ECLI:NL:GHDHA:2022:2279

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
200.304.646/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing mentorschap en beoordeling van de noodzaak tot mentorschap in het civiele recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de opheffing van een mentorschap. Betrokkene, die in gemeenschap van goederen is gehuwd, was eerder onderworpen aan een mentorschap dat was ingesteld door de kantonrechter. De kantonrechter had betrokkene niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot instelling van een mentorschap, en had BewindvoeringZorg B.V. als mentor benoemd. Betrokkene heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het mentorschap op te heffen, stellende dat zij in staat is haar niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen.

Het hof heeft vastgesteld dat betrokkene op 21 december 2021 in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de kantonrechter. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 augustus 2022, waarbij verschillende belanghebbenden aanwezig waren. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de instelling van het mentorschap en de rol van de mentor beoordeeld. Betrokkene heeft aangevoerd dat zij geen toestemming heeft gegeven voor het gebruik van een neuropsychologisch verslag en dat zij in goede gezondheid verkeert.

Het hof heeft geconcludeerd dat de noodzaak voor het mentorschap niet meer bestaat, gezien het feit dat betrokkene inmiddels zelfstandig woont en geen samenwerking met de mentor heeft willen aangaan. De mentor heeft verklaard dat er nauwelijks werkzaamheden zijn verricht. Het hof heeft daarom besloten het mentorschap op te heffen, maar de beschikking van de kantonrechter voor het overige te bekrachtigen. De beslissing is openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.304.646/01
zaaknummer rechtbank : 9387312 \ EJ VERZ 21-85420
beschikking van de meervoudige kamer van 2 november 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat mr. N.T. Vogelaar te ’s-Gravenzande.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
de jongste dochter van betrokkene,
hierna te noemen: de jongste dochter,
advocaat mr. J. Bouwhuis te Zwolle;
2. BewindvoeringZorg B.V.,
gevestigd te Voorhout,
hierna te noemen: de bewindvoerder;
3. [belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
de echtgenoot van betrokkene,
hierna te noemen: de echtgenoot;
4. [belanghebbende 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
de zoon van betrokkene,
hierna te noemen: de zoon;
5. [belanghebbende 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
de oudste dochter van betrokkene,
hierna te noemen: de oudste dochter.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, van 21 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Betrokkene is op 21 december 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
BewindvoeringZorg B,V. heeft op 23 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De jongste dochter heeft op 15 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- op 7 januari 2022 een brief van de zijde van betrokkene van 6 januari 2022 met bijlagen;
- op 12 augustus 2022 van de zijde van betrokkene een brief van 11 augustus 2022 met bijlagen;
- op 19 augustus 2022 van de zijde van de jongste dochter een V-formulier van 16 augustus 2022.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 23 augustus 2022 plaatsgevonden en is gezamenlijk behandeld met de procedures betreffende de onderbewindstelling (bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.304.644/01) en het verzoek aanvullende machtiging voor juridische kosten (bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.310.618/01).
2.6
Verschenen zijn:
- betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- de jongste dochter;
- namens BewindvoeringZorg [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] .
2.7
De overige belanghebbenden zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De omvang van het geschil

3.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter ten behoeve van betrokkene een mentorschap ingesteld. Tot mentor is BewindvoeringZorg B.V. benoemd. De kantonrechter heeft betrokkene in het door haarzelf ingediende verzoek tot instelling van een mentorschap niet ontvankelijk verklaard.
De mentor, tevens bewindvoerder van betrokkene en haar partner zijn voor het opnemen van een vergoeding, als beloning en de eenmalige vergoeding voor aanvangswerkzaamheden naar de beschikking van de kantonrechter te Leiden van 21 september 2021 met zaaknummer 9387296 EJ VERZ 21-85417 verwezen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.2
Betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het mentorschap ten behoeve van haar wordt opgeheven.
3.3
BewindvoeringZorg B.V. verzoekt betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en het meer verzochte af te wijzen.
3.4
De jongste dochter refereert zich aan het oordeel van het hof.

4.Enkele feiten

4.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
Betrokkene is in gemeenschap van goederen gehuwd met [belanghebbende 2] (hierna: de echtgenoot). Zij hebben beiden een levenstestament opgesteld op 23 november 2016. In het levenstestament van betrokkene is haar echtgenoot tot algemeen gevolmachtigde aangewezen en haar drie kinderen als opvolgend gevolmachtigden, in het geval haar echtgenoot niet meer in staat zou zijn taken als gevolmachtigde uit te voeren. Nadat haar echtgenoot hiertoe ten gevolge van een hersenbloeding niet meer in staat was, zijn haar kinderen als opvolgend gemachtigden opgetreden. Vanwege onderlinge meningsverschillen zijn de kinderen hiertoe niet langer bereid.
Betrokkene is op 18 februari 2021 in een verpleeghuis opgenomen. Zowel ten aanzien van de goederen van haar echtgenoot als ten aanzien van de goederen van betrokkene is bij beschikking van 21 september 2021 een onderbewindstelling uitgesproken met benoeming van dezelfde bewindvoerder. Tevens is bij beschikking van dezelfde datum een mentorschap ingesteld voor beiden, met benoeming van dezelfde mentor. Betrokkene heeft tot medio september 2021 in het verpleeghuis verbleven en woont thans weer in de woning van haar en haar echtgenoot.

5.De beoordeling: procesrechtelijk

5.1
BewindvoeringZorg B.V. stelt primair dat zij ten onrechte als verweerder in de procedure is aangemerkt omdat één van de dochters van betrokkene het verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap heeft gedaan. Om die reden verzoekt BewindvoeringZorg B.V. betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.
5.2
Betrokkene heeft BewindvoeringZorg B.V. in haar beroepschrift terecht als belanghebbende in de procedure vermeld en BewindvoeringZorg B.V. heeft gebruik gemaakt van haar bevoegdheid een verweerschrift in te dienen. Er is geen aanleiding betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.
5.3
Betrokkene voert aan dat zij in eerste aanleg ten onrechte als verzoekster is aangemerkt omdat zij zelf geen verzoek heeft ingediend. Betrokkene heeft daarom ter zitting in eerste aanleg betoogd dat sprake is van fraude. Nu er nimmer op correcte wijze een inleidend processtuk is ingediend, kon het verzoek volgens betrokkene niet in behandeling worden genomen.
Dat geldt ook voor het verzoek van de dochter tot instelling van het mentorschap. Betrokkene heeft geen kennis kunnen nemen van het verzoek dat door de dochter is ingediend en is niet in de gelegenheid gesteld om zich daarover uit te laten. Er is geen hoor en wederhoor toegepast zodat in strijd met artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is gehandeld.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Deze grieven van betrokkene slagen niet. Op grond van artikel 1:451 lid 1 BW komt aan de dochter de bevoegdheid toe de instelling van het mentorschap te verzoeken. Dat betrokkene niet-ontvankelijk is in haar eigen verzoek staat daaraan niet in de weg. In de procedure in hoger beroep kunnen mogelijke verzuimen uit de eerste aanleg worden hersteld. Voor zover de kantonrechter betrokkene onvoldoende gelegenheid heeft gegeven tot wederhoor op het verzoek van de dochter is dit verzuim in hoger beroep hersteld; betrokkene heeft in de procedure in hoger beroep (wel) haar visie kunnen geven.

6.De beoordeling: inhoudelijk

6.1
Voorts stelt betrokkene dat de kantonrechter het mentorschap op onjuiste gronden heeft ingesteld en dat zij zelf goed in staat is haar niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Zij voert in de eerste plaats aan dat de kantonrechter geen gebruik had mogen maken van het verslag van het neuropsychologisch onderzoek – de brief van 23 juli 2021 van [specialist] , specialist ouderengeneeskunde, verbonden aan verpleeghuis [verpleeghuis] - omdat betrokkene geen toestemming heeft gegeven om het verslag te verspreiden en het verzoek, waarbij dit verslag als bijlage was gevoegd – nooit door haar is ingediend. Zij voert onder verwijzing naar een brief van [persoon 1] van 17 november 2021 aan dat er niet is voldaan aan de beroepscode voor psychologen ten aanzien van het toestemmingsvereiste van betrokkene en ook inhoudelijk is het onderzoek niet correct verricht. Er is niet voldaan aan de richtlijnen waar een (neuro)psychologisch onderzoek naar lichte dementie aan moet voldoen.
Dat betrokkene zelf goed in staat is om haar niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen blijkt uit het feit dat betrokkene reeds enkele maanden zelfstandig woont zonder problemen.
De mentor heeft tot op heden geen toegevoegde waarde gehad en betrokkene heeft bewezen dat zij haar zaken zelf kan regelen. Uit bloedonderzoek (productie 4 bij het beroepschrift) is op te maken dat betrokkene in goede gezondheid verkeert. Er is geen sprake van alcoholmisbruik zoals gesuggereerd.
6.2
BewindvoeringZorg B.V. voert aan dat het mentorschap weliswaar het beste gedijt bij wederkerige benadering, maar dat zij desondanks in staat is om haar werk als mentor te doen. Zij is als mentor niet volledig op de hoogte van de persoonlijke immateriële zaken, maar dat komt vanwege gebrek aan informatie van betrokkene. De mentor houdt bewust een zekere afstand maar zij is direct bereikbaar indien sprake is van een acuut veranderende situatie. Voor de medische historie verwijst de mentor naar de inbreng van familieleden en naar het chronologisch verslag van het ziektebeeld van betrokkene.
Ter zitting heeft BewindvoeringZorg, daarnaar gevraagd, meegedeeld niet of nauwelijks werkzaamheden in het kader van het mentorschap te verrichten omdat betrokkene geen bezoek van de mentor wil ontvangen.
6.3
De jongste dochter gunt de moeder een prettige oude dag. Voor de jongste dochter staat vast dat zij geen taken (meer) van de bewindvoerder of mentor over zal nemen, ook niet informeel. Dat is een afgesloten hoofdstuk. De jongste dochter geeft verder aan dat er onjuistheden in het beroepschrift staan.
6.4
Artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) houdt in dat de kantonrechter een mentorschap in kan stellen indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Op grond van artikel 1:462 lid 2 BW kan de rechter het mentorschap opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het mentorschap niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de mentor of van degene die gerechtigd is het mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
6.5
Het hof overweegt als volgt. Voor de instelling van een mentorschap is niet vereist dat een actuele verklaring van een deskundige voorhanden is. Het is ter vrije beoordeling van de rechter of op grond van de overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting aan de voorwaarden voor het uitspreken van deze maatregel is voldaan (vgl: ECLI:NL:HR:2017:2562). Naast de genoemde brief van de specialist ouderengeneeskunde heeft betrokkene nog in het geding gebracht een “Beoordeling wils(on)bekwaamheid” van betrokkene door [persoon 2] van 7 juli 2021. Ook met betrekking tot deze brief is een brief van [persoon 1] van 17 november 2021 overgelegd, waarin wordt aangegeven dat het onderzoek door [persoon 2] niet aan de richtlijnen voldoet.
Het hof acht de beide stukken echter wel bruikbaar om bij de beoordeling te betrekken. Het verslag van [persoon 2] is in hoger beroep door betrokkene zelf ingebracht; de kanttekeningen van [persoon 1] bij dit onderzoek maken niet dat het buiten beschouwing zou moeten blijven.
6.6
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat betrokkene ten tijde van de bestreden beschikking niet in staat kon worden geacht haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard ten volle waar te nemen. Uit de genoemde stukken van de specialist ouderengeneeskunde en [persoon 2] blijkt het volgende. Bij de opname in het verpleeghuis was de fysieke conditie van betrokkene slecht door langdurig alcoholabusus. Er is sprake van cognitieve achteruitgang, betrokkene is snel uit evenwicht, heeft geen ziekte-inzicht en er is sprake van oordeels- en kritiekstoornissen. Uit het verslag van [persoon 2] blijkt dat betrokkene ook geen goed inzicht heeft in de situatie van haar echtgenoot; zij wil met hem weer samen gaan wonen buiten de instelling. Daarnaast is sprake van een situatie waarin de kinderen van betrokkene geen enkele betrokkenheid meer met de zorg voor betrokkene willen hebben. Zij heeft tegen het advies het verpleeghuis verlaten en is teruggegaan naar de echtelijke woning.
6.7
Inmiddels is er naar het oordeel van het hof sprake van een situatie waarin voortzetting van het mentorschap niet meer zinvol is. Gebleken is dat betrokkene niet dan wel onvoldoende meewerkt aan het mentorschap en ter zitting van het hof heeft de mentor ook verklaard dat betrokkene geen bezoek van de mentor wil ontvangen. Na de bestreden beschikking is geen samenwerking tot stand gekomen en tot op heden zijn er niet tot nauwelijks werkzaamheden in het kader van het mentorschap verricht. Betrokkene woont inmiddels al weer enige tijd zelfstandig in de echtelijke woning en maakt de indruk dat zij zichzelf thuis kan redden. De stelling dat betrokkene geconfronteerd kan worden met een plotselinge wijziging in haar situatie en dan niet in staat zal blijken ten volle haar niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen is geen gegronde reden om het mentorschap in stand te laten.
6.8
Op grond van het vorenstaande zal het hof het mentorschap met ingang van de datum van deze beschikking opheffen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
heft op het mentorschap over [appellante] , geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats] ;
bekrachtigt de beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, C.M. Warnaar en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier en is op 2 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.