ECLI:NL:GHDHA:2022:2155
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Nederlandse rechter inzake kinderalimentatie in de verhouding Nederland-België
In deze zaak, die betrekking heeft op een verzoek om kinderalimentatie, heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een hoger beroep van een vrouw, die in België woont, tegen een man, eveneens woonachtig in België. De vrouw had eerder een verzoek ingediend bij de Nederlandse rechter voor kinderalimentatie, maar de procedure werd aangehouden in afwachting van een beslissing van de Belgische rechter over zijn internationale bevoegdheid. De Belgische rechter heeft op 23 juni 2022 besloten dat hij internationaal bevoegd is, en dit besluit is niet aanvechtbaar. Hierdoor heeft het hof zich op grond van artikel 12 lid 2 van de Europese Alimentatieverordening onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek van de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in de Belgische procedure tot overeenstemming zijn gekomen over de meeste geschilpunten, maar dat er nog twee punten openstaan: de hoofdverblijfplaats van het kind en de medische behandelingen. Deze onderwerpen vallen echter niet onder de Nederlandse procedure, waardoor de onbevoegdverklaring van het hof niet wordt beïnvloed. De beslissing van het hof houdt in dat de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 juli 2018 wordt vernietigd en dat de kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.