ECLI:NL:GHDHA:2022:2101

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
200.291.331/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens agressief gedrag van huurder

In deze zaak vordert Stichting Woonbron de ontbinding van de huurovereenkomst met de appellant, die sinds 1 september 2016 een woning huurt in een seniorencomplex. Woonbron stelt dat de appellant zich niet als een goed huurder heeft gedragen door herhaaldelijk agressief en intimiderend gedrag te vertonen tegenover medewerkers van de stichting. Dit gedrag omvatte schreeuwen, schelden en dreigende taal, vooral na de verwijdering van enkele van zijn planten door Woonbron. De kantonrechter heeft de vorderingen van Woonbron toegewezen, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de appellant zich niet heeft gedragen zoals van een goed huurder verwacht mag worden. Het hof oordeelt dat de tekortkomingen van de appellant van zodanig gewicht zijn dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Het hof heeft de termijn voor ontruiming verlengd naar vier weken, maar heeft verder het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De appellant heeft geen blijk gegeven van zelfinzicht en legt de schuld volledig bij Woonbron, wat de situatie onwerkbaar maakt voor de medewerkers van de stichting. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders om zich respectvol te gedragen tegenover verhuurders en hun medewerkers.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.291.331/01
Zaaknummer rechtbank : 8292718 CV EXPL 20-3515
Arrest van 11 oktober 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. N. Gierdharie te Voorburg,
tegen
STICHTING WOONBRON,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
advocaat: mr. N.J. Glen-Boedhram te Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna [appellant] en Woonbron noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
Woonbron vordert in deze zaak ontbinding van de huurovereenkomst met [appellant] en ontruiming van het gehuurde. Volgens Woonbron heeft [appellant] zich niet als een goed huurder gedragen tegenover medewerkers van Woonbron, onder meer door tegen hen te schreeuwen en te schelden, op dichte afstand van hen te gaan staan en dreigende taal uit te slaan. [appellant] vindt dat niet hij, maar Woonbron een fout heeft gemaakt door zijn planten weg te halen. Hij vindt dat zijn boosheid daarover niet kan rechtvaardigen dat hij het gehuurde moet verlaten. De kantonrechter heeft Woonbron gelijk gegeven en het hof doet dat ook.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 26 februari 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het eindvonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 4 december 2020;
  • het arrest van dit hof van 4 mei 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 augustus 2021;
  • de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van Woonbron.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] huurt sinds 1 september 2016 de woning aan de [adres]. Eerst was Humanitas Huisvesting de verhuurster van de woning en sinds enige jaren is dat Woonbron. De woning is gelegen in een seniorencomplex.
3.2
Op of omstreeks 28 augustus 2019 hebben de heer [complexbeheerder 1], complexbeheerder bij Woonbron (hierna: [complexbeheerder 1]), en de heer [complexbeheerder 2], eveneens complexbeheerder bij Woonbron (hierna: [complexbeheerder 2]), een aantal planten verwijderd in het complex, waaronder ook een aantal planten van [appellant] (deels hennepplanten). [appellant] heeft hen hier op aangesproken omdat hij boos was en wilde weten wat zij met zijn planten hadden gedaan. De planten zijn weggegooid.
3.3
Bij brief van 28 augustus 2019 aan [appellant] heeft Woonbron onder meer geschreven:
“Op 28 augustus 2019 heeft u contact gehad met een medewerker van de afdeling Woonbron Zorgzaam Wonen. U heeft zich tijdens dit persoonlijke contact misdragen.
Op maandag 2 september 2019 om 11:30 uur verwacht ik u op ons kantoor (...). Ik zal dan van u verlangen dat u de orde in het gebouw van Woonbron respecteert.
Bovendien dient u mij te garanderen dat u geen bedreiging vormt voor de veiligheid of het welzijn van onze medewerkers.
Zolang u deze garantie niet heeft gegeven, schort ik alle dienstverlening aan u op. Dit
betekent dat ieder persoonlijk contact tussen u en onze medewerkers niet is toegestaan.”
3.4
[complexbeheerder 1] en [complexbeheerder 2] hebben op 2 september 2019 aangifte gedaan van bedreiging door [appellant] op 28 augustus 2020.
3.5
Op 4 september 2019 heeft [appellant] heeft onder meer het volgende aan Woonbron geschreven:
“Uw problemen zijn niet mijn zakken. U dient uw problemen ook niet op mijn te schuiven.
Begrijpt u en verstaat u dat. En laat uw dreigementen maar achterwege (…)
1. Wat misdragingen betreft: Raakt niet aan wat niet van uw is. bedreigd de ouderen niet en intimideert ze ook niet (...).
3. Wat ik voor betaalt en geen gebruikt van kan en mag maken eist ik en wil ik ook min geld voor terug. Als u daarmee ook problemen mee hebt.
4. uw medewerkers kunnen vrij lopen en hun werkzaamheden doen.
5. Ik vraagt hoe u het went of keert goed of kwaad mijn geld € 1500 aangezien u ze nog
steeds niet hebt terug kunnen bezorgen.
6. Ik zeg wat ik wil als het uw het bevalt of niet.
want daarbij heb ik ook recht op min eigen meningen als het u belieft of niet. (…)
8 We hoeven er niet verder te gaan toch?
U weet dat u en uw organisatie fout is dat weet u! vindt u dan niet dat u discriminerend en beledigd naar mij toe bent. (...)
Nogmaals uw werknemers kunnen vrij rond lopen hun werkzaamheden doen. Het enige wat ik vraagt is min planten of mijn geld niets meer wilt u dat niet of kunt u dat niet.
Dan klaag ik u en uw organisatie aan
ik ben vriendelijk hoe u het bevalt of uw werknemers wel of niet en laat onderdrukkingen dreigementen maar achterwege. (…)”
3.6
Woonbron heeft op 5 september 2019 aan [appellant] geschreven dat [appellant] niet naar het kantoor is gekomen op 2 september 2019 en dat hij niet de door Woonbron verzochte garantie heeft gegeven. Woonbron heeft [appellant] nog een kans gegeven om deze garantie te geven en heeft [appellant] daarom uitgenodigd voor een gesprek op 11 september 2019 in het complex.
3.7
In het dossier bevindt zich een verklaring van [manager], manager tijdelijk wonen (hierna: [manager]), van 23 december 2019. Volgens deze verklaring is [manager] op 11 september 2019 naar het complex gegaan, heeft hij [appellant] in het restaurant aangesproken en gevraagd of hij mee wilde lopen naar een rustige plek om te praten, maar weigerde [appellant] dat. [appellant] is vervolgens met zijn neus tegen de neus van [manager] gaan staan en op luide toon gaan spreken en heeft nogmaals geweigerd mee te gaan voor een gesprek. Wel heeft [appellant] desgevraagd aangegeven dat hij de veiligheid van de collega van [manager] kon garanderen en dat hij hem niet meer zou bedreigen, aldus nog steeds [manager] in zijn verklaring.
3.8
[appellant] heeft op 11 september 2019 een brief aan Woonbron geschreven en die op of rond 11 september 2019 bij Woonbron bezorgd. In deze brief heeft hij onder meer geschreven dat hij al in zijn brief van 4 september 2019 had aangegeven dat de medewerkers van Woonbron veilig hun werk kunnen uitoefenen in het complex en dat hij teruggave van zijn planten wil of schadevergoeding.
3.9
Woonbron heeft per brief van 19 september 2019 aan [appellant] medegedeeld dat zij de brief van 11 september 2019 heeft ontvangen. Woonbron heeft geschreven dat zij het agressieve gedrag van [appellant] naar haar medewerker als incident beschouwt, omdat [appellant] verder geen overlastverleden heeft. Woonbron heeft daarom de staking van haar dienstverlening beëindigd. Ook heeft Woonbron geschreven dat wanneer [appellant] in de toekomst agressief gedrag zal vertonen naar haar medewerkers, zij genoodzaakt zal zijn om een juridische procedure op te starten. Ten slotte heeft Woonbron laten weten niet in te gaan op het verzoek van [appellant] om teruggave van de planten dan wel om schadevergoeding, omdat zij een
zero tolerance-beleid voert als het gaat om verdovende middelen en omdat de andere planten die Woonbron heeft vernietigd op een plek stonden die maakte dat de brandveiligheid niet kon worden gegarandeerd (de planten zouden voor de nooduitgang hebben gestaan). Volgens Woonbron had [appellant] deze planten niet mogen neerzetten op het balkon aan de zijkant van het gebouw, omdat dit balkon niet bij zijn woning hoort.
3.1
Bij brief van 12 november 2019 heeft [manager] van Woonbron aan [appellant] onder meer het volgende geschreven:
"Vandaag heeft u mijn collega, de heer [complexbeheerder 1], wederom bedreigd. U heeft hem uitgescholden voor “kankerlijer”, “je moet met je kankerklauwen van mijn spullen afblijven”. Dit alles op ongepaste lichamelijke afstand en op bedreigende wijze. (…)
Deze brief is een laatste waarschuwing. Indien u zich nogmaals agressief uitlaat, verbaal of fysiek, naar een medewerker van Woonbron, gaan wij onmiddellijk over tot ontbinding van de huurovereenkomst.”
3.11
Volgens een brief van Woonbron van 27 november 2019 heeft vlak daarna, op 18 november 2019, weer een incident plaatsgevonden, waarbij [appellant], in aanwezigheid van de wijkagent, zich agressief zou hebben gedragen richting medewerkers van Woonbron. Dit gedrag zou hebben bestaan uit:
  • diverse malen uitschelden met het woord kanker;
  • dreigende lichaamshouding;
  • stemverheffingen;
  • wijzen in het gezicht.
In het dossier bevindt zich ook een verklaring van [medewerker Woonbron 1] van Woonbron die bij dit voorval aanwezig was. Zij verklaart dat [appellant] hierbij schreeuwde en schold en dreigende bewegingen maakte naar haar collega [medewerker Woonbron 2].
3.12
[appellant] heeft op 21 november 2019 aan Woonbron onder meer het volgende geschreven:
“(…) Jullie willen niet escusses aanbieden en ook niet voor de schaden betalen
Dan hebben jullie hier ook niets te zoeken en of hier in de pand omgeving te bevinden. (…)
Ik behoud mij het recht om mijn omgeving bewoners goederen bezittingen te verdedigen
tegen enige vorm van dreigingen hetzij verbaal-non verbaal en psychish (…)
Had u soms gedacht dat ik nou vriendelijk aardig tegen uw organisatie zou zijn
he?
Stelletjes poppenkasten boomklevers dat jullie zijn. (…)
Wie ons niet bevalt laten we ons onze spierballen zien. (…)
Ga Weg van hier!!! Genoeg is Genoeg. (…)
Mij moet u niet willen uitdagen (…)
Dat houdt in: Dat u weg met uw organisatie uit deze pand omgeving dient weg te blijven. (…)”
3.13
Hierna heeft Woonbron bij eerder genoemde brief van 27 november 2019 [appellant] gesommeerd het agressieve gedrag te beëindigen. Zij heeft [appellant] in gebreke gesteld.
3.14
Op 16 december 2019 heeft [appellant] tegen [medewerker Woonbron 2], consulent zorgzaam wonen bij Woonbron (hierna: [medewerker Woonbron 2]), de volgende dingen gezegd:
“Vuile kankerlijer, jij moet hier je gezicht niet laten zien” en “Jullie zijn allemaal
kankerlijers bij Woonbron.”
Volgens een verklaring van [medewerker Woonbron 2] voelt hij zich hierdoor niet meer veilig en wordt het veiligheidsgevoel per incident kleiner.
3.15
Bij brief van 19 december 2019 heeft [appellant] gereageerd op de brief van Woonbron van 27 november 2019. Kort samengevat heeft [appellant] laten weten dat er eerder geen klachten waren van andere huurders over zijn gedrag en ook niet van de medewerkers van Woonbron. [appellant] heeft geschreven dat zijn gedrag is veranderd doordat medewerkers van Woonbron zijn planten zonder enige aankondiging hebben verwijderd. [appellant] is hierover verontwaardigd en het bevreemdt [appellant] dat Woonbron nog steeds geen verantwoording heeft afgelegd over het verwijderen van de planten. Verder heeft [appellant] geschreven dat zijn gedrag en houding een reactie waren op die handelwijze van Woonbron en dat [appellant] wilde duidelijk maken dat Woonbron onjuist had gehandeld.
3.16
[appellant] heeft in een brief van 14 januari 2019 aan Woonbron geschreven dat Woonbron discrimineert en agressie uitlokt (o.a.:
“Het geweld dat u en uw organisatie uitdaagt zal op u en uw organisatie verhaald worden.” en: “Alles houdt op een keer na tig aantal keren gewaarschuwd te zijn goed of kwaad vrijwilligheid of niet. En wij zijn nu zover omwille u en uw organisatie oneerlijke malafide agressieve praktijken”). Een paar dagen later, op 17 januari 2021, heeft [appellant] aan Woonbron geschreven:
“Bij het verlaten van de pand (..) sprak een medewerker van u mij aan die er eerder hier voor mijn deur stond met de buurt agent met de vraag met hem of zij wat het is te komen praten waarop ik antwoorden er op te kankeren. Ik ben niet te beïnvloeden te manipuleren en met mij valt er niets te praten.”
3.17
Bij brief van 21 januari 2020 aan [appellant] heeft Woonbron aangekondigd een gerechtelijke procedure te starten waarin ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde worden gevorderd vanwege het agressieve en intimiderende gedrag van [appellant] tegenover de medewerkers van Woonbron.

4.Procedure bij de kantonrechter (en afspraken daarna)

4.1
Woonbron heeft [appellant] gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, de kantonrechter 1) de huurovereenkomst met [appellant] ontbindt, 2) [appellant] veroordeelt tot ontruiming van het gehuurde, 3) [appellant] veroordeelt tot betaling van de verschuldigde huurprijs, dan wel betaling van een gebruiksvergoeding tot aan de datum van de ontruiming en 4) [appellant] veroordeelt in de proceskosten plus rente.
4.2
Volgens Woonbron heeft [appellant] zich niet als goed huurder gedragen door constant agressief gedrag te vertonen richting de medewerkers van Woonbron. De medewerkers voelen zich bedreigd en durven het complex niet in te gaan uit angst hem weer tegen te komen. Dit is voor Woonbron onacceptabel. [appellant] heeft verweer gevoerd.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen toegewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld.
4.4
Na het vonnis hebben partijen afgesproken dat Woonbron de uitspraak van het hof zal afwachten en in de tussentijd niet zal ontruimen. In ruil daarvoor heeft [appellant] op 15 februari 2021 een “overeenkomst van gedragsaanwijzing” getekend, waarin hij zich ertoe heeft verplicht om medewerkers van Woonbron, bewoners en/of derden niet uit te schelden en/of te bedreigen en geen agressief gedrag jegens hen te vertonen, om geen dreigende lichaamshouding aan te nemen en niet in het gezicht van medewerkers te wijzen, niet met stemverheffing te praten, geen uitvoerige brieven te schrijven en de discussie over de verwijdering van de hennepplanten te laten rusten.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende bezwaren (grieven) tegen het vonnis aangevoerd. Hij wil dat het hof de vorderingen van Woonbron alsnog afwijst.
5.2
Kort gezegd voert [appellant] aan dat de door Woonbron genoemde incidenten niet betekenen dat hij niet meer kwalificeert als een goed huurder. Van een tekortkoming is dus geen sprake en in elk geval is ontbinding volgens hem niet gerechtvaardigd. [appellant] stelt dat de stellingen van Woonbron over wat hij heeft gedaan en gezegd feitelijke onjuistheden bevatten en dat de kantonrechter die stellingen ten onrechte voor waar heeft aangenomen. [appellant] betwist dat hij zich dreigend en agressief heeft gedragen. Hij heeft slechts zijn frustratie willen uiten – al dan niet met scheldwoorden – over de verwijdering van de planten die heeft plaatsgevonden zonder vooraankondiging en zonder excuses en/of schadevergoeding achteraf. Zijn gedrag is uitgelokt door het plantenincident, is verkeerd geïnterpreteerd en is verder slechts tijdelijk geweest. Volgens [appellant] zijn er na de zitting bij de kantonrechter geen incidenten meer geweest en valt ook niet te verwachten dat het nog eens gebeurt dat Woonbron eigendommen van [appellant] zal weggooien waardoor een dergelijke reactie van [appellant] zou kunnen worden uitgelokt. [appellant] zal zich dus ook voor de toekomst (nog steeds) houden aan zijn garantie wat betreft de veiligheid van de medewerkers van Woonbron. Volgens [appellant] moet verder ook meewegen dat er vóór het plantenincident geen klachten over hem zijn geweest, dat er nooit klachten van omwonenden zijn geweest, en dat ontbinding tot gevolg zal hebben dat hij dakloos zal raken. [appellant] verzoekt het hof tot slot om hem ten minste een redelijke termijn te gunnen in het geval het hof het vonnis toch zal bekrachtigen.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Partijen twisten over de vraag of [appellant] zich als goed huurder (artikel 7:213 BW) heeft gedragen en zo niet, of zijn tekortkoming ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Op grond van artikel 7:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De hoofdregel en tenzij-bepaling brengen samen tot uitdrukking dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst. De stelplicht en bewijslast ligt voor wat betreft de hoofdregel bij de schuldeiser (Woonbron) en voor wat betreft de tenzij-bepaling bij de schuldenaar ([appellant]). Bij de afweging of de tenzij-bepaling van toepassing is, gelden niet alleen de in de wet bepaalde gezichtspunten; alle omstandigheden van het geval zijn van belang [1] .
6.2
Vaststaat dat Woonbron zonder vooraankondiging of waarschuwing een aantal planten van [appellant] heeft verwijderd en dat [appellant] daar heel boos om is geworden. Volgens Woonbron had zij goede redenen voor die verwijdering. [appellant] is het daar niet mee eens. [appellant] stelt verder dat Woonbron een verkeerde datum heeft genoemd bij haar weergave van de reactie van [appellant]. Wat er echter ook zij van de precieze datum, niet in geschil is in elk geval dat [appellant] op of rond 28 augustus 2019 medewerkers van Woonbron kwaad heeft aangesproken op de verwijdering van zijn planten en dat twee medewerkers zich daardoor zodanig bedreigd hebben gevoeld dat zij daarvan aangifte hebben gedaan. Het enkele feit dat Woonbron mogelijk een verkeerde datum heeft genoemd maakt naar het oordeel van het hof niet dat de rest van de verklaring van Woonbron (ook) niet klopt, temeer niet nu [appellant] die verklaring op de relevante onderdelen inhoudelijk niet weerspreekt.
6.3
Woonbron heeft aangevoerd dat [appellant] op de bewuste dag met zijn linkerhand opgeheven, tegen [complexbeheerder 1] heeft geschreeuwd, terwijl hij op 10 centimeter afstand van hem stond:
“Je haal nu mijn planten”en
“Ik ga je wat aandoen als je ze nu niet haal. Conjo, kankerleiers en klootzakken”. Daarbij heeft [appellant] volgens Woonbron zijn vuisten gebald en wilde hij gaan slaan. Dat laatste heeft [appellant] betwist. Volgens hem is de beschrijving zwaar overdreven, heeft hij nooit bedoeld om te bedreigen en heeft hij nooit willen slaan [2] . Hij heeft echter niet betwist, ook niet in hoger beroep, dat hij de hierboven genoemde woorden heeft geschreeuwd.
6.4
Afgezien daarvan geldt dat volgens Woonbron circa twee weken later, op 11 september 2019, weer een incident is geweest. Daarbij zou [appellant] zeer dichtbij [manager] zijn gaan staan (neus tegen neus) en op luide toon tegen hem hebben gesproken (zie hierboven: 3.7). [appellant] heeft hierover in de procedure bij de kantonrechter alleen gezegd dat dit “ernstig uit verband (is) getrokken” en dat hij slechts heeft geweigerd het gesprek aan te gaan. Op 19 september 2019 heeft Woonbron op basis van de door [appellant] gegeven garantie de dienstverlening weer hervat (met een waarschuwing voor de toekomst), maar slechts twee maanden later, op 12 november 2019, heeft [appellant] volgens Woonbron op ongepaste lichamelijke afstand tegen [complexbeheerder 1] gezegd
"kankerlijer", “je moet met je kankerklauwen van mijn spullen afblijven"(zie hierboven: 3.10). Op dit verwijt heeft [appellant] niet gereageerd, noch in de procedure bij de kantonrechter, noch in hoger beroep, zodat het onweersproken is gebleven. Wel is [appellant] ingegaan op het door [medewerker Woonbron 1] in haar verklaring beschreven voorval van weer een week later, 18 november 2019 (zie 3.11). De reactie van [appellant] betreft echter alleen de in die verklaring vermelde lichaamskenmerken (ontbloot bovenlichaam, speeksel in mondhoeken) maar [appellant] ontkent niet het diverse malen schelden, het met stemverheffing praten en het wijzen in het gezicht. Vaststaat verder dat [appellant] in zijn korte tijd daarop gevolgde brief van 21 november 2019 onder meer heeft geschreven
“Wie ons niet bevalt laten we ons onze spierballen zien. (…) Ga Weg van hier!!! Genoeg is Genoeg. (…) Mij moet u niet willen uitdagen (…) Dat houdt in: Dat u weg met uw organisatie uit deze pand omgeving dient weg te blijven”(zie hierboven: 3.12). Ook heeft [appellant] niet betwist dat hij nadien op 16 december 2019 tegen een medewerker van Woonbron heeft gezegd: “
Vuile kankerlijer, jij moet hier je gezicht niet laten zien” en “Jullie zijn allemaal kankerlijers bij Woonbron.”(zie 3.14). In zijn brief van 17 januari 2021 heeft [appellant] tot slot zelf erkend dat hij tegen een medewerker die aan de deur kwam met de vraag of hij wilde praten heeft gezegd
“op te kankeren”en dat er met hem niet te praten viel (zie 3.16).
6.5
Hoewel het begrijpelijk is dat [appellant] verontwaardigd was dat Woonbron hem niet eerst heeft gewaarschuwd en hem de gelegenheid heeft gegeven zelf zijn planten te verwijderen (zeker als het gaat om de niet-hennepplanten) en het ook begrijpelijk is dat [appellant] op dit punt graag uitleg en excuses had willen hebben, is dat geen excuus voor zijn gedrag gedurende de maanden daarna. Ook als de betwisting op onderdelen wordt gevolgd, resteren er onweersproken gedragingen (schreeuwen, schelden, op (zeer) korte afstand staan, met vinger wijzen en zeggen of schrijven dat medewerkers van Woonbron uit het pand moeten blijven / hun gezicht daar niet moeten laten zien) die naar het oordeel van het hof niet anders dan als agressief en intimiderend kunnen worden aangemerkt. Dat het alleen maar zou gaan om de beleving van medewerkers van Woonbron en/of om discriminatie vanwege het uiterlijk van [appellant] volgt het hof dan ook niet. [appellant] kan ook niet volstaan met de verklaring dat hij slechts zijn frustratie wilde uiten, dat hij minder goed dan Woonbron in staat is om zijn boosheid netjes onder woorden te brengen en dat hij van nature dreigend kan overkomen onder meer vanwege zijn lichaamsbouw. Evenmin kan [appellant] ter rechtvaardiging van zijn gedrag volstaan met de opmerking dat het inherent is aan de werkomgeving van de medewerkers van Woonbron dat zij bij de uitvoering van hun taken zo nu en dan te maken krijgen met frustratie van bewoners. Het gedrag van [appellant] ging te ver en is ook te lang doorgegaan, ook na waarschuwingen van Woonbron. Van [appellant] kon in redelijkheid worden verwacht dat hij zijn ongenoegen anders zou uiten en dat hij zou inzien dat zijn handelen tot gevolg zou hebben dat de medewerkers zich onveilig bij hem zouden voelen. Dat sommige medewerkers het complex niet meer in willen uit angst [appellant] tegen te komen is begrijpelijk en Woonbron vindt dat terecht onacceptabel. [appellant] heeft geen blijk gegeven van enig zelfinzicht en legt de schuld geheel bij Woonbron. Hij stond ook niet open voor een rustig gesprek met Woonbron. De situatie is daardoor onwerkbaar geworden voor Woonbron.
6.6
Alles afwegend komt het hof net als de kantonrechter tot het oordeel dat [appellant] zich niet heeft gedragen zoals van een goed huurder mag worden verwacht en dat sprake is van een tekortkoming. Deze tekortkoming is van een zodanig gewicht dat ontbinding gerechtvaardigd is. [appellant] stelt dat zich na de zitting bij de kantonrechter geen incidenten meer hebben voorgedaan, maar Woonbron betwist dat en stelt dat [appellant] zowel op de zitting in eerste aanleg als op die in hoger beroep met stemverheffing sprak. Volgens Woonbron durfde de aanwezige medewerker van Woonbron na die laatste zitting niet met het openbaar vervoer terug naar Rotterdam uit angst [appellant] tegen te komen. [appellant] heeft daar niet meer op kunnen reageren, maar wat hier verder ook van zij, ook als zich geen incidenten meer hebben voorgedaan maakt dat de eerdere tekortkoming niet ongedaan. Woonbron merkt bovendien terecht op dat de afwezigheid van incidenten het gevolg kan zijn van de druk van de gerechtelijke procedure. Voorafgaand aan de procedure is [appellant] ondanks meerdere waarschuwingen wel doorgegaan met schreeuwen en schelden. De opmerking van [appellant] dat niet valt te verwachten dat het nog eens gebeurt dat
“Woonbron eigendommen van [appellant] zal weggooien die een dergelijke reactie zou kunnen uitlokken”stelt ook niet gerust. Hieruit blijkt dat [appellant] nog steeds de schuld volledig bij Woonbron legt en niet inziet dat zijn reactie hoe dan ook buitenproportioneel en onaanvaardbaar is.
6.7
Dat de medebewoners geen klachten over [appellant] hebben en dat Woonbron vóór het “plantenincident” evenmin klachten had, is evenmin voldoende om de weegschaal de andere kant op te doen slaan. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat het voor [appellant] mogelijk moeilijk zal zijn andere woonruimte te vinden. Hij heeft voldoende waarschuwingen gehad. Wel ziet het hof aanleiding om een iets langere ontruimingstermijn te geven dan de kantonrechter, te weten vier weken.
Conclusie en proceskosten
6.8
De conclusie is dat het vonnis alleen zal worden vernietigd wat betreft de ontruimingstermijn. Voor het overige zal het worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellant] ook in de proceskosten in hoger beroep wordt veroordeeld.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis gedeeltelijk, namelijk alleen voor zover daarbij een termijn van 14 dagen is gegeven voor ontruiming,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- bepaalt dat [appellant] een termijn van vier weken na de datum van deze uitspraak krijgt om de woning te ontruimen;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt [appellant] in de kosten in hoger beroep, tot op heden aan de kant van Woonbron begroot op € 772,- aan griffierecht en € 2.228,- aan kosten advocaat
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, A.E.A.M. van Waesberghe en J.I. de Vreese-Rood en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810 (Eigen Haard / Tenzij-arrest)
2.Conclusie van antwoord 10