2.11.2.Na afronding van het boekenonderzoek zijn voor de jaren 2015, 2016 en 2017 de (navorderings)aanslagen IB/PVV vastgesteld. Bij deze (navorderings)aanslagen IB/PVV is belastingrente in rekening gebracht en zijn vergrijpboeten opgelegd.
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
8. Naar het oordeel van de rechtbank voert verweerder terecht aan dat op grond van de volgende omstandigheden aannemelijk is dat eiser kwalificeert als (middellijk) aanmerkelijkbelanghouder in [de BV];
- Eiser staat officieel ingeschreven in de Kamer van Koophandel (KvK) als 100% aandeelhouder van [de holding];
- [ De holding] staat officieel ingeschreven in de KvK als 100% aandeelhouder van [de BV].
- Uit de aangifte 2013 Vpb van [de BV] blijkt dat [verkoper] de aandelen [de BV] heeft verkocht aan [de holding].
- Uit de aangiften Vpb 2013 tot en met 2017 blijkt dat [de holding] 100% aandeelhouder is van [de BV].
- Uit de jaarrekeningen 2014 tot en met 2017 van [de BV] blijkt dat [de holding] 100% aandeelhouder is van [de BV].
- Uit de notulen van de vergadering van aandeelhouders over de periode 2015 tot en met 2019 gehouden ter bepalen van de bestemming van het resultaat van [de BV], blijkt dat geconstateerd is dat het volledig gestorte en geplaatste kapitaal aanwezig is. De notulen zijn ondertekend door eiser en zijn echtgenote.
Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank ruimschoots de conclusie dat eiser (middellijk) aanmerkelijkbelanghouder is in [de BV].
9. Eiser heeft daartegenover aangevoerd dat hij niet kwalificeert als (middellijk) aandeelhouder in [de BV], omdat er nimmer een rechtsgeldige koopovereenkomst tussen [verkoper] en [de holding] tot stand is gekomen. Eiser wijst er daarbij op dat nu er bij de totstandkoming van die overeenkomst geen uitdrukkelijke rechtskeuze (tussen Nederland of het VK) door partijen is gemaakt, de rechtsgeldigheid naar Engels recht moet worden beoordeeld en alsdan wegens het ontbreken van de vereiste goedkeuring van aandeelhouders voor “substantial property transactions” niet daadwerkelijk is voldaan aan een fundamenteel totstandkomingsvereiste in het Engelse contractenrecht. De rechtbank volgt eiser – wat er van dit betoog ook zij – niet, reeds omdat zij deze enkele stelling onvoldoende acht om te concluderen dat inderdaad geen rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand is gekomen. Daarbij neemt de rechtbank met name in aanmerking dat de betrokken partijen – naar de rechtbank afleidt uit de gedingstukken – steeds hebben gehandeld alsof die wél tot stand is gekomen en zich ook als zodanig naar buiten hebben gepresenteerd, terwijl ook – ondanks het geruime tijdsverloop – nergens uit blijkt dat de (rechtsgeldigheid van de) koopovereenkomst ooit door één van de partijen (of een derde) ter discussie is gesteld. De rechtbank vindt dan ook geen enkele aanleiding om, zoals eiser bepleit, te oordelen dat met betrekking tot de eigendomsoverdracht van de aandelen in [de BV] door [verkoper] aan [de holding] een aan die overdracht ten grondslag liggende geldige titel ontbreekt.
Correcties gebruikelijk loon
10. Nu eiser naar het oordeel van de rechtbank – via zijn 100% belang in [de holding] – kwalificeert als 100% middellijk aandeelhouder van [de BV] terwijl ook vaststaat dat hij gedurende de periode 2014 tot en met 2017 arbeid heeft verricht voor die BV, is op eiser de zogenoemde gebruikelijkloonregeling van toepassing. De in dit verband toegepaste correcties van respectievelijk € 44.000 (2014, 2015 en 2016) en € 45.000 (€ 2017) acht de rechtbank dan ook terecht. Dat het gebruikelijk loon voor deze jaren lager vast zou moeten worden gesteld, is in beroep gesteld noch gebleken. Voor die conclusie vindt de rechtbank dan ook geen aanleiding.
Correcties inkomen uit aanmerkelijk belang
11. De correcties op het inkomen uit aanmerkelijk belang zijn vastgesteld op grond van en overeenkomstig de bevindingen van de boekenonderzoeken bij de rechtspersonen waar eiser en zijn echtgenote naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijk belang in hebben, te weten [de BV] en [E Ltd] . Eiser heeft tegen de bevindingen van de boekenonderzoeken niets ingebracht en heeft de daaruit voortvloeiende correcties ook anderszins niet bestreden, naast de op de hiervoor door de rechtbank reeds verworpen grond dat hij geen aanmerkelijk belang heeft in [de BV]. Gelet hierop, in samenhang bezien met het feit dat de rechtbank ook overigens geen aanleiding heeft aan de juistheid van de bevindingen van de boekenonderzoeken en de daaraan door verweerder verbonden conclusies te twijfelen, zijn deze correcties naar het oordeel van de rechtbank terecht en tot de juiste bedragen toegepast.
12. Met betrekking tot de berekende belastingrente zijn geen aparte gronden aangevoerd. Evenmin is gebleken dat deze niet overeenkomstig de wettelijke bepalingen is berekend. Er bestaat dan ook geen aanleiding de belastingrente te matigen.
De vergrijpboetes 2015, 2016 en 2017
13. Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2015 tot en met 2017 vergrijpboetes van 50% opgelegd. Daaraan ligt ten grondslag dat eiser volgens verweerder willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen of nalaten te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel belasting niet of niet binnen de termijn betaald is, hetgeen – volgens verweerder – kwalificeert als (voorwaardelijke) opzet. In zijn brief van 14 januari 2020 heeft verweerder de vergrijpboetes als volgt aangekondigd en gemotiveerd:
“U heeft, als bestuurder van -en aanmerkelijk belanghouder in- [de BV], bewust afgezien van het verantwoorden van loon voor uzelf. Deze overweging heeft u gemaakt omdat u van mening bent dat [de BV] niet over voldoende liquide middelen beschikt om loon uit te kunnen betalen. Deze stelling strookt niet met de vele privémutaties die binnen [de BV] hebben plaatsgevonden (zie hoofdstuk 6 van het rapport van [de BV]). Desalniettemin heeft u in het volledige controletijdvak geen loon voor uzelf (laten) verantwoorden.
Tevens is uit onderzoek bij [de BV] is gebleken dat er ten onrechte geen bijtelling voor het voordeel privégebruik auto bij uw loon heeft plaatsgevonden ten aanzien van de aan u ter beschikking gestelde auto met kenteken [kenteken] .
Er is geen rittenregistratie bijgehouden. U heeft verklaard dat u alleen zakelijk gereden heeft met de betreffende auto en dat u één van de privéauto's gebruikt voor uw privéritten. Algemeen bekend is dat, indien er door een B.V. een auto ter beschikking wordt gesteld aan een werknemer, er een fiscale bijtelling voor privégebruik auto dient plaatste vinden. Dit is alleen anders indien de werknemer kan aantonen dat de betreffende auto niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. U heeft dit niet kunnen aantonen.
Op grond van vorenstaande ben ik van mening dat u wist dat u niet voldeed aan de voorwaarde voor het niet aangeven van privégebruik van de auto, althans in ieder geval wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat dit het geval zou zijn en desalniettemin - die kans bewust accepterend - geen privégebruik voor deze auto heeft aangegeven.
Daarnaast heeft u gelden onttrokken aan [de BV]. Uit de vragen die worden gesteld in het aangifteprogramma had u kunnen en moeten concluderen dat er inkomen aangegeven had moeten worden in box 2. Op het moment van het doen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wist u dat u bedragen uit de [BV] had onttrokken die fiscaal gezien niet correct waren verwerkt. Als gevolg hiervan moet u hebben geweten dat het onttrokken geld als loon of als dividend verantwoord had moeten worden in de betreffende aangiften IH/PVV. Door het niet verantwoorden van het dividend heeft u verwijtbaar gehandeld.
Kwalificatie van het vergrijp
Op grond van vorenstaande concludeer ik dat u willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door uw handelen of nalaten te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel niet of niet binnen de termijn betaald is. Dit kwalificeert zich als (voorwaardelijke) opzet. Deze kwalificatie heeft tot gevolg dat de boete wordt vastgesteld op 50% van de belasting. De grondslag van de vergrijpboete is de te weinig betaalde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, als gevolg van het niet vermelden van de betreffende loon en de uitdeling vanuit [de BV].
Voor de uitdeling uit [ [E Ltd] ] leg ik geen boete op omdat niet gebleken is dat u betrokken bent geweest bij de bedrijfsvoering van die onderneming. (…)”
14. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat de hiervoor onder 13 weergegeven feiten omstandigheden, in samenhang bezien met de bevindingen zoals neergelegd in het controlerapport betreffende [de BV], de conclusie rechtvaardigen dat eiser willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen of nalaten te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel belasting niet of niet binnen de termijn betaald is en dus dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van eiser. De rechtbank acht dit met de onder 13 aangehaalde passage uit de brief van 14 januari 2020 ook voldoende gemotiveerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de boetes van 50% terecht aan eiser zijn opgelegd. Ook zijn de boetes naar het oordeel van de rechtbank tot de juiste bedragen opgelegd; verweerder is naar het oordeel van de rechtbank uitgegaan van de juiste boetegrondslagen, welke door eiser als zodanig ook niet concreet zijn bestreden. Eiser heeft in feite tegen de boetes niet meer ingebracht dan zijn stelling dat de boetes niet terecht zijn omdat hij in feite geen (middellijk) aanmerkelijk belang heeft in [de BV]; die stelling acht de rechtbank niet alleen niet aannemelijk (zie hiervoor) maar ook geenszins pleitbaar. De rechtbank acht de boetes, gezien de aard en omvang van de beboetbare gedragingen, passend en geboden en ziet ook overigens geen redenen om de boetes te matigen.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen