ECLI:NL:GHDHA:2022:2278

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
200.304.644/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderbewindstelling van echtgenoot en de gevolgen voor betrokkene in het civiele recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van betrokkene, die in gemeenschap van goederen is gehuwd met haar echtgenoot. De onderbewindstelling was aangevraagd door de oudste dochter van betrokkene, omdat zij niet in staat zou zijn haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Betrokkene heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind op te heffen. Het hof heeft vastgesteld dat betrokkene op 21 december 2021 in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de rechtbank Den Haag, die op 21 september 2021 was uitgesproken. De rechtbank had de goederen van betrokkene onder bewind gesteld, omdat zij door haar lichamelijke en geestelijke toestand niet in staat was om haar belangen te behartigen. De bewindvoerder, BewindvoeringZorg B.V., heeft in de procedure verweer gevoerd en betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere beschikking van de rechtbank en de ingediende stukken. Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter op juiste gronden de onderbewindstelling heeft uitgesproken en dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar situatie zodanig is gewijzigd dat de noodzaak voor het bewind niet meer aanwezig is. Het hof heeft de bestreden beschikking dan ook bekrachtigd. De beslissing is genomen na een mondelinge behandeling waarbij de betrokken partijen aanwezig waren, en het hof heeft de argumenten van betrokkene en de bewindvoerder zorgvuldig gewogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.304.644/01
zaaknummer rechtbank : 9387303 \ EJ VERZ 21-85419
beschikking van de meervoudige kamer van 2 november 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat mr. N.T. Vogelaar te ’s-Gravenzande.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
de jongste dochter van betrokkene,
hierna te noemen: de jongste dochter,
advocaat mr. J. Bouwhuis te Zwolle;
2. BewindvoeringZorg B.V.,
gevestigd te Voorhout,
hierna te noemen: de bewindvoerder;
3. [belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
de echtgenoot van betrokkene,
hierna te noemen: de echtgenoot;
4. [belanghebbende 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
de zoon van betrokkene,
hierna te noemen: de zoon;
5. [belanghebbende 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
de oudste dochter van betrokkene,
hierna te noemen: de oudste dochter.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, van 21 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Betrokkene is op 21 december 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
BewindvoeringZorg B.V. heeft op 23 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De jongste dochter heeft op 15 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- op 7 januari 2022 een brief van de zijde van betrokkene van 6 januari 2022 met bijlagen;
- op 12 augustus 2022 van de zijde van betrokkene een brief van 11 augustus 2022 met bijlagen;
- op 19 augustus 2022 van de zijde van de jongste dochter een V-formulier van 16 augustus 2022.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 23 augustus 2022 plaatsgevonden en is gezamenlijk behandeld met de procedures betreffende het mentorschap (bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.304.646/01) en het verzoek aanvullende machtiging voor juridische kosten (bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.310.618/01).
2.6
Verschenen zijn:
- betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- de jongste dochter;
- namens BewindvoeringZorg [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] .
2.7
De overige belanghebbenden zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De omvang van het geschil

3.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter op verzoek van de oudste dochter de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene onder bewind gesteld omdat zij wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Tot bewindvoerder is BewindvoeringZorg B.V. benoemd. De kantonrechter heeft betrokkene in het door haarzelf ingediende verzoek tot onderbewindstelling niet-ontvankelijk verklaard.
De bewindvoerder en mentor van betrokkene en haar partner zijn voor het opnemen van een vergoeding, als beloning en de eenmalige vergoeding voor aanvangswerkzaamheden naar de beschikking van de kantonrechter te Leiden van 21 september 2021 met zaaknummer 9387296 EJ VERZ 21-85417 verwezen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.2
Betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het bewind over de goederen die aan haar (zullen) toebehoren wordt opgeheven.
3.3
BewindvoeringZorg B.V. verzoekt betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en het meer verzochte af te wijzen.
3.4
De jongste dochter refereert zich aan het oordeel van het hof.

4.Enkele feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten:
Betrokkene is in gemeenschap van goederen gehuwd met [belanghebbende 2] (hierna: de echtgenoot). Zij hebben beiden een levenstestament opgesteld op 23 november 2016. In het levenstestament van betrokkene is haar echtgenoot tot algemeen gevolmachtigde aangewezen en haar drie kinderen als opvolgend gevolmachtigden, in het geval haar echtgenoot niet meer in staat zou zijn taken als gevolmachtigde uit te voeren. Nadat haar echtgenoot hiertoe ten gevolge van een hersenbloeding niet meer in staat was, zijn haar kinderen als opvolgend gemachtigden opgetreden. Vanwege onderlinge meningsverschillen zijn de kinderen hiertoe niet langer bereid.
Betrokkene is op 18 februari 2021 in een verpleeghuis opgenomen. Zowel ten aanzien van de goederen van haar echtgenoot als ten aanzien van de goederen van betrokkene is bij beschikking van 21 september 2021 een onderbewindstelling uitgesproken met benoeming van dezelfde bewindvoerder. Betrokkene heeft tot medio september 2021 in het verpleeghuis verbleven en woont thans weer in de woning van haar en haar echtgenoot.

5.De beoordeling: procesrechtelijk

5.1
BewindvoeringZorg B.V. stelt primair ten onrechte als verweerder in de procedure aangemerkt omdat één van de dochters van betrokkene het verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap heeft gedaan. Om die reden verzoekt BewindvoeringZorg betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.
5.2
Betrokkene heeft BewindvoeringZorg B.V. in haar beroepschrift terecht als belanghebbende in de procedure vermeld en BewindvoeringZorg B.V. heeft gebruik gemaakt van haar bevoegdheid een verweerschrift in te dienen. Er is geen aanleiding betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.
5.3
Betrokkene voert aan dat zij in eerste aanleg ten onrechte als verzoekster is aangemerkt omdat zij zelf geen verzoek heeft ingediend. Betrokkene heeft daarom ter zitting in eerste aanleg betoogd dat sprake is van fraude. Nu er nimmer op correcte wijze een inleidend processtuk is ingediend, kon het verzoek volgens betrokkene niet in behandeling worden genomen.
Dat geldt ook voor het verzoek van de dochter tot onderbewindstelling. Betrokkene heeft geen kennis kunnen nemen van het verzoek dat door de dochter is ingediend en is niet in de gelegenheid gesteld om zich daarover uit te laten. Er is geen hoor en wederhoor toegepast zodat in strijd met artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is gehandeld.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Deze grieven van betrokkene slagen niet. Op grond van artikel 1:432 lid 1 BW komt aan de dochter de bevoegdheid toe de instelling van het bewind te verzoeken. Dat betrokkene niet-ontvankelijk is in haar eigen verzoek staat daaraan niet in de weg. In de procedure in hoger beroep kunnen mogelijke verzuimen uit de eerste aanleg worden hersteld. Voor zover de kantonrechter betrokkene onvoldoende gelegenheid heeft gegeven tot wederhoor op het verzoek van de dochter is dit verzuim in hoger beroep hersteld; betrokkene heeft in de procedure in hoger beroep (wel) haar visie kunnen geven.

6.De beoordeling: inhoudelijk

6.1
Voorts stelt betrokkene dat de kantonrechter de onderbewindstelling op onjuiste gronden heeft uitgesproken en dat zij zelf goed in staat is haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Zij voert in de eerste plaats aan dat de kantonrechter geen gebruik had mogen maken van het verslag van het neuropsychologisch onderzoek – de brief van 23 juli 2021 van [specialist] , specialist ouderengeneeskunde, verbonden aan verpleeghuis [verpleeghuis] - omdat betrokkene geen toestemming heeft gegeven om het verslag te verspreiden en het verzoek, waarbij dit verslag als bijlage was gevoegd – nooit door haar is ingediend. Zij voert onder verwijzing naar een brief van [persoon 1] van 17 november 2021 aan dat er niet is voldaan aan de beroepscode voor psychologen ten aanzien van het toestemmingsvereiste van betrokkene en ook inhoudelijk is het onderzoek niet correct verricht. Er is niet voldaan aan de richtlijnen waar een (neuro)psychologisch onderzoek naar lichte dementie aan moet voldoen.
Dat betrokkene zelf goed in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen blijkt uit het feit dat betrokkene reeds enkele maanden zelfstandig woont zonder problemen. Voor zover nodig kan haar accountant haar bijstaan bij het beheer van haar administratie en het doen van haar belastingaangifte.
6.2
Het hof overweegt als volgt. Voor een onderbewindstelling is niet vereist dat een actuele verklaring van een deskundige voorhanden is. Het is ter vrije beoordeling van de rechter of op grond van de overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting aan de voorwaarden voor het uitspreken van deze maatregel is voldaan (vgl: ECLI:NL:HR:2017:2562). Naast de genoemde brief van de specialist ouderengeneeskunde heeft betrokkene nog in het geding gebracht een “Beoordeling wils(on)bekwaamheid” van betrokkene door [persoon 2] van 7 juli 2021. Ook met betrekking tot deze brief is een brief van [persoon 1] van 17 november 2021 overgelegd, waarin wordt aangegeven dat het onderzoek door [persoon 2] niet aan de richtlijnen voldoet.
Het hof acht de beide stukken echter wel bruikbaar om bij de beoordeling van de onderbewindstelling te betrekken. Het verslag van [persoon 2] is in hoger beroep door betrokkene zelf ingebracht; de kanttekeningen van [persoon 1] bij dit onderzoek maken niet dat het buiten beschouwing zou moeten blijven.
Uit beide verslagen blijkt dat betrokkene onvoldoende in staat is haar vermogensrechtelijke belangen naar behoren waar te nemen. Betrokkene heeft geen overzicht over haar financiële situatie en kan niet benoemen wat geregeld moeten worden ten aanzien van het beheer van haar financiën. Ook uit eigen waarneming komt het hof tot die conclusie. Zo heeft betrokkene niet adequaat kunnen reageren op de vraag ter zitting van het hof wat haar maandelijkse inkomen is. Betrokkene wijst erop dat de financiën momenteel door BewindvoeringZorg worden beheerd en dat zij daar om die reden geen zicht op heeft. Het hof is echter van oordeel dat van betrokkene verwacht mag worden dat zij weet hoeveel AOW zij ongeveer ontvangt en of zij al dan niet een pensioenvoorziening heeft. Vast staat dat betrokkene het beheer over de financiën al ver voor de onderbewindstelling uit handen heeft gegeven. Daar komt bij dat voor de echtgenoot van betrokkene op hetzelfde moment ook een onderbewindstelling is uitgesproken met benoeming van dezelfde bewindvoerder. Betrokkene heeft er geen blijk van gegeven inzicht te hebben welke consequenties dat voor het beheer van het gemeenschappelijk vermogen heeft en dat – indien ten aanzien van haar geen onderbewindstelling geldt – het noodzakelijk zal zijn dat zij met de bewindvoerder samenwerkt.
6.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beslissing op juiste gronden is genomen en dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat nadien haar situatie zodanig is gewijzigd dat de noodzaak voor het bewind niet meer aanwezig is. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
6.4
Tot slot is nog van belang dat BewindvoeringZorg ter zitting heeft aangegeven, naar aanleiding van een klacht van betrokkene, dat over een verruiming van het leefgeld valt te praten en dat zij het betreurt dat betrokkene dit niet eerder bij hen heeft aangekaart.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, van 21 september 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, C.M. Warnaar en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier en is op 2 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.