ECLI:NL:GHDHA:2022:2155

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.248.307/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Nederlandse rechter inzake kinderalimentatie in de verhouding Nederland-België

In deze zaak, die betrekking heeft op een verzoek om kinderalimentatie, heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een hoger beroep van een vrouw, die in België woont, tegen een man, eveneens woonachtig in België. De vrouw had eerder een verzoek ingediend bij de Nederlandse rechter voor kinderalimentatie, maar de procedure werd aangehouden in afwachting van een beslissing van de Belgische rechter over zijn internationale bevoegdheid. De Belgische rechter heeft op 23 juni 2022 besloten dat hij internationaal bevoegd is, en dit besluit is niet aanvechtbaar. Hierdoor heeft het hof zich op grond van artikel 12 lid 2 van de Europese Alimentatieverordening onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek van de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in de Belgische procedure tot overeenstemming zijn gekomen over de meeste geschilpunten, maar dat er nog twee punten openstaan: de hoofdverblijfplaats van het kind en de medische behandelingen. Deze onderwerpen vallen echter niet onder de Nederlandse procedure, waardoor de onbevoegdverklaring van het hof niet wordt beïnvloed. De beslissing van het hof houdt in dat de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 juli 2018 wordt vernietigd en dat de kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.248.307/01
zaaknummer rechtbank : C/09/545762 FA RK 17-9982
beschikking van de meervoudige kamer van 12 oktober 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] , België,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H. Dreesmann-Bruijntjes te Den Haag
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.J. Kim-Meijer te Den Haag.

1.Het verdere procesverloop in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 9 oktober 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:3011), waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
1.2
Bij voormelde tussenbeschikking heeft het hof de behandeling van de zaak op de voet van artikel 12 lid 1 van de Alimentatieverordening (Nr. 4/2009) aangehouden tot 25 april 2020 pro forma, waarbij de partijen is verzocht om het hof uiterlijk twee weken voor de pro forma datum te berichten omtrent de beslissing van de Belgische rechter over zijn internationale bevoegdheid met betrekking tot het alimentatieverzoek van de vrouw.
1.3
Op verzoek van mr. Dreesmann-Bruijntjes is de behandeling van de zaak vervolgens aangehouden tot 2 juli 2022 pro forma.
1.4
Bij V5-formulier van 30 juni 2022 heeft mr. Kim-Meijer het hof verzocht om de behandeling van de zaak wederom aan te houden voor zes maanden pro forma in verband met het verloop van de procedure in België. Bij V5-formulier van 1 juli 2022 heeft mr. Dreesmann-Bruijntjes het hof bericht dat partijen in de Belgische procedure tot een overeenstemming zijn gekomen, waardoor het verzoek in de Nederlandse procedure ingetrokken zou kunnen worden.
1.5
Bij V8-formulier van 5 juli 2022 heeft mr. Dreesmann-Bruijntjes een beslissing van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 23 juni 2022 in het geding gebracht waarin de Belgische rechter de tussen partijen tot stand gekomen overeenstemming van 16 juni 2022, zoals aangehecht aan de beslissing, heeft bekrachtigd. Namens de vrouw heeft mr. Dreesmann-Bruijntjes verzocht dat het hof de bestreden beschikking vernietigt en opnieuw rechtdoende beslist dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om zowel in eerste aanleg als in hoger beroep kennis te nemen van het alimentatieverzoek van de vrouw en voorts de proceskosten in hoger beroep compenseert.
1.6
Bij V8-formulier van 25 augustus 2022 heeft mr. Dreesmann-Bruijntjes haar verzoek zoals gedaan in het V8-formulier van 5 juli 2022 herhaald en het hof verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
1.7
Bij V6-formulier van 26 augustus 2022 heeft mr. Kim-Meijer twee producties in het geding gebracht. Bij V8-formulier van 26 augustus 2022 heeft mr. Kim-Meijer het hof bericht dat tussen partijen nog geen volledige overeenstemming is bereikt, dat twee punten nog openstaan en dat dit consequenties heeft voor de onderhavige procedure bij het hof. Op 29 oktober 2022 staat een mondelinge behandeling gepland bij de Belgische rechter, waarin deze twee punten aan bod zullen komen waarover partijen nog geen overeenstemming hebben bereikt. Namens de man heeft mr. Kim-Meijer verzocht om de onderhavige procedure pro forma aan te houden tot 1 november 2022, zodat de uitkomst van de mondeling behandeling op 29 oktober 2022 kan worden afgewacht.
1.8
Bij V8-formulier van 29 augustus 2022 heeft mr. Dreesmann-Bruijntjes erop gewezen dat de twee punten waarover partijen nog geen overeenstemming hebben bereikt niet voorliggen in de onderhavige procedure bij het hof. Zij heeft haar eerdere verzoeken van 5 juli 2022 en 25 augustus 2022 herhaald om vernietiging van de bestreden beschikking, onbevoegdverklaring van de Nederlandse rechter en veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
1.9
Op verzoek van het hof hebben partijen – mr. Kim-Meijer bij e-mailbericht van 16 september 2022 en mr. Dreesmann-Bruijntjes bij V8-formulier van 15 september 2022 – het hof bericht dat tegen de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 23 juni 2022 geen hoger beroep mogelijk is.

2.De verdere beoordeling door het hof

2.1
Het hof overweegt als volgt. Bij tussenbeschikking van 9 oktober 2019 heeft het hof de behandeling van de procedure op grond van artikel 12 lid 1 van de Alimentatieverordening aangehouden, omdat gebleken was dat tussen dezelfde partijen een procedure over de kinderalimentatie voor [minderjarige] aanhangig was gemaakt in België voordat de Nederlandse procedure werd ingeleid.
2.2
Gebleken is dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen ten aanzien van nagenoeg alle in geschil zijnde punten, waaronder de kinderalimentatie die de man zal betalen ten behoeve van [minderjarige] . Op twee punten zijn partijen echter niet tot overeenstemming gekomen, te weten de hoofdverblijfplaats en de medische behandelingen van [minderjarige] . De afspraken die partijen hebben gemaakt zijn neergelegd in een schriftelijke overeenkomst van 16 juni 2022. Deze overeenkomst is bekrachtigd bij beslissing van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 23 juni 2022.
2.3
Nu vast staat dat de Belgische rechter zich blijkens de beslissing van 23 juni 2022 internationaal bevoegd acht ten aanzien van de kinderalimentatie, en tegen deze beslissing geen hoger beroep mogelijk is, zal het hof zich op grond van artikel 12 lid 2 van de Alimentatieverordening onbevoegd verklaren ten aanzien van de kinderalimentatie die de vrouw in de onderhavige procedure heeft verzocht. Dat partijen in de Belgische procedure nog geen overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de medische behandelingen van [minderjarige] , doet aan deze onbevoegdverklaring niet af omdat deze onderwerpen van ouderlijke verantwoordelijkheid niet voorliggen in de onderhavige procedure bij de Nederlandse rechter.
2.4
Deze onbevoegdverklaring op grond van artikel 12 lid 2 van de Alimentatieverordening staat er niet aan in de weg dat de Nederlandse rechter kennis neemt van het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van de Nederlandse procedure. Het hof ziet echter geen aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten, omdat geen sprake is van onrechtmatig of nodeloos procederen.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 juli 2018 en opnieuw rechtdoende:
verklaart de Nederlandse rechter internationaal onbevoegd;
compenseert de kosten van de procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, A.N. Labohm en A. Zonneveld, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier, en is op 12 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken.