februari 2022, inhoudende dat de betrokkene ontregeld zou raken op het moment dat hij in vrijheid wordt gesteld vanwege de stress die dat veroorzaakt. Bovendien heeft [slachtoffer2] ter terechtzitting verklaard dat hij en [slachtoffer1] vrezen voor hun veiligheid op het moment dat de betrokkene in vrijheid zal worden gesteld, omdat zij vanuit de penitentiaire inrichting waar de betrokkene verblijft de afgelopen maanden nog regelmatig telefonisch contact met hen heeft gezocht.
Het hof stelt vast dat de onder 3 t/m 9 genoemde voorwaarden in het maatregelrapport d.d. 3 januari 2022, opgesteld en ondertekend door R. Liekens-Willems, reclasseringswerker, en de toelichting die zij op die voorwaarden heeft gegeven ter terechtzitting van 4 februari 2022, een goede indicatie geven van de benodigde zorg voor de betrokkene. Anders dan ter terechtzitting door de advocaat-generaal in haar dupliek is betoogd, is het hof van oordeel dat het maatregelrapport niet zelfstandig als een zorgplan kan worden beschouwd nu dat moet worden opgesteld door een zorgverantwoordelijke en dat een reclasseringswerker niet als zodanig geldt (art. 5:14, eerste lid Wvggz, in verbinding met art. 1:1, eerste lid van die wet en met art. 3, eerste lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg). Dat brengt mee dat het onderzoek zou moeten worden heropend om alsnog een zorgplan te laten opstellen.
Daarvan ziet het hof gelet op het navolgende af. In de afweging of eventueel een zorgmachtiging moet worden afgegeven, heeft het hof in de eerste plaats het procesverloop van zowel de strafzaak als de zorgmachtiging betrokken. Het Openbaar Ministerie heeft pas eind december 2021 een geneesheer-directeur aangesteld, terwijl reeds na het arrest van de Hoge Raad van eind juni 2021 duidelijk was dat er wellicht een zorgbehoefte was in de zaak van de betrokkene en dat eventueel een verzoekschrift voor een zorgmachtiging zou moeten worden voorbereid. Voorts weegt het hof mee dat de betrokkene gedurende de gehele procedure in voorlopige hechtenis heeft gezeten, in totaal ruim vier jaren, ter zake van belaging en bedreiging. Hoewel de betreffende feiten voor de slachtoffers daarvan zonder meer ernstig zijn en een forse inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer opleveren, zijn zij van relatief geringe ernst en hoewel er aanwijzingen zijn dat het tot herhaling van dergelijke feiten zou kunnen komen, is het hof van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de betrokkene tot verdergaand gewelddadig gedrag zal overgaan. Het hof betrekt in de afweging voorts dat gedurende de detentie van de betrokkene geen interventies van geestelijk verzorgers nodig zijn geweest en dat de betrokkene geen medicatie gebruikt.
Tot slot weegt het hof mee dat het Openbaar Ministerie ook los van de connexe strafzaak tegen de betrokkene de mogelijkheid heeft om oplegging van een zorgmachtiging te vorderen indien dat noodzakelijk is voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en dat daarnaast ook de reguliere civielrechtelijke weg kan worden bewandeld om de rechter te verzoeken een zorgmachtiging af te geven.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het verlenen van een zorgmachtiging in het onderhavige geval onvoldoende proportioneel en subsidiair is en dat het derhalve ook niet aangewezen is om alsnog een zorgplan te laten opstellen.
Het hof zal derhalve geen zorgmachtiging afgeven ten aanzien van de betrokkene.

BESLISSING

Het hof:
Bepaalt dat ten aanzien van de betrokkene
geenzorgmachtiging wordt afgegeven.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.P. Geelhoed, mr. F.W. van Lottum en mr. A. de Lange, in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Marsman en op 18 februari 2022 in het openbaar uitgesproken.
De beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.