Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 21 oktober 2020, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2020;
- de memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging van eis van [appellant] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord van de Staat, met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
- een door [appellant] op 23 juli 2014 ondertekende “Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” (hierna: Verklaring), waarin [appellant] verklaart dat hij na 31 januari 1994 de KBL-rekening heeft aangehouden. De vraag naar het jaar van opening van deze bankrekening is niet ingevuld. Bij de vraag naar het huidig saldo van de bankrekening heeft [appellant] “opgeheven” ingevuld;
- een door [appellant] op 23 juli 2014 ondertekende “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” (hierna: Opgaaf). In de Opgaaf heeft [appellant] ingevuld dat de KBL-rekening is geopend begin jaren tachtig door zijn ouders en dat deze rekening op 23 januari 2002 is opgeheven. Vragen over crediteringen en debiteringen op deze rekening zijn onbeantwoord gebleven, behoudens de vraag naar de herkomst van de gestorte en/of overgemaakte bedragen (“
- een brief van KBL aan [appellant] van 20 november 2013, waarin KBL mededeelt dat de KBL-rekening “
- een brief van KBL aan [appellant] van 18 juli 2014, waarin KBL de ontvangst van de betaling van € 82,50 bevestigt en aangeeft dat grondig onderzoek heeft aangetoond dat het informaticasysteem van KBL na ommekomst van de verplichte bewaartermijn van tien jaar (vanaf de datum van sluiting van de rekening of de datum van uitvoering van de betreffende financiële transactie) is overgegaan tot vernietiging van de gegevens van de KBL-rekening en dat zij niet langer in het bezit is van de door [appellant] bij brief van 10 juli 2014 gevraagde informatie.
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
primairdat het hof voor recht verklaart dat [appellant] uit hoofde van het vonnis van 11 juli 2014, voor zover bekrachtigd bij arrest van 31 mei 2016 en uit hoofde van het arrest van 31 mei 2016, geen dwangsommen aan de Staat heeft verbeurd, althans geen dwangsommen tot een bedrag van € 100.000 respectievelijk € 500.000 en het op 4 februari 2016 onder de ING Bank NV gelegde executoriaal beslag opheft.
Subsidiairvordert hij dat het hof het maximum van de dwangsom matigt tot een door het hof in goede justitie vast te stellen lager bedrag dan € 500.000, een en ander met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding in beide instanties.
6.Beoordeling in hoger beroep
De met dwangsommen versterkte veroordeling
.Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 6.6 tot en met 6.11 volgt echter dat [appellant] niet aan de met dwangsommen verstrekte veroordeling voldaan, ook als hij geen informatie bij KBL kon krijgen. Het hof hoeft op dit punt dus niet nader in te gaan.