ECLI:NL:GHDHA:2022:2328
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een arbeidsgeschil met betrekking tot achterstallig loon en loonsverhogingen
In deze zaak heeft [appellante], een technisch installatiebureau, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Den Haag, waarin zij werd veroordeeld tot betaling van achterstallig loon aan [geïntimeerde]. De kantonrechter had [appellante] veroordeeld tot betaling van € 39.918,52 bruto aan achterstallig loon, en tot betaling van het loon van € 2.783,51 bruto per maand vanaf september 2021. Tegelijkertijd heeft [appellante] een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dit vonnis ingesteld, stellende dat de tenuitvoerlegging haar in een noodtoestand zou brengen en zou leiden tot faillissement.
Het hof heeft de incidentele vordering beoordeeld en vastgesteld dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de executie van het vonnis zou leiden tot haar faillissement. Het hof overweegt dat de financiële positie van [appellante] niet zo zwak is dat zij niet aan haar verplichtingen kan voldoen. De door [appellante] overgelegde jaarrekeningen en financiële gegevens zijn niet overtuigend genoeg om te concluderen dat zij op de rand van faillissement verkeert. Het hof wijst erop dat [geïntimeerde] een reëel belang heeft bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het vonnis, aangezien hij anders het risico loopt dat zijn vordering onbetaald blijft.
Uiteindelijk heeft het hof de incidentele vordering tot schorsing van de executie afgewezen en [appellante] veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van grieven aan de zijde van [appellante].