ECLI:NL:GHDHA:2022:2163

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
200.289.765
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming re-integratieverplichtingen door werkgever en schadevergoeding wegens misgelopen transitievergoeding

In deze zaak gaat het om de vraag of de werkgever, Stichting Wellant, tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen jegens de werknemer, [appellant]. Het UWV had een loonsanctie opgelegd aan Wellant omdat zij de re-integratieverplichtingen voor de zieke werknemer als onvoldoende had beoordeeld. [appellant] stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden, met name door het missen van de transitievergoeding, omdat hij tijdens zijn derde ziektejaar de pensioengerechtigde leeftijd bereikte. De procedure in hoger beroep volgt op een eerdere uitspraak van de kantonrechter die de schadevergoedingsvorderingen van [appellant] had afgewezen, ondanks het oordeel dat Wellant tekort was geschoten in de nakoming van de re-integratieverplichtingen.

Het hof heeft de feiten en het procesverloop in hoger beroep in detail bekeken. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat Wellant tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen, maar dat dit niet automatisch leidt tot schadeplichtigheid. De loonsanctie die door het UWV was opgelegd, voldeed al aan de sanctie voor het tekortschieten in de re-integratie. Het hof concludeert dat er geen bewijs is dat Wellant opzettelijk haar verplichtingen heeft verzaakt om onder de transitievergoeding uit te komen. De vorderingen van [appellant] worden afgewezen, behalve de vordering tot wettelijke verhoging van het salaris over de maanden juni en juli 2018, die het hof verhoogt van 10% naar 25%.

De uitspraak van het hof is dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd voor wat betreft de wettelijke verhoging en dat Wellant wordt veroordeeld tot betaling van 25% wettelijke verhoging over het salaris van juni en juli 2018. Voor het overige wordt het vonnis bekrachtigd en wordt [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.289.765/01
Zaaknummer rechtbank : 8703188 \ CV EXPL 20-28270
Arrest van 8 november 2022
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. L. Hennink, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
de Stichting Wellant, h.o.d.n. Wellantcollege MBO Rotterdam,
gevestigd in Rotterdam,
verweerster,
advocaat: mr. S.G. van der Galiën, kantoorhoudend in Mijdrecht.
Het hof zal partijen hierna [appellant] en Wellant noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
Aan de werkgever Wellant is een loonsanctie opgelegd door het UWV omdat het UWV de re-integratieverplichtingen van Wellant voor de zieke werknemer [appellant] als onvoldoende heeft beoordeeld. [appellant] stelt dat hij als gevolg van het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door Wellant schade heeft geleden (in de eerste plaats door het missen van de transitievergoeding omdat hij tijdens het derde ziektejaar de pensioengerechtigde leeftijd bereikte) en wenst vergoeding van die schade.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 8 februari 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 8 januari 2021;
  • het arrest van dit hof van 2 maart 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast, die op 15 maart 2021 is gehouden;
  • de memorie van grieven van [appellant] met één bijlage;
  • de memorie van antwoord van Wellant.
2.2
Partijen hebben arrest gevraagd.

3.Feitelijke achtergrondDe kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 een aantal feiten vastgesteld. Omdat [appellant] geen grief heeft aangevoerd tegen die door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn deze in hoger beroep niet in geschil en dienen zij ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen deze feiten neer op het volgende.

3.1
[appellant] is op 23 oktober 1993 in dienst getreden van Wellant.
3.2
Op 4 december 2017 heeft [appellant] zich ziek gemeld.
3.3
De bedrijfsarts achtte [appellant] per 20 maart 2018 weer volledig arbeidsgeschikt.
3.4
Wellant heeft [appellant] op 4 april 2018 geschreven:

Onlangs heeft u twee gesprekken gevoerd met uw leidinggevende, de heer [leidinggevende 1]. Vervolgens heeft u een mail gestuurd aan de voorzitter van het College van Bestuur, waarin u diverse uitlatingen doet.Ter voorkoming van misverstanden lijkt het me goed aan te geven wat uw arbeidsrechtelijke positie op dit moment is.U bent bij Wellantcollege in dienst als Docent D mbo. Met de heer [leidinggevende 2], uw toenmalige leidinggevende, zijn in juli 2017 afspraken gemaakt over uw inzet vanaf het schooljaar 2017-2018. Deze afspraken houden in dat u voor 0,4 fte voor het project RIF werkzaam bent en voor 0,4 fte als kwartiermaker Water.Daarnaast is op uw verzoek afgesproken dat u in hiërarchische zin rechtstreeks onder de directie mbo valt. Op dit moment is dit de heer [leidinggevende 1].Het is dan ook aan u om met de heer [leidinggevende 1] te spreken over uw wensen voor de invulling van uw functie.Daarnaast kan de heer [leidinggevende 1] van u verlangen dat u inzichtelijk maakt welke werkzaamheden u momenteel verricht en voor hoeveel uur. U dient daar samen uit te komen. Wanneer dat niet lukt, is het aan de heer [leidinggevende 1], om u werkzaamheden op te dragen die passen binnen uw werktijdfactor en de overeengekomen functie van docent D mbo.(…)
3.5
[appellant] heeft zich voorzien van juridische bijstand. Bij brief van 9 mei 2018 heeft zijn toenmalige advocaat Wellant onder meer geschreven dat hij de functie van kwartiermaker vervult en niet (meer) die van docent en:

Nu de Wet Verbetering Poortwachter vermeldt dat de werkgever de werknemer in beginsel in het eigen werk dient te re-integreren, zal dit ook de functie zijn waarin cliënt zijn uren zal moeten gaan opbouwen, zodra hij daartoe in staat wordt geacht. Dit kan in de ogen van cliënt echter niet eerder dan dat er duidelijke kaders zijn gesteld aan wat er van hem en van Stichting Wellant wordt verwacht. Cliënt stelt voor om in gesprek te treden met mevrouw [voorzitter] als voorzitter van het College van bestuur en voorzitter van de stuurgroep, onder leiding van een onafhankelijk mediator. Indien gewenst kunt u ook als leidinggevende bij deze gesprekken aanwezig zijn. Als mediator stelt cliënt één van de genoemde personen voor: (….)
3.6
Wellant heeft per 1 juni 2018 de salarisbetaling gestaakt.
3.7
Op 17 juli 2018 heeft de deskundige van het UWV geoordeeld dat [appellant] niet arbeidsgeschikt is te achten voor het eigen werk.
Vermeld is onder “
visie verzekeringsarts”:

cliënt heeft medische klachten en beperkingen en is hiervoor onder behandeling. Dit werd door de behandelaar bevestigd. Client was op 28-05-2018 niet in staat om zijn werk te verrichten.
Onder “
prognose functionele mogelijkheden” is vermeld:

De verwachting is dat de medische situatie op korte termijn (binnen 3 maanden) wezenlijk zal verbeteren.” en “
De verwachting is dat de functionele mogelijkheden op korte termijn (binnen 3 maanden) wezenlijk zullen toenemen.
3.8
Op 14 augustus 2018 heeft Wellant het salaris over de maanden juni en juli 2018 alsnog aan [appellant] uitbetaald.
3.9
Op 4 september 2018 heeft de bedrijfsarts in een formulier “bijstelling probleemanalyse WIA” geschreven:

Reden bijstelling (…) Mediation inzetten om volgende fase te kunnen bereikenBijstelling (…) Betrokkene heeft beperkingen in het persoonlijk functioneren waardoor nu niet inzetbaar in het eigen werk. Hij heeft een adequate interventie ingezet om te herstellen. Daarnaast adviseer ik mediation in te zetten daar er een onderliggende conflictsituatie opgelost dient te worden die deze ziekmelding onnodig in stand houdt.
3.1
Een mediationtraject is gestart en na bijna een jaar zonder succes beëindigd. Op 22 juli 2019 heeft de raadsman van [appellant] de raadsman van Wellant daarover geschreven:

In reactie op uw mail van 12 juli jl. bericht ik u dat cliënt ermee kan instemmen dat de mediation wordt afgesloten en dat wordt gekeken naar het tweede spoor re-integratie. Dit overigens zonder dat cliënt erkent dat terugkeer bij uw cliënte onmogelijk is. (…) Hij wil graag aan het werk.
3.11
Nadat in of omstreeks juli 2019 de wettelijke pensioenleeftijd van [appellant] was vervroegd van 3 juli 2021 naar 3 november 2020, hebben de raadslieden van partijen in augustus, september en november 2019 over en weer voorstellen gedaan om te komen tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Tot overeenstemming heeft dit niet geleid.
3.12
Op 10 oktober 2019 heeft Wellant in verband met re-integratie in het tweede spoor het bureau WerkMOED ingeschakeld. Dat bureau heeft op 30 oktober 2019 een plan van aanpak opgesteld waarin het volgende te lezen is:

De afgelopen (bijna) 2 jaar is betrokkene ([appellant] -hof) met werkgever in conflict en hebben er interventies in dit kader plaats gevonden, echter nog altijd zonder (bevredigend) resultaat voor beiden.(…)ConclusieWerkMOED adviseert geen spoor 2 traject te starten met Dhr. [appellant], aangezien zijn belastbaarheid op dit moment niet toereikend lijkt. Daarmee hangt samen dat de inzet van een spoor 2 traject op dit moment niet tot succes zal leiden binnen de arbeidsjaren van betrokkene voor het behalen van de pensioengerechtigde leeftijd. Het komen tot een structurele oplossing tussen werkgever en betrokkene lijkt nu van belang voor het herstel van Dhr. [appellant]. (…) Dhr. [appellant] deelt de mening van WerkMOED.
3.13
Het UWV heeft op 1 november 2019 aan Wellant een loonsanctie opgelegd tot 29 november 2020. In de daarop betrekking hebbende brief staat:

In onze brief van 14 oktober 2019 hebben wij u een week de tijd gegeven voor het aanvullen van het re-integratieverslag van uw werknemer (…)Daarna hebben wij nog eenmaal gebeld en een mail gestuurd. Wij hebben de aanvullingen niet ontvangen. Wel hebben wij lege documenten gekregen en wordt op het actueel oordeel aangeven, dat er geen actueel oordeel aanwezig is. Er is niet op onze mail gereageerd, waarin wij vragen of het juist is dat de documenten niet ingevuld zijn opgestuurd. Wij hebben geen reactie ontvangen. Daarmee voldoet u niet aan uw re-integratieverplichtingen. (..)Omdat u niet voldoet aan uw re-integratieverplichtingen, moet u het loon van de heer [appellant] doorbetalen tot 29 november 2020.
3.14
Op 31 januari 2020 heeft WerkMOED, nadat [appellant] te kennen had gegeven dat hij zich wel wilde richten op re-integratie in het tweede spoor, een (tweede) plan van aanpak opgesteld. In een daarop gevolgde drie maandenrapportage heeft WerkMOED als haar bevindingen genoteerd:

Dhr. [appellant] heeft een positieve instelling maar is ervan overtuigd dat, gezien zijn huidige toestand, zijn leeftijd, het aanbod aan vacatures in deze coronatijd, dat het niet aannemelijk is dat hij elders werk zou kunnen vinden. (…)
3.15
[appellant] heeft Wellant bij e-mail van zijn raadsman op 9 maart 2020 aansprakelijk gesteld voor “
het niet voldoen van uw cliënte aan de re-integratieverplichtingen.” Over de schade is vermeld: “
Indien uw cliënte haar verplichtingen uit goed werkgeverschap ten opzichte van cliënt was nagekomen, was zijn dienstverband in 2019 beëindigd en had hij de maximale transitievergoeding ontvangen. Ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming van uw cliënte heeft cliënt deze schade geleden.
3.16
Op 24 september 2020 heeft WerkMOED een eindrapportage opgesteld waarmee [appellant] heeft ingestemd. De slotsom is dat het vanwege COVID-19 ontbreekt aan passende vacatures maar ook dat [appellant] zich op dat moment medisch niet in staat voelt om te gaan werken..
3.17
[appellant] is per 3 november 2020 in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd uit dienst getreden.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft Wellant gedagvaard en gevorderd dat, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat (voor zover in hoger beroep nog van belang):
- voor recht wordt verklaard dat Wellant ten opzichte van hem toerekenbaar tekort is geschoten, een slecht werkgever is, door het niet te voldoen aan haar re-integratieverplichtingen;
- Wellant wordt veroordeeld aan [appellant] te betalen een schadevergoeding van primair € 55.526,96 en subsidiair € 81.000,- , vermeerderd met door [appellant] gemaakte kosten;
- Wellant wordt veroordeeld om aan [appellant] te betalen de wettelijke verhoging over het te laat betaalde salaris over de maanden juni en juli 2018;
- met veroordeling van Wellant in de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
4.2
Aan zijn schadevergoedingsvorderingen heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat hij, als Wellant de re-integratieverplichtingen wel was nagekomen, óf zou zijn hersteld zodat hij tot zijn pensioen aanspraak had kunnen maken op zijn volledige salaris (de primaire vordering), óf niet zou zijn hersteld, zodat hij tijdig aanspraak had kunnen maken op de transitievergoeding ingevolge de beschikking van de Hoge Raad inzake Xella (HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734) (de subsidiaire vordering). Deze beschikking wordt hierna aangeduid als: de Xella-beschikking.
4.3
De kantonrechter heeft de schadevergoedingsvorderingen afgewezen en [appellant] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld. Zij heeft geoordeeld dat Wellant tekort is geschoten in de nakoming van de re-integratieverplichtingen maar desondanks niet schadeplichtig is omdat al een sanctie is opgelegd in de vorm van de loondoorbetalingsverplichting in het derde ziektejaar.
De vordering strekkende tot betaling van de wettelijke verhoging over het te laat betaalde salaris is tot een percentage van 10% toegewezen.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] vordert hetzelfde als bij de kantonrechter, met dien verstande dat hij de subsidiair gevorderde schadevergoeding nu primair vordert en andersom. Hij legt aan deze eiswijziging ten grondslag dat het bij nader inzien niet aannemelijk is dat hij, als Wellant haar re-integratieverplichtingen wel zou zijn nagekomen, weer tijdig zou zijn hersteld.
5.2
Kort gezegd zien de bezwaren van [appellant] op het volgende:
- de kantonrechter heeft miskend dat de vordering van [appellant] tevens was gebaseerd op slecht werkgeverschap van Wellant;
- ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat naast een loonsanctie geen ruimte meer bestaat voor het toekennen van een (aanvullende) schadevergoeding;
- Wellant is wel degelijk bewust toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de re-integratieverplichtingen omdat zij meende daar gelet op de Xella-beschikking en haar positie als eigenrisicodrager belang bij te hebben. De door Wellant bedachte truc (die er toe heeft geleid dat Wellant geen transitievergoeding heeft betaald, zo begrijpt het hof de stellingen van [appellant]) heeft [appellant] € 81.000,- gekost. Ook in het derde jaar heeft Wellant zich niet aan de re-integratieverplichtingen gehouden. Als zij dat wel had gedaan was de loondoorbetalingsverplichting eerder geëindigd en had [appellant] alsnog aanspraak op de transitievergoeding kunnen maken;
- De kantonrechter heeft, ten slotte, de wettelijke verhoging over de te late salarisbetalingen ten onrechte gematigd tot 10%.

6.Beoordeling in hoger beroepgoed werkgeverschap; tekortkoming in de nakoming

6.1
[appellant] stelt dat hij schade heeft geleden doordat Wellant te kort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen waardoor zij zich niet als goed werkgever heeft gedragen en haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst heeft geschonden. Wellant bestrijdt de stellingen van [appellant]. De kantonrechter heeft geoordeeld, kort gezegd, dat Wellant in de nakoming van haar re-integratieverplichtingen te kort is geschoten maar niet gehouden is de door [appellant] gestelde schade te vergoeden, omdat er geen ruimte bestaat voor een (aanvullende) schadevergoeding naast de door het UWV opgelegde loonsanctie.
Tegen die beslissing komt [appellant] op met zijn grieven II en III en V.
6.2
Het hof zal als eerste het verweer van Wellant beoordelen dat zij de op haar rustende re-integratieverplichtingen niet heeft geschonden en niet in strijd heeft gehandeld met het goed werkgeverschap. Het hof zal hierna tot de slotsom komen dat dit inderdaad niet het geval is. Dat betekent dat de vorderingen van [appellant] al om die reden niet kunnen slagen en het hof niet aan een verdere inhoudelijke beoordeling van voormelde grieven zal toekomen. Het hof overweegt hierover het volgende.
6.3
Zijn stelling dat Wellant tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen baseert [appellant] op de door het UWV opgelegde loonsanctie, met als reden de inhoud van de onder rov 3.13 aangehaalde brief van het UWV. Hij stelt dat deze brief doorslaggevend is en dat Wellant voor wat betreft de re-integratie niets heeft gepresteerd. Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat het UWV een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting aan Wellant heeft opgelegd omdat Wellant niet heeft voldaan aan haar verplichtingen in het kader van de wet Poortwachter niet per definitie leidt tot de conclusie dat Wellant in de relatie tot [appellant] is tekortgeschoten. Daarvoor is meer nodig. Wat betreft de re-integratie zelf, weerspreekt [appellant] niet de omstandigheden die Wellant naar voren heeft gebracht ter verklaring van de wijze waarop, gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, de re-integratie is verlopen. Uit de stukken blijkt dat tussen partijen een conflict was ontstaan over de inhoud en invulling van de functie van [appellant]. Dat leidde tot een patstelling tussen partijen en veroorzaakte onenigheid over de invulling van de re-integratie in het eerste spoor. Daarop heeft [appellant] mediation voorgesteld omdat er volgens zijn advocaat, voordat er kon worden gestart met re-integratie, eerst duidelijke kaders moesten zijn omtrent hetgeen van partijen werd verwacht (vgl. rov 3.5). Na advies van de bedrijfsarts is in september 2018 een mediationtraject gestart. Dat traject heeft, kennelijk met instemming van beide partijen, tot juli 2019 geduurd. [appellant] is in juli 2019 akkoord gegaan met beëindiging van de mediation en met re-integratie in het tweede spoor (rov 3.10).
6.4
Er is niet gesteld of gebleken dat Wellant in de lange periode van mediation de adviezen van haar bedrijfsarts niet heeft opgevolgd, en evenmin dat [appellant] in die periode heeft aangegeven eerder te willen starten met de re-integratie in het tweede spoor. De stelling van [appellant] in zijn memorie van grieven dat hij graag gedetacheerd wilde worden bij een andere werkgever is niet nader onderbouwd en vindt geen enkele steun in de stukken. Hij werd al voor de start van de mediation bijgestaan door een advocaat, die ook namens [appellant] met (de advocaat van) Wellant correspondeerde. De naar aanleiding van de vervroeging van de wettelijke pensioendatum van [appellant] opgestarte onderhandelingen over een beëindigingsregeling na het einde van de mediation zijn mislukt. In oktober 2019 is alsnog een tweede spoortraject opgestart dat – met instemming van [appellant] – niet is voltooid, met name als gevolg van de geringe belastbaarheid van [appellant]. Uiteindelijk is er wel een re-integratietraject in het tweede spoor gestart, nadat [appellant] alsnog had aangegeven daaraan mee te willen werken. De inspanningen hebben uiteindelijk geleid tot een eindrapport van WerkMOED van september 2020 waarin onder meer vermeld is dat [appellant] zich medisch gezien niet in staat voelt om te gaan werken en ervan overtuigd is dat niet aannemelijk is dat hij elders werk zou kunnen krijgen.
6.5
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat in de relatie tussen [appellant] en Wellant geen verwijt is te maken aan Wellant van het feit dat het niet gelukt is om de re-integratie van [appellant] vorm te geven binnen de door het UWV bij het opleggen van de loonsanctie gehanteerde tijdskaders. De vertraging in het opstarten van het tweedespoor re-integratietraject is veroorzaakt door de patstelling die was ontstaan tussen Wellant en [appellant] en het langdurige mediationtraject, dat uiteindelijk niet is geslaagd. Naar het hof begrijpt is daarbij gebruik gemaakt van een van door [appellant] voorgestelde mediator. Wellant heeft voortdurend getracht de re-integratie vorm te geven maar werd daarbij geconfronteerd met een hardnekkig arbeidsconflict over de inhoud van de functie van [appellant] dat, ondanks de ondernomen inspanningen, nooit is opgelost en dat in de weg stond aan re-integratie in het eerste spoor. Wat betreft de re-integratie in het tweede spoor blijkt uit de rapportages van WerkMOED dat het niet succesvol zijn daarvan met name samenhing met de geringe belastbaarheid/medische situatie van [appellant]. Ook hiervan heeft te gelden dat [appellant] de verwijten die hij aan Wellant op dit punt maakt onvoldoende heeft onderbouwd. Er zijn geen aanwijzingen te vinden in de overgelegde stukken waaruit volgt dat de geringe belastbaarheid/medische situatie van [appellant] het gevolg is van de handelwijze van Wellant. Dat [appellant] een gesprek met zijn leidinggevende als zeer negatief heeft ervaren valt in de gegeven omstandigheden niet aan Wellant te verwijten. Dit betekent dat er van strijd met goed werkgeverschap en/of te kort schieten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst door Wellant jegens [appellant] geen sprake is geweest. Hierop stuiten de vorderingen van [appellant] af.
6.6
De stelling dat Wellant haar re-integratieverplichtingen bewust niet is nagekomen (grief IV, waarmee [appellant] bedoelt, zo begrijpt het hof, dat Wellant dit heeft gedaan om aan de verplichting om een transitievergoeding te betalen te ontkomen) faalt in het verlengde hiervan. Het hof voegt daaraan toe dat er geen aanwijzingen zijn dat Wellant bewust re-integratie inspanningen heeft verzaakt. Dat kan niet enkel worden afgeleid uit het door Wellant niet betwiste feit dat zij eigenrisicodrager is en vindt ook geen steun in de overige feiten en omstandigheden. Bovendien dateert de Xella-beschikking van ná de oplegging van de loonsanctie: het is, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, niet aannemelijk dat Wellant daarop al met een truc om onder de transitievergoeding uit te komen heeft voorgesorteerd.
6.7
Uit het bovenstaande volgt dat het hof, evenals de kantonrechter, zij het op andere gronden, van oordeel is dat [appellant] jegens Wellant geen aanspraak heeft op een schadevergoeding. De grieven II t/m V falen. Voor zover al moet worden aangenomen dat de kantonrechter haar oordeel niet (mede) heeft gebaseerd op strijd met goed werkgeverschap, heeft het hof deze grondslag alsnog beoordeeld. Grief I kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel.
Wettelijke verhoging
6.8
Grief VI richt zich, kort gezegd, tegen de matiging van de wettelijke verhoging over de te late salarisbetalingen door de kantonrechter tot 10%. Het hof is van oordeel dat Wellant het salaris over de maanden juni en juli 2018 weliswaar ten onrechte pas op 14 augustus heeft uitbetaald maar dat de te late betaling wel verdedigbaar is. Wellant vertrouwde immers op het advies van de bedrijfsarts. Verder dateert het - van het advies van de bedrijfsarts afwijkende - oordeel van het UWV van midden in de zomervakantie zodat aannemelijk is dat het voor de onderwijsinstelling Wellant, die in die periode gesloten was, niet mogelijk was het achterstallige salaris onmiddellijk over te maken. Onder deze omstandigheden acht het hof het redelijk de wettelijke verhoging te matigen tot 25%. Grief VI slaagt dus gedeeltelijk.
Conclusie en proceskosten
6.9
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] voor het grootste deel faalt, en voor een klein deel slaagt. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter vernietigen voor zover daarin een percentage van 10% aan wettelijke verhoging is toegewezen en 25% wettelijke verhoging toekennen en het vonnis voor het overige bekrachtigen.
6.1
Het hof zal [appellant] als de (overwegend, te weten op het kernpunt van deze procedure) in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg laat het hof om dezelfde reden in stand. Ook grief VII faalt.
6.11
Het hof komt niet toe aan bewijslevering, nu geen concreet en gespecificeerd bewijs is aangeboden van feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot een andere beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 8 januari 2021, voor zover daarbij het percentage van de wettelijke verhoging over het salaris van de maanden juni en juli 2018 is beperkt tot 10%, en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt Wellant om aan [appellant] de wettelijke verhoging te voldoen over het salaris over de maanden juni en juli 2018 ter hoogte van 25%;
  • bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de kant van Wellant, welke kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Wellant worden bepaald op € 2.106,- aan griffierecht en € 4.062,- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.T. Nijhuis, J.M.T. van der Hoeven-Oud en C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022 in aanwezigheid van de griffier.