ECLI:NL:GHDHA:2022:2180

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
200.290.767
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functie-indeling en salarisverhoging bij Stichting Rivas Zorggroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee appellanten, werkzaam bij Stichting Rivas Zorggroep, die in 2019 zijn ingedeeld in de functie van Stafmedewerker I. De appellanten vorderen dat zij worden ingedeeld als Stafmedewerker J, met een bijbehorend hoger salaris, omdat zij van mening zijn dat hun feitelijke werkzaamheden beter aansluiten bij de functieomschrijving van Stafmedewerker J. De kantonrechter heeft hun vorderingen afgewezen, waarop de appellanten in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft de argumenten van de appellanten en de verdediging van Rivas beoordeeld. De appellanten hebben zeven grieven aangevoerd, waarbij zij onder andere stellen dat de kantonrechter onvoldoende gewicht heeft gehecht aan het advies van de Interne Bezwarencommissie (IBC). Het hof oordeelt echter dat het advies van de IBC niet impliceert dat de appellanten in een andere functiegroep dan Stafmedewerker I ingedeeld moeten worden. Het hof concludeert dat de appellanten niet hebben aangetoond dat zij structureel werkzaamheden verrichten die tot indeling in de functie van Stafmedewerker J moeten leiden. De grieven van de appellanten worden verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellanten in de proceskosten worden veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht
Zaaknummer : 200.290.767/01
Zaaknummer rechtbank : 8634950 CV EXPL 20-3214
arrest van 8 november 2022
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
en
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten] (appellanten gezamenlijk) of [appellant] respectievelijk [appellante],
advocaat: mr. H.J.E. Korteweg te Dordrecht,
tegen
STICHTING RIVAS ZORGGROEP,
gevestigd te Gorinchem,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Rivas,,
advocaat: mr. D.J.G. Timmermans te Leiden.

1.Waar deze zaak over gaat

[appellanten] zijn in dienst bij Rivas. Als gevolg van het opnieuw beschrijven van alle functies binnen Rivas zijn zij begin 2019 ingedeeld in de functie “Stafmedewerker I”. Zij vorderen voor recht te verklaren dat zij ingedeeld worden als Stafmedewerker J en veroordeling van Rivas tot betaling van het bij die functie behorende (hogere) salaris . Zij stellen dat de werkzaamheden die zij feitelijk verrichten beter aansluiten bij de werkzaamheden die zijn beschreven in het functieprofiel van Stafmedewerker J.
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Op 24 februari 2021 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van de door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, gewezen vonnissen van 20 augustus 2020 en 26 november 2020 (hierna respectievelijk te noemen het tussenvonnis en het eindvonnis).
2.2
Bij memorie van grieven hebben [appellanten] zeven grieven aangevoerd en een bewijsaanbod gedaan.
2.3
Bij memorie van antwoord heeft Rivas de grieven bestreden en bewijs aangeboden.
2.4
[appellanten] hebben vervolgens een akte houdende bewijsaanbod gedaan, waarop Rivas, eveneens bij akte (met een productie), heeft gereageerd.
2.5
Ten slotte is arrest gevraagd, dat (nader) is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1
De kantonrechter heeft in het eindvonnis een aantal feiten als tussen partijen vaststaand vastgesteld. Over die feiten bestaat geen geschil. Het hof gaat daarom van dezelfde feiten uit.
3.2
Het gaat in deze zaak om het volgende:
3.2.1
[appellant] en [appellante] zijn op respectievelijk 27 maart 2008 en 9 juli 2018 bij Rivas in dienst getreden in de functie van P&O Medewerker Servicedesk. Op de arbeidsovereenkomsten is de cao Ziekenhuizen (hierna: de cao) van toepassing.
3.2.2
Rivas heeft in 2018/2019 alle functies binnen haar organisatie opnieuw beschreven in het kader van het invoeren van een nieuw functiehuis. Met betrekking tot de herbeschrijvingsprocedure bepaalt artikel 2.4 van bijlage C bij de cao dat dit een actuele weergave dient te zijn van de daadwerkelijk door een werknemer uitgeoefende functie. Bij e-mails van 5 februari 2019 heeft Rivas [appellanten] medegedeeld dat zij werden ingedeeld in de functie van Stafmedewerker I.
3.2.3
[appellanten] hebben Rivas bij e-mail van 6 februari 2019 verzocht hen in te delen in de functie van Stafmedewerker J omdat de werkzaamheden die zij feitelijk uitvoeren beter zouden passen bij dat functieprofiel. Zij wezen daarbij onder meer op de door hen uitgevoerde adviseringswerkzaamheden, die niet zouden voorkomen in de beschrijving van de werkzaamheden van een stafmedewerker I.
3.2.4
Nadat Rivas voormeld verzoek had afgewezen hebben [appellanten] op 27 februari 2019 bezwaar gemaakt bij de Interne Bezwarencommissie (hierna: IBC).
3.2.5
IBC heeft op 11 juni 2019 advies uitgebracht. Daarin heeft IBC overwogen dat er een verschil bestaat tussen de beoogde en de actuele situatie en geadviseerd:
“(…) Indien door de organisatie toegewerkt wordt naar indeling in Stafmedewerker I, kan zij deze nu vaststellen, maar daarbij zal wel een plan moeten worden gemaakt waarbij de medewerkers daadwerkelijk taken uitvoeren die horen bij functie I en de andere taken dus op een ander niveau worden belegd.”IBS heeft niet geadviseerd in welke functiegroep [appellanten] moesten worden ingedeeld.
3.2.6
Rivas heeft daarop op 12 juli 2019 geconcludeerd dat [appellanten] terecht in het functieprofiel Stafmedewerker I zijn ingedeeld. Zij heeft de verzoeken van [appellanten] hen alsnog in te delen als Stafmedewerker J niet gehonoreerd.

4.De beoordeling

4.1
[appellanten] vorderen in deze procedure voor recht te verklaren dat hun functie met ingang van 5 februari 2019, althans met ingang van 11 juni 2019, althans met ingang van 12 juli 2019 althans met ingang van een in goede justitie te bepalen datum beschreven dient te worden als Stafmedewerker J alsmede – kort gezegd – Rivas te veroordelen met ingang van de te bepalen datum het bij die functie behorende cao-loon, te vermeerderen met wettelijke verhoging en rente, te betalen. Zij stellen dat het resultaat van de herbeschrijving van hun functie een daadwerkelijke weergave moet zijn van de werkzaamheden die zij verrichten maar dat dit niet zo is. De werkzaamheden die zij feitelijk verrichten sluiten beter aan bij de werkzaamheden genoemd in het functieprofiel van Stafmedewerker J dan bij de werkzaamheden genoemd in het functieprofiel van Stafmedewerker I. Het verschil tussen beide functies is met name gelegen in het feit dat een Stafmedewerker J betrokken is bij het opstellen van beleidsvoorstellen op haar vakgebied en medewerkers en management adviseert en een Stafmedewerker I niet. [appellanten] en hun collega’s van de afdeling P&O Servicedesk zijn regelmatig betrokken bij het opstellen van beleid op hun vakgebied en verrichten advieswerkzaamheden.
4.2
De kantonrechter heeft de vordering van [appellanten] na verweer zijdens Rivas afgewezen. De kantonrechter heeft daarbij - kort weergegeven - overwogen dat [appellanten] er niet in zijn geslaagd hun stelling dat zij structureel werkzaamheden hebben verricht die de functie van Stafmedewerker I te boven gaan te onderbouwen. De kantonrechter heeft voorts overwogen dat daarom niet behoeft te worden ingegaan op het advies van IBC of op de vraag of Rivas gezien dat advies in redelijkheid had mogen besluiten de indeling in de functie van Stafmedewerker I te handhaven. Tegen deze beslissing en de gronden waarop deze berust, richten zich de grieven van [appellanten], die zich lenen voor gezamenlijke behandeling.
4.3
In hun memorie van grieven hebben [appellanten] (onder 41) aangegeven dat hun grieven alleen betrekking hebben op onderdelen van het eindvonnis. Het hof gaat er daarom van uit dat het hoger beroep zich, anders dan in de appeldagvaarding is gesteld, uitsluitend richt tegen het eindvonnis. Het tussenvonnis bevat ook geen inhoudelijke beslissingen.
4.4
[appellanten] betogen in hoger beroep in de eerste plaats dat de kantonrechter onvoldoende belang heeft gehecht aan het IBC advies en – marginaal toetsend – op basis van dat advies hun vordering had moeten toewijzen. Uit het advies van IBC volgt volgens hen dat er een verschil bestaat tussen de functie, waarin zij zijn ingedeeld en de daadwerkelijk door hen uitgeoefende functie. Reeds daarom hadden zij in de functie van stafmedewerker J moeten worden ingedeeld.
4.5
Het hof volgt [appellanten] niet in dit betoog. Uit het IBC advies blijkt weliswaar dat IBC van oordeel is dat er een verschil bestaat tussen de werkzaamheden in de beoogde en in de actuele situatie en dat er een plan moet worden gemaakt zodat de medewerkers daadwerkelijk taken uitoefenen die horen bij de functie Stafmedewerker I (conform artikel 2.4 van Bijlage c bij de cao) maar dat betekent, anders dan [appellanten] aanvoeren, niet dat IBC adviseert [appellanten] in een andere functiegroep dan Stafmedewerker I in te delen, laat staan dat IBC adviseert [appellanten] in te delen als stafmedewerker J. Het advies impliceert dus ook niet dat van Rivas in redelijkheid verwacht had mogen worden dat zij [appellanten] indeelde in de door hen gewenste functiegroep. Of er een verschil bestaat tussen de door [appellanten] feitelijk verrichte werkzaamheden en de functiebeschrijving van Stafmedewerker I behoeft door het hof niet te worden onderzocht. [appellanten] vorderen immers geen nieuwe beschrijving van hun functie maar een verklaring voor recht dat zij moeten worden ingedeeld in de bestaande functiegroep J.
4.6
De vraag of [appellanten] op grond van de werkzaamheden die zij verrichten moeten worden ingedeeld in de functiegroep Stafmedewerker J, moet, zoals de kantonrechter ook heeft overwogen, worden beantwoord aan de hand van de werkzaamheden die zij feitelijk verrichten. Daarbij is het, anders dan [appellanten] nog hebben aangevoerd, niet van belang welke werkzaamheden andere collega P & O medewerkers Servicedesk verrichten. Het gaat er in deze procedure uitsluitend om of [appellanten] voor indeling in functiegroep J in aanmerking komen.
4.7
De kantonrechter heeft in overweging 5.2 van het bestreden eindvonnis uiteengezet in welke opzichten de functie van Stafmedewerker J afwijkt van die van Stafmedewerker I. De kantonrechter heeft met betrekking tot die afwijkingen het volgende overwogen:

Samenvattend komt het voorgaande erop neer dat een Stafmedewerker J nieuw beleid opstelt, ontwikkelt c.q. bedenkt, terwijl de op zichzelf wezenlijke bijdrage van de Stafmedewerker I inhoudt dat hij/zij input levert ten behoeve van het nieuw te ontwikkelen beleid en wel vanuit het eigen vakgebied. Eenzelfde soort onderscheid is te vinden in de adviserende werkzaamheden van de Stafmedewerkers I en J. Een Stafmedewerker I kan ondersteunen bij toepassing van wet- en regelgeving en uitleg daarover geven aan managers en medewerkers. Een Stafmedewerker J kan niet alleen adviseren, ondersteunen en uitleg geven maar kan ook interveniëren waar nodig “.
Tegen deze samenvatting richten zich de grieven van [appellanten] niet, zodat het hof er van uitgaat dat de relevante verschillen tussen beide functies hierin juist zijn weergegeven.
4.8.1
De kantonrechter heeft zijn oordeel dat [appellanten] niet in functiegroep J ingedeeld hoeven te worden gebaseerd op een aantal stukken die [appellanten] in het geding hebben gebracht met betrekking tot de inschalingsproblematiek, het Covid-beleid en de Managementrapportages. [appellanten] klagen er over dat zij meer stukken in het geding hebben gebracht, die de kantonrechter ten onrechte niet mede in zijn beoordeling heeft betrokken. Deze klacht is op zichzelf terecht maar kan niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden zoals uit het hiernavolgende zal blijken. Het hof zal alsnog alle door [appellanten] in het geding gebrachte stukken (a tot en met h, genoemd in de memorie van grieven onder 67) in zijn beoordeling betrekken.
Notitie arbeidsvoorwaarden in de zorg
4.8.2
Als productie 6 bij de inleidende dagvaarding hebben [appellanten] het titelblad in het geding gebracht van een notitie getiteld “Arbeidsvoorwaardenbeleid voor leerlingen in de zorg” van 31 januari 2019. Zij stellen dat dit stuk door de afdeling P&O Servicedesk, waarvan zij deel uitmaken, is geschreven. Nu [appellanten] niet stellen dat zij hebben meegewerkt aan het desbetreffende stuk en hun namen ook niet als auteurs zijn vermeld (wel de namen van twee andere medewerkers van genoemde afdeling), zegt dit stuk niets over de door [appellanten] uitgevoerde werkzaamheden.
Inschalingsmethodiek
4.8.3
[appellante] stelt dat zij heeft meegewerkt aan een notitie ten behoeve van het inschalingsbeleid van Rivas, die als productie 22 in het geding is gebracht. Met betrekking tot de bijdrage van [appellante] verwijst het hof naar de overwegingen van de kantonrechter en maakt deze tot de zijne. Uit de in het geding gebrachte e-mail wisseling blijkt dat het desbetreffende stuk niet door haar is opgesteld maar door P&O adviseur Snoeren en dat de bijdrage van [appellante] met name aanpassingen in het taalgebruik betreft. Zij schrijft in haar e-mail van 31 oktober 2019 zelf: “Ik heb voornamelijk wat aangepast aan het taalgebruik”. Uit de e-mail van 21 oktober 2019 blijkt dat zij ook een enkel inhoudelijk wijzigingsvoorstel heeft gedaan. Het leveren van een inhoudelijke bijdrage aan een door iemand anders opgesteld beleidsstuk kan echter niet worden aangemerkt als het doen van beleidsvoorstellen zoals van een Stafmedewerker J wordt verwacht.
Covid-beleid
4.8.4
Als productie 21 hebben [appellanten] e-mail correspondentie in het geding gebracht over de door Rivas opgestelde draaiboeken met betrekking tot het Covid beleid. Uit die stukken volgt dat de voorstellen voor dat beleid niet door [appellanten] maar door mevrouw J. Bergervoet, teamleider P&O, (hierna Bergervoet) zijn gedaan. Dat [appellanten] desgevraagd inhoudelijk op die voorstellen hebben gereageerd, maakt nog niet dat er sprake is van door henzelf gedane beleidsvoorstellen.
Advisering over de inschaling van werknemers, over dienstverbanden en over belastingtarieven
4.8.5
[appellanten] stellen dat zij medewerkers en management regelmatig gevraagd en ongevraagd hebben geadviseerd, hetgeen een van de kerntaken van een Stafmedewerker J is. Zij leggen als producties 23, 24 en 25 stukken over waaruit hun advieswerkzaamheden zouden blijken. Ook in dit betoog volgt het hof [appellanten] niet. Ook de functieomschrijving Stafmedewerker I vermeldt het geven van advies als kerntaak. Achter het eerste bolletje onder kerntaken staat: ” Verleent vanuit het eigen vakgebied operationele diensten aan één of meerdere organisatieonderdelen en adviseert in dit kader managers”. De uit de genoemde producties blijkende advieswerkzaamheden kwalificeren als de hiervoor bedoelde advieswerkzaamheden als Stafmedewerker I. In de als productie 23 overgelegde e-mails van [appellante] van februari 2020 wordt gesignaleerd dat de inschaling van een nieuwe werknemer niet conform de cao is. In de als productie 25 overgelegde correspondentie met betrekking tot het beëindigen van een dienstverband voor bepaalde tijd valt geen advies te lezen dat de door een stafmedewerker in functiegroep I te verrichten advieswerkzaamheden overstijgt. De als productie 24 overgelegde e-mails over belastingtarieven bevatten geen advies. Er wordt een mogelijke oorzaak genoemd voor het feit dat er verschillende tarieven worden gehanteerd.
Beleid omtrent contracten
4.8.6
Als productie 27 hebben [appellanten] een e-mail in het geding gebracht van Y. Balkema aan Bergervoet over de gevolgen van de beslissing geen concept contracten te versturen aan nieuwe medewerkers. Afgezien van het feit dat deze e-mail niet van [appellanten] maar van een andere P & O medewerker afkomstig is, kan het praktisch uitwerken van een beleidsbeslissing op HR gebied niet als advisering op het niveau van stafmedewerker J worden gezien.
Managementrapportages
4.8.7
Als productie 28 hebben [appellanten] een door [appellant] opgestelde rapportage betreffende doorlooptijden overgelegd. Zij stellen dat dit een managementrapportage betreft en dat het verschaffen van managementrapportagens tot de taken van een stafmedewerker J behoort. Anders dan [appellanten] blijkbaar menen behoort het verstrekken van managementinformatie ook tot de kerntaken van een Stafmedewerker I (vermeld achter het negende bolletje van de functieomschrijving stafmedewerker I). Dat [appellant] managementinformatie verstrekt maakt derhalve niet dat zij ingedeeld moet worden als Stafmedewerker J.
4.8.8
Uit het vooroverwogene volgt dat [appellanten] er niet in zijn geslaagd hun stelling dat zij structureel werkzaamheden verrichten die tot indeling in de functie van Stafmedewerker J moet leiden voldoende te onderbouwen.
4.9
[appellanten] hebben ten slotte nog aangevoerd dat Rivas in 2016 heeft geadverteerd voor een P&O medewerker Frontoffice en dat in de desbetreffende advertentie is vermeld dat de te werven functionaris een afgeronde HBO opleiding op HRM gebied dient te hebben. Dat vereiste wordt, zo voeren zij aan, ook gesteld aan een Stafmedewerker J, terwijl van een stafmedewerker I slechts een HBO denkniveau wordt verwacht. Ook deze stelling kan [appellanten] niet baten. Immers: niet het in een functieomschrijving vermelde opleidingsniveau is bepalend voor de vraag in welke functiegroep iemand moet worden ingedeeld. Bij die indeling gaat het uitsluitend om inhoud van de (structureel) verrichte werkzaamheden.
4.1
[appellanten] hebben geen feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel dan het voorgaande nopen. Hun bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
4.11
De conclusie is dat de grieven niet tot vernietiging van het bestreden eindvonnis kunnen leiden. Dit zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij, worden [appellanten] in de kosten van de procedure veroordeeld (1 punt tarief II liquidatietarief), evenals de nakosten. Voor de antwoordakte in reactie op het bewijsaanbod wordt geen separate vergoeding toegekend. Tegen het verzoek van Rivas om [appellant] en [appellante] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskostenveroordeling is geen separaat verweer gevoerd. Dit verzoek zal worden toegewezen.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen op 26 november 2020 gewezen vonnis;
veroordeelt [appellant] en [appellante] hoofdelijk, dat wil zeggen dat als de een betaalt de ander is bevrijd, in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Rivas bepaald op € 722,- aan verschotten en € 1.114,- aan salaris voor de advocaat (inclusief € 163,- aan nasalaris) , te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Frikkee, M.T. Nijhuis en A.M.A. Verscheure en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de oudste raadsheer.