In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de teruggeleiding van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], van Nederland naar Italië. De vader, verzoeker in hoger beroep, was van mening dat de kinderen ongeoorloofd naar Nederland waren overgebracht door de moeder. De rechtbank had eerder de terugkeer van [minderjarige 1] geweigerd op basis van artikel 13 lid 2 van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, en de terugkeer van [minderjarige 2] op basis van artikel 13 lid 1 sub b. De vader was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van verzet van de kinderen tegen terugkeer naar Italië, noch van een ondragelijke situatie. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en gelast dat de kinderen uiterlijk op 24 oktober 2022 naar Italië moeten worden teruggebracht. Tevens is de moeder veroordeeld tot betaling van de gemaakte reiskosten door de vader in verband met de procedure. De Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering is belast met de voorlopige voogdij over de kinderen tot de teruggeleiding is uitgevoerd.