ECLI:NL:GHDHA:2022:22

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
200.297.480-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening op grond van artikel 5:130 BW

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de beschikking van de kantonrechter in Rotterdam, waarbij Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (SOR) en Loetje Rotterdam Centrum B.V. (hierna gezamenlijk SOR c.s.) niet ontvankelijk zijn verklaard. De zaak betreft een verzoekschrift op basis van artikel 5:130 BW, dat een bijzondere termijn van één maand kent voor het instellen van hoger beroep. SOR c.s. hebben echter hun hoger beroep te laat ingesteld, namelijk drie maanden na de eindbeschikking van de kantonrechter op 14 april 2021. Het hof heeft vastgesteld dat de termijn voor het instellen van hoger beroep al was verstreken op het moment dat SOR c.s. hun beroepschrift indiende. Het hof heeft in zijn beoordeling benadrukt dat artikel 5:130 lid 3 BW geen onderscheid maakt in de duur van de hoger beroepstermijn op basis van de grondslag van de verzoeken en vorderingen. De kantonrechter had eerder al beslissingen genomen op verzoeken van SOR c.s. die niet relevant waren voor de termijn van hoger beroep. Het hof heeft SOR c.s. daarom niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep en hen veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 772,- aan griffierecht en € 2.228,- voor het salaris van de advocaat. De beschikking is gegeven op 18 januari 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.297.480/01
Zaaknummer rechtbank : 8820643 VZ VERZ 20-18400
Publicatienummer beschikking : ECLI:NL:RBROT:2021:4212
Beschikking van 18 januari 2022
in de zaak van

1.Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam,

gevestigd in Rotterdam, hierna te noemen: SOR,
2.
[appellant 2],
wonend in [woonplaats], hierna te noemen: [appellant 2],
3.
Loetje Rotterdam Centrum B.V.,
vestiging Rotterdam, hierna te noemen: Loetje,
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: SOR c.s.,
advocaat: mr. I.J.M.I. Souren te Rotterdam,
tegen
de Vereniging van Eigenaars Stallingsgarage Laurenshof te Rotterdam,
kantoorhoudend in Nieuwegein,
verweerster,
hierna te noemen: de VvE,
advocaat: mr. H.J.G. Braakhuis te Arnhem.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak is het hoger beroep van de beschikking van de kantonrechter op een verzoekschrift op grond van artikel 5:130 BW.
1.2
Artikel 5:130 BW kent een bijzondere hoger beroepstermijn van één maand. Deze termijn was al verstreken toen SOR c.s. in hoger beroep gingen. Het hof verklaart hen daarom in deze uitspraak nietontvankelijk.

2.Procesverloop

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het dossier van de procedure bij de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam;
  • de beschikking van de kantonrechter van 14 april 2021;
  • het op 16 juli 2021 bij het hof ingekomen beroepschrift van SOR c.s. met bijlagen;
  • het verweerschrift van de VvE;
  • de nadere stukken die SOR c.s. voor na te noemen zitting hebben overgelegd.
2.2
Op 6 december 2021 heeft een zitting plaatsgevonden in deze zaak en tegelijkertijd ook in de zaak tussen partijen met nummer 200.284.640. Mr. Souren heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

3.De aard van het verzoekschrift en de beslissingen van de kantonrechter

3.1
SOR c.s. hebben op 14 oktober 2020 een “verzoekschrift ex artikel 5:130 en/of 5:129 BW tevens houdende verklaring voor recht met nevenvorderingen” ingediend bij de kantonrechter in Rotterdam. Artikel 5:130 BW geeft de mogelijkheid om bij de kantonrechter een verzoek tot vernietiging van een besluit van een orgaan dan de VvE te doen. Artikel 5:129 BW noemt niet de mogelijkheid van procederen bij de kantonrechter. Het is wel mogelijk om in een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter ex artikel 5:130 BW, ook een beroep op nietigheid van een besluit als bedoeld in artikel 2:14 BW aan de orde te stellen. SOR c.s. hebben dat gedaan en ook verklaringen voor recht gevraagd.
3.2
De kantonrechter heeft in de verzoekschriftprocedure op de verzoeken en (neven)vorderingen beslist bij beschikking van 14 april 2021.

4.Het hoger beroep en de beoordeling door het hof

4.1
Bij beroepschrift van 14 juli 2021, door het hof ontvangen op 16 juli 2021, zijn SOR c.s. in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter.
4.2
Artikel 5:130 lid 3 BW bepaalt dat hoger beroep alleen maar kan worden ingesteld binnen een maand na de dagtekening van de eindbeschikking. Na 14 april 2021 moesten SOR c.s. dus op grond van artikel 5:130 lid 3 BW binnen een maand hun hoger beroep instellen. Dat hebben zij niet gedaan, want hun beroepschrift dateert van drie maanden later.
4.3
Het baat SOR c.s. niet dat in de beschikking ook beslissingen zijn genomen op vorderingen (of verzoeken over vorderingen) aangaande verklaringen voor recht op grond van artikel 3:302 BW en verklaringen voor recht dat verschillende besluiten nietig zijn op grond van artikel 2:14 BW jo 5:124 lid 2 BW. Artikel 5:130 lid 3 BW maakt geen onderscheid in de duur van de hoger beroepstermijn op grond van de grondslag van de verzoeken en vorderingen en ook niet op grond van de inhoud van de gegeven beschikking. Het hof splitst de beschikking niet op in een gedeelte waartegen SOR c.s. binnen een maand hun hoger beroep moesten instellen en een gedeelte waartegen zij het hoger beroep later mochten instellen.
Dat de kantonrechter zich gedeeltelijk onbevoegd verklaarde zonder de zaak te verwijzen naar de rechtbank, betekent ook niet dat de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen de beschikking voor dat gedeelte verandert.
4.4
Het hoger beroep is dus te laat ingesteld. Het hof zal SOR c.s. niet-ontvankelijk verklaren.
4.5
Het hof zal SOR c.s. als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Deze begroot het hof tot op heden aan de zijde van de VvE op de kosten van het griffierecht plus 2 punten (verweerschrift en mondelinge behandeling) van liquidatietarief II (zijnde € 1.114,- per punt).

5.Beslissing

Het hof:
- verklaart SOR c.s. niet-ontvankelijk in hun hoger beroep van de beschikking van 14 april 2021;
- veroordeelt SOR c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de VvE begroot op € 772,- aan griffierecht en € 2.228,- voor het salaris van de advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Dulek-Schermers, A.A. Muilwijk-Schaaij en J.N. de Blécourt. Zij is getekend en uitgesproken door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers ter openbare terechtzitting van 18 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier.