ECLI:NL:GHDHA:2022:205

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
2200011720
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verdachte in moordzaak door onherstelbare vormverzuimen in WOD-traject

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de moord op zijn partner. De verdachte werd vrijgesproken omdat het hof vaststelde dat er onherstelbare vormverzuimen hadden plaatsgevonden tijdens het WOD-traject, waardoor de verklaringen die tijdens dit traject waren afgelegd niet als bewijs konden worden gebruikt. Het hof heeft uitvoerig stilgestaan bij de verklaringsvrijheid van de verdachte en de verplichting van de politie om verklaringen correct te verifiëren en vast te leggen. De zaak was complex, met verschillende scenario's die de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van het slachtoffer onderzochten. Het hof concludeerde dat de bewijsvoering niet voldoende was om de verdachte te veroordelen, mede gezien de inconsistenties in de verklaringen van de verdachte en de aanwezigheid van DNA van onbekende mannen op de plaats delict. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het opsporingsproces en de bescherming van de rechten van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000117-20
Parketnummer: 02-811856-10
Datum uitspraak: 16 februari 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 mei 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen beslist, een en ander zoals in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep is de verdachte door het gerechtshof ’sHertogenbosch bij arrest van 5 februari 2018 ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen beslist, een en ander zoals in het arrest omschreven.
Namens de verdachte is tegen dit arrest cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 17 december 2019 voormeld arrest van het gerechtshof ’sHertogenbosch vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Het hof stelt vast dat de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft vernietigd, omdat – kort gezegd – het oordeel van het gerechtshof ’sHertogenbosch, dat niet aannemelijk is geworden dat het optreden van de opsporingsambtenaren in verband met het stelselmatig inwinnen van informatie, ertoe heeft geleid dat de verdachte onder onredelijk grote druk is gezet om de moord op [slachtoffer] te bekennen of anderszins ertoe heeft geleid dat van hem een verklaring is verkregen in strijd met zijn verklaringsvrijheid, zodat geen belemmering bestaat om die verklaring voor het bewijs te gebruiken, niet toereikend is gemotiveerd. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het kennelijk oordeel van het hof dat erop neerkomt dat de verdachte feitelijk in een verhoorsituatie is komen te verkeren waarbij de opsporingsambtenaren bemoeienis hebben gehad met de inhoud van wezenlijke onderdelen van de door de verdachte afgelegde verklaring, de verklaringsvrijheid van de verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast, niet toereikend is gemotiveerd. Daarnaast heeft het hof ’sHertogenbosch geen blijk gegeven te hebben onderzocht of de inhoud van de processen-verbaal toereikend inzicht geeft in het verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode over de gehele periode waarin deze is ingezet en de communicatie met de verdachte binnen die periode, en daarmee samenhangend of ook gronden bestonden voor het auditief of audiovisueel vastleggen van deze communicatie met de verdachte, en zo ja, of die vastlegging heeft plaatsgevonden en welke betekenis die heeft voor de beoordeling van de juistheid en de volledigheid van de processen-verbaal inzake de langdurige opsporingsoperatie, aldus de Hoge Raad.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 december 2010 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
-die [slachtoffer] (met kracht) met een (bak-)steen op haar hoofd geslagen, en/of
-(vervolgens) die [slachtoffer] haar keel en/of hals dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of (gedurende enige tijd) dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, en/of
-door middel van omsnoering of omsnoerend geweld de keel en/of hals van die [slachtoffer] samengedrukt en/of dichtgedrukt en/of (gedurende enige tijd) samengedrukt/dichtgedrukt gehouden, en/of
-de mond van die [slachtoffer] (gedurende enige tijd) dichtgedrukt, en/of aldus althans op enige manier die [slachtoffer] (gedurende enige tijd) de ademhaling belemmerd en/of onmogelijk gemaakt,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17,5 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de tenlastelegging
Het hof zal bij de beoordeling van de tenlastelegging, en daaraan voorafgaand de toetsing van de inhoud van het dossier aan de hierna te benoemen scenario’s, de volgende onderwerpen behandelen:
I. De feiten
II. Het politieonderzoek
III. Verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd gedurende het WOD-traject
IV. Overige verklaringen van de verdachte
V. Forensisch bewijs
VI. CIE-informatie
VII. Conclusie
I.
De feiten [1]
Op zaterdag 18 december 2010 om ongeveer 20:45 uur zijn de verdachte en zijn partner [slachtoffer] met de fiets vanuit hun huis aan de [straat 1] in Kaatsheuvel vertrokken naar een carnavalsviering in het café [naam café], gelegen aan de Hoofdstraat in Kaatsheuvel. De schoonvader van de verdachte bleef thuis op de kinderen passen. Omstreeks 22:15 uur is de verdachte alleen naar huis gegaan om het kleinste kind [kind 1] de fles te geven en is daar rond 22:30 uur aangekomen. Zijn schoonvader is vrijwel direct na zijn aankomst naar huis gegaan. [2]
De verdachte heeft om 22:38:53 uur een sms-bericht aan [slachtoffer] gestuurd. Dit sms-bericht luidde: “
Ik ben thuis. X”. [3]
[slachtoffer] heeft om 23:29:27 uur in een sms-bericht aan de verdachte gevraagd: “
Ging het goed op de weg?”, waarop de verdachte in een sms-bericht haar heeft geantwoord: “
Best wel. Alleen in de bochten opletten. Tot straks. X”. Om 23:52:45 uur heeft [slachtoffer] een bericht aan de verdachte gestuurd met de tekst: “
Ga mijn jas halen. SMS nog wel als ik echt vertrek.” De verdachte heeft hierover verklaard dat hij dit berichtje gelezen heeft toen hij die avond vlak voor het slapen gaan met [echtgenote verdachte] – met wie hij een buitenechtelijke relatie had - telefoneerde. [4] Het laatste sms-bericht van [slachtoffer] aan de verdachte, luidende “
Vertrek nu” is van 23:57:46 uur. [5]
Op camerabeelden van Intertoys (gelegen aan de Hoofdstraat 64 in Kaatsheuvel) van 19 december 2010 omstreeks 00:00:04 uur is te zien dat een persoon, die aan het signalement van [slachtoffer] voldeed op een damesfiets door het beeld fietste. [6]
Op zondag 19 december 2010 omstreeks 00:54 uur is er bij de politiemeldkamer een 112-melding binnengekomen, dat er een inbraak was gepleegd in een woning gelegen aan de [straat 1] in Kaatsheuvel. Er zou volgens de melding een vrouw zonder ademhaling in de achtertuin op de grond liggen. De melding werd gedaan door de verdachte. Het slachtoffer bleek de partner van de verdachte te zijn, [slachtoffer]. [7]
De politie was om 01:04 uur ter plaatse. [8] De politie zag bij de voordeur een geëmotioneerde man, de verdachte, staan, pratend aan de telefoon. De verbalisanten zijn via de voordeur, dwars door de woning gelopen, naar de achterzijde van de woning, de achtertuin in.
Achter in de tuin zagen de verbalisanten een vrouw op haar rug liggen. Het slachtoffer lag onder een afdak met het hoofd richting de poort. Dit afdak overkapte het achtergedeelte van de tuin vanaf het schuurtje tot aan de omheining aan de zij- en achterkant van die tuin. De schuurdeur was net als de poort ook onder dit afdak gelegen. Boven op het slachtoffer lag haar fiets. Er kwam bloed uit de mond en het linkeroor van het slachtoffer. [9] Er werden levensreddende handelingen gestart. Deze werden even later door de inmiddels ter plaatse gekomen ambulanceverpleegkundigen gestaakt, nadat door een verpleegkundige de dood van [slachtoffer] was vastgesteld. [10] Daarna ging de verdachte nagenoeg bovenop zijn overleden partner [slachtoffer] liggen en bleef hij tegen haar praten. Vervolgens is de verdachte met het ambulancepersoneel de woning ingelopen. [11]
Onder het lichaam van [slachtoffer] werd later een huissleutel aangetroffen van de woning aan de [straat 1] te Kaatsheuvel. Aan deze sleutel zat een geelkeurige ‘BOB’ sleutelhanger. [12]
Nadat was geconstateerd dat er sprake was van een niet-natuurlijke dood van [slachtoffer] is een onderzoek opgestart.
Sneeuwval
Tussen zaterdag 18 december 2010 omstreeks 20:00 uur en zondag 19 december 2010, omstreeks 02:00 uur was er sprake van onophoudelijke sneeuwval. [13]
Achter de woning was een brandgang gelegen, te bereiken vanuit een zijstraat. [14] In de brandgang werden door politiemensen van de unit Forensisch Technisch Onderzoek (FTO) ter plaatse redelijk verse schoensporen in de sneeuw gezien. De sneeuw op het pad in de brandgang was over een breedte van ongeveer 50 centimeter platgelopen. De schoensporen liepen vanaf de tuinpoort van perceel [straat 1], richting de straat. Het betroffen sporen afkomstig van één paar schoenen.
De andere, oudere sporen in de sneeuw, waaronder fietsbandsporen waren op dat moment al weer door een nieuwe laag sneeuw bedekt. [15]
De poort van [straat 1] was de een na laatste poort in de brandgang aan de rechterzijde op ongeveer 5 meter van het einde van de brandgang. [16]
De tuin van [straat 1] was geheel met sneeuw bedekt. [17] Op de bovenzijde van de erfafscheidingen links en rechts van de tuin lag sneeuw. Deze sneeuwlaag was intact. Ook op de struiken tegen de erfafscheidingen lag een laagje sneeuw. De grond onder deze erfafscheidingen was eveneens bedekt met een laagje sneeuw en vertoonde geen verstoringen door gevallen sneeuw of door indruksporen. Deze laagjes sneeuw waren niet beroerd. Behalve de plaatsen die werden betreden door hulpverleners of door de politieagenten bij het verplaatsen van goederen werden er door de politie tijdens het onderzoek geen plaatsen aangetroffen waar de sneeuwlaag was verstoord en werden er geen sporen of aanwijzingen aangetroffen die konden wijzen op het feit dat de erfafscheidingen rond deze tuin waren overklommen. [18]
Ook op het pad van de brandgang werden geen verstoringen waargenomen van de sneeuwlaag, die passen bij het overklimmen van de erfafscheidingen grenzende aan deze brandgang.
Door de unit FTO werd een technisch sporenonderzoek ingesteld op de plaats delict.
DNA en bloedsporen
Aan de buitenzijde van de tuinpoort werd een bloedveeg aangetroffen. Ook op het deurkozijn aan de rechterzijde van de achterdeur van de woning bleek een bloedspoor te zitten. [19]
Aan de bovenzijde van een kliko (de vuilcontainer die achter in de tuin onder de overkapping stond) en aan een wieltje aan de linkeronderzijde van die kliko werd bloed aangetroffen. [20]
Bij het later uitgevoerde luminol-onderzoek werden bloedsporen zichtbaar gemaakt aan de openstaande lades in het dressoir in de woonkamer. [21]
Voorts zijn de jas en de sjaal van [slachtoffer] bemonsterd en onderzocht door het NFI. [22]
Woning
Bij binnenkomst in de woning hadden de verbalisanten gezien dat de lades van de bruine kast aan de linkerzijde tegenover de keuken, open waren. De verbalisanten zagen ook dat de deuren van diezelfde bruine kast open waren. Verbalisant Donkers zag dat de televisie, die bij binnenkomst links stond, gedraaid stond naar de rechterzijde. [23] Hij zag dat de televisie hierdoor naar buiten wees in plaats van de woonkamer. [24]
Getuigen
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat er die nacht een harde gil te horen is geweest. [getuige 1] heeft verklaard dat hij die nacht ná 00:15 uur een gil hoorde van ‘iemand die flink schrikt’ en het was een vrouw. Tevens hoorde hij gestommel bij [straat 1] en het dichtslaan van een deur. [25] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij die nacht tussen 00:05 en 00:13 uur een harde, ijselijke gil heeft gehoord van een vrouw. [26]
Sectierapport
Uit het door het NFI opgemaakte sectierapport ‘pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van 30 mei 2011 [27] bleek dat op het slachtoffer (onderhuidse) bloeduitstortingen aan de hals/kaakrand, in de tong en in het slijmvlies van de lip en stipvormige bloeduitstortinkjes onderhuids aan de oogleden, het voorhoofd/behaarde hoofd rechts en achter het linkeroor werden vastgesteld. Bij sectie op het lichaam van het slachtoffer kan het intreden van de dood goed worden verklaard door inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend, al dan niet in combinatie met omsnoerend, geweld op de hals zoals bijvoorbeeld kan ontstaan bij verwurging al dan niet in combinatie met omsnoering, aldus het rapport. Voorts kunnen verwikkelingen van samendrukkend geweld op de mond een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden. In het door dr. D. Spendlove opgemaakte rapport van het IFS ‘forensisch medische quick-scan’ van 28 januari 2016 wordt beschreven dat er geen sprake is van een interne afdruk van een ligatuur in de weke delen van de hals en er geen aanwijzingen zijn voor een extern snoerspoor (ligatuur strangulatie). Voor het overige sluit dr. Spendlove zich aan bij de conclusies van het bovenvermelde sectierapport.
Voor het hof staat op grond van deze feiten vast dat [slachtoffer] in de nacht van 19 december 2010 in Kaatsheuvel door een geweldsmisdrijf om het leven is gekomen.
Het hof dient vast te stellen of de verdachte betrokken is geweest bij dit misdrijf. Het hof zal hiertoe in zijn overwegingen twee scenario’s wegen. Deze luiden – samengevat weergegeven – als volgt. In het eerste scenario heeft de verdachte [slachtoffer] opgewacht en haar bij thuiskomst in de achtertuin gewurgd. Vervolgens heeft hij een inbraak in de woning in scène gezet en 112 gebeld. In het tweede scenario is [slachtoffer] door een (of meer) onbekende(n) om het leven gebracht. De dader(s) heeft/hebben de woning doorzocht, terwijl de verdachte boven lag te slapen. Verderop onder IV. geeft het hof een gedetailleerdere beschrijving van deze scenario’s.
Het politieonderzoek
Eem I
De politie heeft naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] uitgebreid onderzoek gedaan. De verdachte is in de vroege ochtend van 19 december 2010 als getuige gehoord op het politiebureau in Sprang-Capelle. Er is forensisch onderzoek gedaan op de plaats delict. Ook heeft er een buurtonderzoek plaatsgevonden en zijn vele getuigen gehoord. De politie heeft telefoons getapt en de woning aan de [straat 1] doorzocht. De politie heeft nader onderzoek gedaan naar aanleiding van CIE-informatie over de betrokkenheid van een aantal mannen bij een woninginbraak in Kaatsheuvel waarbij de “vrouw des huizes” door de inbrekers is overlopen. Een reconstructie waaraan de verdachte heeft meegewerkt is op video vastgelegd. De verdachte is op 2 maart 2011 aangehouden en in verzekering gesteld. Hij is als verdachte gehoord op 1, 2, 3, 7, 14, 21 en 22 maart 2011, 7 en 20 april 2011, 25 mei 2011 en 2 juni 2011. De verdachte heeft betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] ontkend. De voorlopige hechtenis van de verdachte is in deze fase op 3 juni 2011 geschorst.
Eem II
Het onderzoeksteam van de politie heeft op 19 juli 2013 een aanvraag bevel stelselmatige informatie-inwinning gedaan. Daarin is het politieonderzoek Eem I samengevat. De verbalisant concludeerde in het proces-verbaal van aanvraag vervolgens:
“Aangezien de tot dusver verrichte opsporingshandelingen in combinatie met de forensisch technische bevindingen onvoldoende hebben geleid tot opheldering van het onderhavige misdrijf, en niet de verwachting bestaat dat door de toepassing van andere cq minder verstrekkende opsporingsbevoegdheden meer helderheid zal worden verkregen, is besloten om via de bijzondere opsporingsbevoegdheid van stelselmatige informatie-inwinning (126j Sv) het opsporingsonderzoek voort te zetten.” [28]
De officier van justitie heeft vervolgens een bevel stelselmatige inwinning van informatie afgegeven (art. 126j van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)). [29] Dit is per 31 juli 2013 ingegaan en een aantal keren verlengd tot 24 oktober 2014. Door het Team Werken onder Dekmantel van de Landelijke Eenheid van de politie werd een operatie "stelselmatig inwinnen van informatie" uitgevoerd met als doel het verzamelen van informatie die kon leiden tot bewijsvergaring omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij de moord dan wel doodslag op [slachtoffer] (hierna ook: het WOD-traject). Hierbij werd onder dekmantel contact gelegd met de verdachte en zijn echtgenote [echtgenote verdachte]. Undercoveragent [nummer politie-informant 1] heeft tegenover de raadsheer-commissaris verklaard dat niet is besloten vanaf het begin van het undercovertraject de mr. Big-methode in te zetten. Gedurende het traject is telkens de volgende inzet bepaald naar aanleiding van een analyse van de voorgaande. Op een gegeven moment is besloten de mr. Big-methode in Marbella te hanteren. [30]
De processen-verbaal
Uit de door de undercoveragenten en hun begeleiders opgestelde processen-verbaal heeft het hof de volgende gang van zaken afgeleid. Het betreft een samenvatting van aanzienlijk omvangrijkere processen-verbaal. In het WOD-traject zijn geen beeld- of geluidsopnamen gemaakt.
Twee undercoveragenten [nummer politie-informant 1] en [nummer politie-informant 2] – [naam politie-informant 1] en [naam politie-informant 2]- zijn op 2 september 2013 in contact gekomen met de verdachte en [echtgenote verdachte] die in [plaatsnaam] samenwoonden. [naam politie-informant 1] vertelde werkzaam te zijn in de VIP-beveiliging. Daarin had hij met grote rijkdom te maken. Na een aantal eerdere afspraken hebben [naam politie-informant 1] en [naam politie-informant 2] de verdachte op 7 november 2013 ontmoet en gesproken over de ontwikkeling van een track en trace systeem en betaling voor zijn werkzaamheden daarvoor aan de verdachte. Vervolgens hebben [naam politie-informant 1] en [naam politie-informant 2] regelmatig contact met de verdachte onderhouden, zowel over het track en trace systeem als sociaal van aard. [naam politie-informant 1] en de verdachte hebben in Venlo een klus met een computer gedaan. [31] Ook nadien heeft de verdachte in Nederland en in België klussen voor de undercoveragenten gedaan en is daarvoor betaald. De verdachte heeft verschillende keren tegen [naam politie-informant 1] gezegd dat hij voor hem wilde gaan werken. [naam politie-informant 1] heeft daarop geantwoord dat hij met zijn baas moest overleggen of hij mensen mocht aannemen en dat hij onder meer aan hem, de verdachte, maar ook aan andere mensen zat te denken. [32] De verdachte was een van de personen die een gesprek met de baas zou krijgen. [33] [naam politie-informant 1] heeft uitgelegd dat hij het niet moest zien als een sollicitatiegesprek, maar dat dit gesprek meer bedoeld was om te kijken of er een klik was. [34] De verdachte is op 3 september 2014 naar een klus in België gegaan. Na afloop hebben de verdachte, [naam politie-informant 1] en undercoveragent [naam politie-informant 3] in een hotel in Antwerpen aan de bar gezeten. Daar vertelde de verdachte dat hij had vastgezeten voor moord, maar dat hij er niets mee te maken gehad. Er was niemand aangewezen voor de moord. De verdachte zei dat er serieuze gebreken aan het onderzoek zaten, want hij had het dossier uitgebreid gelezen. [35]
Op 17 september 2014 zijn de verdachte en [naam politie-informant 1] vanuit Amsterdam naar Malaga gevlogen en vervolgens naar Marbella gereden. Daar hebben zij hun intrek in een hotel genomen en vervolgens met andere undercoveragenten gegeten, gedronken en sociale gesprekken gevoerd. [36] [naam politie-informant 1] heeft de verdachte verteld dat hij enkele jaren geleden een dodelijke aanrijding had gehad, waarbij een vrouw was overleden, maar dat zijn baas de problemen had opgelost. Daarop heeft de verdachte verteld dat hij niets met de moord op zijn toenmalige vrouw te maken had. [37] De volgende dag hebben de verdachte en [naam politie-informant 1] opnieuw gesproken over de baan en de mogelijke klussen die eraan zaten te komen. De verdachte vertelde dat hij zo veel mogelijk klussen wilde draaien om zoveel mogelijk geld te verdienen. [naam politie-informant 1] heeft hem voorgehouden dat zijn baas daar uiteindelijk over ging. De baas nam vaak beslissingen op intuïtie en gevoel; ook het gesprek met de verdachte zou gaan om het goede gevoel bij hem. De verdachte vertelde dat hij [naam politie-informant 1] zag als een echte vriend en dat hij hoopte dat [naam politie-informant 1] hem evenzo zag. [naam politie-informant 1] heeft de verdachte verteld dat hij hem ook als zijn vriend zag. De verdachte heeft [naam politie-informant 1] om een voorschot gevraagd omdat hij aan het einde van de maand de lasten waarschijnlijk niet meer kon betalen. [38]
Dezelfde avond zijn de verdachte en [naam politie-informant 1] naar een villa in Marbella gegaan om de baas van [naam politie-informant 1] – de undercoveragent [naam politie-informant 4] – te spreken. [39] Aangekomen bij de villa zijn de verdachte en [naam politie-informant 4] in de woonkamer gaan zitten. De verdachte vertelde dat hij de baan graag wilde hebben en heeft toegelicht dat hij de klussen met [naam politie-informant 1] aantrekkelijker vond dan een bureaubaan in de IT-sector. Volgens [naam politie-informant 4] waren er twee andere sollicitanten. Hij heeft verteld dat hij beslissingen op basis van zijn intuïtie nam, daarom had hij geen problemen in zijn bedrijf. Ook vertelde [naam politie-informant 4] dat hij alleen mensen aannam waarvan hij zeker wist dat hij er later geen problemen mee kreeg en die zijn bedrijf niet konden schaden. In dat verband was hij niet zo blij met wat hij over de verdachte wist. [40] Dat zou wel eens een groot probleem kunnen worden voor verdere samenwerking. De verdachte zei daarop: “Ze denken dat ik mijn vrouw heb vermoord”, maar dat hij het niet had gedaan. [naam politie-informant 4] heeft uiteengezet dat hij via contacten een deel van het dossier had gelezen en het niet anders kon zijn dan dat hij het gedaan had. De verdachte ontkende dit opnieuw. Daarop heeft [naam politie-informant 4] de verdachte voorgehouden dat het hem helemaal niet uitmaakte of hij het had gedaan. Voor elk probleem is een oplossing als hij echt voor [naam politie-informant 4] wilde werken. Er kon een alibi worden gezocht of bewijs worden aangeleverd waardoor een ander de schuld zou krijgen. [naam politie-informant 4] kon voor zijn bedrijf en de klanten echter geen risico nemen dat de verdachte later problemen met de politie zou krijgen. Dus als de verdachte volhield dat hij het niet gedaan had en dus ook de aangeboden oplossing afsloeg, zou [naam politie-informant 4] hem uitlaten en verder succes wensen. [41] Dan zou [naam politie-informant 4] hem niet in zijn bedrijf halen. Nogmaals zei de verdachte dat hij het niet had gedaan. Daarop heeft [naam politie-informant 1] op verzoek van [naam politie-informant 4] – die zei eigenlijk wel klaar te zijn met [naam politie-informant 1] en de verdachte – een taxi laten bellen. [42]
De verdachte is vervolgens met [naam politie-informant 1] in de taxi vertrokken. De verdachte heeft in de taxi tegen [naam politie-informant 1] gezegd dat [naam politie-informant 4] geen goed gevoel had over wat de verdachte had gezegd en dat zijn gevoel [naam politie-informant 4] nooit in de steek liet. Maar de verdachte had tegenover [naam politie-informant 4] herhaald dat hij het niet gedaan had. [naam politie-informant 1] heeft de verdachte gezegd eerlijk te zijn; de verdachte was de enige die de twijfels bij [naam politie-informant 4] kon wegnemen. Ze konden terugkeren naar de villa of doorrijden naar het hotel. Het maakte [naam politie-informant 1] niet uit of de verdachte zijn vrouw had vermoord. Hij zou hem als vriend nooit veroordelen áls hij maar eerlijk was. Nadat de verdachte opnieuw hetzelfde verhaal was gaan vertellen over wat op de avond van de moord gebeurd was, heeft [naam politie-informant 1] hem te verstaan gegeven dat hij moest ophouden met dit verhaal omdat hij het al kende en hij eerlijk moest worden. Hij moest ook nooit iets zeggen wat niet waar was. Maar als hij het gedaan had, zou dat [naam politie-informant 1] niet interesseren en ze zouden wel een oplossing vinden. De verdachte boog voorover en ging met zijn hoofd op zijn knieën zitten, waarbij hij zijn handen naast zijn hoofd hield. Hij begon te snikken en vroeg of [naam politie-informant 4] echt voor een oplossing kon zorgen, waarop [naam politie-informant 1] bevestigend antwoordde. Met bevende stem zei de verdachte daarop: “ik heb het gedaan”. De verdachte en [naam politie-informant 1] hebben elkaar in de armen genomen en samen op de achterbank zitten huilen. Volgens de verdachte waren zij broeders voor het leven en zaten zij in hetzelfde schuitje. Hij was opgelucht dat hij het verteld had. Hij had [slachtoffer] gewurgd en de inbraak in scène gezet. Daarop is de taxi teruggekeerd naar de villa om opnieuw met [naam politie-informant 4] in gesprek te gaan. [43]
Terug in de villa is de verdachte met [naam politie-informant 4] en [naam politie-informant 1] de woonkamer ingegaan. De verdachte liep heen en weer, maar is met de handpalmen tegen elkaar voor zijn borst stil blijven staan en zei: “[naam politie-informant 4], ik wil bij jou het gebed van mijn leven doen. Ik heb het gedaan. Ik heb mijn vrouw met een baksteen KO geslagen en daarna gewurgd!” [naam politie-informant 4] heeft geantwoord dat ze dan maar naar een oplossing moesten gaan zoeken. [44] Verdachte was opgelucht en zei dat [naam politie-informant 1] als een broer voor hem was die hij zelf nooit had gehad. In antwoord op vragen van [naam politie-informant 4] heeft de verdachte verder verklaard dat hij:
  • door zijn toenmalige minnares [echtgenote verdachte] voor het blok was gezet en dat zij hem een ultimatum had gesteld;
  • nooit heeft geweten wat dat ultimatum inhield maar dat hij wel begreep waar het ultimatum op sloeg;
  • met [slachtoffer] destijds op een feest van de carnavalsvereniging was;
  • bewust eerder naar huis was gegaan om zijn schoonvader af te lossen;
  • tegen [slachtoffer] had gezegd dat hij moe was;
  • de gedachte had eerst het huis te willen prepareren maar daar echter later op terug kwam;
  • [slachtoffer] had opgewacht in de tuin;
  • een straatklinker had gepakt en [slachtoffer] de hersens had ingeslagen;
  • haar vervolgens heeft gewurgd terwijl zij op de grond lag;
  • naar binnen is gelopen en de woning heeft geprepareerd omdat het op een inbraak moest lijken;
  • de laadjes en deurtje open heeft gezet;
  • daarna 112 heeft gebeld met de mededeling dat zijn vriendin in de tuin op de grond lag;
  • bij aankomst van GGD en Politie bewust op het lichaam van [slachtoffer] is gesprongen om bewijs en sporen weg te maken.
Verder vertelde de verdachte dat hij nieuwe laarzen had gekocht en kleding, maar deze had verbrand, en dat de tegel of steen nergens meer is terug te vinden. Hij merkte nog op dat er in deze zaak nog twee verdachten zijn en vroeg om deze ongemoeid te laten omdat dit erg gevaarlijke jongens waren. Ten slotte heeft de verdachte [naam politie-informant 4] gevraagd geen alibi te organiseren maar een ander er voor te laten opdraaien. Hij zou blij zijn als dit voor de kerst geregeld was.
Hierna zijn [naam politie-informant 4], [naam politie-informant 1] en de verdachte het terras van de villa opgelopen en heeft [naam politie-informant 4] tegen de overige aanwezigen gezegd dat de verdachte een nieuwe collega was, maar dat er nog wel een paar rimpels moesten worden gladgestreken. [45] De volgende morgen zijn de verdachte en [naam politie-informant 1] naar Nederland gevlogen en naar de woning van de verdachte gereden. Daar vertelde de verdachte dat hij heel opgelucht was, maar wel een Himalayagebergte over had gemoeten. [46]
De verdachte is op 3 oktober 2014 aangehouden en (opnieuw) in voorlopige hechtenis genomen. Tijdens zijn verhoren heeft de verdachte zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen. In een politieverhoor van 28 mei 2015 heeft de verdachte verklaard dat hij onder druk een valse bekentenis had afgelegd. De verklaring in Marbella was een leugen, die hij heeft verteld om zijn werk en zijn financiële zekerheid te garanderen. Het hof gaat verderop in dit arrest hierop nader in.
De verhoren van undercoveragenten
Ten overstaan van de rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn in 2015 de undercoveragenten [naam politie-informant 2], [naam politie-informant 4] en [naam politie-informant 1] alsmede de begeleider [nummer begeleider team WOD] en de teamleider Werken onder Dekmantel van de politie als getuige gehoord.
De undercoveragenten [naam politie-informant 4] en [naam politie-informant 1] zijn in 2020 als getuige gehoord ten overstaan van de raadsheer-commissaris bij het hof Den Haag.
[naam politie-informant 4] heeft tegenover de raadsheer-commissaris bevestigd dat een bekentenis in Marbella voor de verdachte twee pluspunten had: meer kans op de baan, [47] en tevens geholpen worden bij de oplossing van het probleem dat hij had bekend. Als de verdachte zou blijven ontkennen, zou hij de baan niet krijgen en geen verdere hulp bij een oplossing voor de betrokkenheid bij de moord. Toen de verdachte bleef ontkennen in het eerste gesprek in de villa heeft [naam politie-informant 4] met stemverheffing duidelijk gemaakt dat de verdachte en [naam politie-informant 1] moesten opdonderen. Ook [naam politie-informant 1] moest het ontgelden. Hij was met een kandidaat aangekomen waaraan [naam politie-informant 4] zijn tijd had verspild. Daarop zijn zij in een taxi vertrokken, maar na enige tijd teruggekeerd. Na de bekentenis in het tweede gesprek is voor [naam politie-informant 4] duidelijk geworden dat de verdachte heel erg begaan was met het lot van [naam politie-informant 1] en heel graag betrokken wilde blijven bij de organisatie. Er is tussen [naam politie-informant 4] en de verdachte in het eerste gesprek in de villa niet over salaris gepraat. Wel heeft hij de verdachte verteld dat een goede werknemer de mogelijkheid kreeg te delen in zijn bezittingen. Hij zou bijvoorbeeld het huis in Marbella kunnen gebruiken als [naam politie-informant 4] er niet was.
[naam politie-informant 1] heeft tegenover de raadsheer-commissaris verklaard wat volgens hem de aanleiding was voor de verdachte om in de taxi te bekennen. [naam politie-informant 1] had tegen de verdachte gezegd dat hij eerlijk moest zijn, dat wat hij ook had gedaan, al waren het meerdere moorden, zij even goede vrienden waren, en dat zijn gevoel [naam politie-informant 4] nooit in de steek liet. De verdachte zal volgens [naam politie-informant 1] de omslag van ontkennen naar bekennen hebben gemaakt door de uitweg die [naam politie-informant 4] hem bood. Ook de verdenking tegen [naam politie-informant 1] van het veroorzaken van een dodelijk ongeluk was immers door [naam politie-informant 4] opgelost. Verder verklaarde [naam politie-informant 1] op de vraag wat de verdachte “getriggerd” heeft, dat de verdachte hem – de dag na de bekentenis in Marbella – had verteld dat [echtgenote verdachte] hem een ultimatum had gesteld. Vóór 1 januari moest hij kiezen.
Onderzoek na verwijzing
Het hof heeft na verwijzing door de Hoge Raad nader onderzoek gelast. De politie heeft DNA afgenomen bij medewerkers van de hulpdiensten die op 19 december 2010 in de woning aan de [straat 1] zijn geweest en anderen die in de woning aan de [straat 1] kwamen. Ook is nader onderzoek naar dactysporen uitgevoerd. Nadere getuigenverhoren hebben plaatsgevonden. Verder is onderzoek verricht naar schoensporen op een in de woning aangetroffen kleurplaat. Ten slotte is onderzoek gedaan naar de financiële positie van de verdachte en [echtgenote verdachte] ten tijde van het WOD-traject.
Het NFI heeft in 2021 uitgebreid autosomaal en Y-chromosomaal onderzoek gedaan naar DNA-sporen in het nagelvuil en een handschoen van [slachtoffer] en op haar jas, de sjaal en het horloge. Verder zijn DNA-sporen onderzocht op het kozijn van de achterdeur van de woning, de poortdeur, een minicontainer, en een lade in een dressoir. Ook is onderzoek gedaan naar de op de sjaal en het gezicht van [slachtoffer] aangetroffen haren.
Ook heeft het NFI een rapport “Evaluatie van de resultaten van onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek gegeven hypothesen op activiteitenniveau naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Kaatsheuvel op 19 december 2010” opgesteld.
Het hof gaat verderop in dit arrest nader in op de bevindingen van deze rapportage.
Tenslotte heeft het hof prof.dr. E.C.G. Rassin (verder te noemen Rassin), rechtspsycholoog, als deskundige doen benoemen door de raadsheer-commissaris teneinde het hof voor te lichten over de vraag of de verklaringen van de verdachte op 18 september 2014 en op de daarop volgende dagen in vrijheid zijn afgelegd en of deze - voor zover de deskundige zich daarover kan uitlaten - al dan niet betrouwbaar kunnen worden geacht.
Rassin heeft bij rapport van 18 december 2020 aan het hof gerapporteerd. Hij heeft in zijn rapport opgemerkt het begrip “verklaringsvrijheid” niet uit de psychologische literatuur te kennen, maar wel iets te kunnen zeggen over de kans op het afleggen van een valse bekentenis. Vervolgens heeft hij beschreven dat een opsporingsmethode zoals de mr. Big-methode een substantieel risico op een valse bekentenis impliceert, alleen al vanwege het in de waan brengen van de verdachte dat een bekentenis hem enig voordeel zal opleveren. De combinatie van het doen van een belofte (verdachte krijgt de door hem gewilde baan) en het minimaliseren van de ernst van een feit (het maakt ons niet uit als hij het gedaan heeft en we regelen iemand die er voor opdraait), zoals gedaan door de undercoveragenten, geeft een kans op een terechte bekentenis van 87% en een kans op een valse bekentenis op 43%, aldus Rassin. Hij heeft ten behoeve van de rapportage psychologisch onderzoek uitgevoerd bij de verdachte. Zijn conclusie is dat de verdachte hoog scoort op twee risicofactoren voor het afleggen van een valse bekentenis. Dat betekent dat als de verdachte enige druk ervaart om iets te zeggen en/of denkt goed voor de dag te komen door iets te zeggen dat niet strookt met de werkelijkheid, hij dat naar verwachting zal doen. Hij concludeert voorts dat de kans best groot (43%) is dat een onschuldige verdachte een bekentenis zou afleggen indien geplaatst in de positie waarin de verdachte verkeerde op 18 september 2014 en dat de bewijskracht van de bekentenis gering is.
Ter terechtzitting van het hof is Rassin als deskundige gehoord. Hij heeft verklaard dat het aannemelijk is dat de mr. Big-methode een extra risico op een valse bekentenis oplevert. Dit risico komt bovenop de twee in het rapport genoemde “trucs” van de politie – het minimaliseren van de ernst en het bieden van een beloning. [48] In het mr. Big-traject is bovendien aan de verdachte het gevoel gegeven ergens bij te horen. De deskundige vermoedt dat het percentage van 43% (kans op een valse bekentenis) hoger wordt naarmate meer wordt losgelaten op de verdachte dan alleen de deal en de minimalisatie. Ook het winnen van het vertrouwen van de verdachte in de voorfase van het mr. Big-traject lijkt volgens Rassin dit percentage te verhogen.
Verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd gedurende het WOD-traject
De raadsman van de verdachte heeft gesteld dat de door de verdachte gedurende het WOD-traject afgelegde verklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat sprake is van onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv.
De eerste vraag, die hierbij aan de orde komt is de vraag of artikel 126j Sv een voldoende grondslag biedt voor het in deze zaak ingezette specifieke traject. Volgens de raadsman moet deze vraag in negatieve zin worden beantwoord.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In zijn arrest van 9 maart 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AN9195, rov. 5.4) heeft de Hoge Raad overwogen dat artikel 126j Sv een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 8 EVRM biedt voor het stelselmatig inwinnen van informatie waarbij een opsporingsambtenaar, zonder dat kenbaar is dat hij als zodanig optreedt, onder een andere identiteit in de omgeving van de verdachte verkeert en, met schending van diens vertrouwen, met de verdachte in contact komt.
In het in de zaak van de verdachte gewezen arrest van 17 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1982) heeft de Hoge Raad hierover niet een ander standpunt ingenomen. Hieruit leidt het hof af dat op voorhand niet gezegd kan worden dat artikel 126j Sv een onvoldoende wettelijke grondslag biedt voor het uitgevoerde WOD-traject. [49]
Gelet op overweging 5.2.2 van het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 17 december 2019 zal het hof vervolgens acht moeten slaan op de inhoud van het bevel als bedoeld in artikel 126j Sv waar het gaat om de wijze waarop aan dat bevel uitvoering wordt gegeven, alsmede de nader aan dat bevel verbonden voorwaarden die verband houden met het verkrijgen van een verklaring van de verdachte.
Teneinde een en ander te kunnen beoordelen is het van groot belang inzicht te verkrijgen in het concrete verloop van de uitvoering van het WOD-traject en de interactie met de verdachte, die daarbij heeft plaatsgevonden. Hiervoor is een voldoende nauwkeurige verslaglegging vereist, die in staat stelt inzicht te geven in het verloop van de uitvoering over de gehele periode van het WOD-traject en in het bijzonder een voldoende nauwkeurige weergave van de communicatie met de verdachte.
Uit de inhoud van de door de opsporingsambtenaren gedurende het traject opgemaakte processen-verbaal, de later door hen ten overstaan van de rechtbank en raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen alsmede uit de verklaringen van de verdachte daaromtrent blijkt dat de opgemaakte processen-verbaal met betrekking tot het verloop van de uitvoering van het WODtraject en de manier waarop en in hoeverre de druk op de verdachte is opgevoerd op essentiële punten onvolledig waren. Bovendien is de communicatie niet auditief of audiovisueel vastgelegd zodat ook via die weg geen deugdelijk inzicht in de wijze van uitvoering kon worden verkregen.
De undercoveragenten hebben geverbaliseerd dat de verdachte bij een bekentenis grote kans maakte op een lucratieve baan, dat het hen niets kon schelen als hij het gedaan had en dat hem een oplossing voor de moord werd geboden. Dit zag met name op de (aanloop naar) de bekentenis van de verdachte op 18 september 2014 in Marbella. Voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van de druk op de verdachte is naar het oordeel van het hof daarnaast inzicht vereist in de wijze waarop het vertrouwen van de verdachte voordien is gewonnen en behouden. Met andere woorden: in welke mate en op welke wijze is hij vanaf het begin van het WOD-traject misleid?
In deze zaak speelt de “wereld” waarin de verdachte met de undercoveragenten werkte een belangrijke rol. Maar daarover is weinig geverbaliseerd. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de processen-verbaal dat de verdachte ten behoeve van VIPS “klussen” met de undercoveragenten heeft gedaan, maar niet de omstandigheden waaronder dit gebeurde, zoals bijvoorbeeld de rijkdom en luxe waarmee de verdachte werd omringd. [50] Deze “klussen” zelf zijn niet of nauwelijks geverbaliseerd. Zo zijn [naam politie-informant 1] en de verdachte in een BMW M5 naar Venlo gereden om voor een VIP een belastend filmpje met een meisje te laten verdwijnen. Daarvoor kreeg de verdachte € 1.000 betaald. [51] Dit is niet geverbaliseerd. Evenmin is bijvoorbeeld geverbaliseerd dat [naam politie-informant 1] een duur Cartier-horloge van deze VIP had gekregen en dit aan de verdachte heeft laten zien. In antwoord op vragen hierover heeft begeleider [nummer begeleider team WOD] als getuige verklaard dat dit niet is geverbaliseerd omdat dit niet van belang was voor de waarheidsvinding. [52] [nummer politie-informant 1] ([naam politie-informant 1]) heeft gelijkluidend verklaard. [53] De bedoeling van het creëren van de luxe-omgeving was echter om de organisatie aantrekkelijker te maken. [54] De gecreëerde luxewereld was naar het oordeel van het hof aldus een belangrijk onderdeel van de toegepaste misleiding van de verdachte. Dat had voldoende nauwkeurig geverbaliseerd moeten worden en dat is niet gebeurd.
Verder hebben de undercoveragenten ingezet op het creëren van een persoonlijke band tussen [naam politie-informant 1] en de verdachte. [55] Zo heeft [naam politie-informant 1] bijvoorbeeld tegen de verdachte gezegd dat zijn broer een zwaar ongeluk had gehad en in kritieke toestand in het ziekenhuis lag. [56] Dit is niet geverbaliseerd. Daarnaast hebben [naam politie-informant 1] en de verdachte erover gesproken dat [echtgenote verdachte] last had van haar ex. Daarop heeft [naam politie-informant 1] verteld dat een opdrachtgever problemen had met de vriend van de dochter, waarop [naam politie-informant 1] heeft gesuggereerd dat dit ‘met een kuil’ opgelost zou zijn. [57] Ook dit is niet geverbaliseerd. Ook het tot stand brengen van deze persoonlijke band is een belangrijk onderdeel van de toegepaste misleiding van de verdachte. In het concrete verloop daarvan kan het hof echter geen inzicht krijgen. Wel is hierover in een veel later stadium van het WOD-traject geverbaliseerd, namelijk toen de verdachte en [naam politie-informant 1] in Marbella waren. Daaruit is ook gebleken dat de verdachte zeer begaan was met het lot van [naam politie-informant 1], die als een broer voor de verdachte was, en mogelijk in problemen met [naam politie-informant 4] kwam omdat de verdachte bleef ontkennen. Mede onder die druk heeft de verdachte de bekentenis afgelegd, maar de verslaglegging van het gehele WOD-traject biedt weinig inzicht in de opbouw van die druk.
Naar het oordeel van het hof hebben de opsporingsambtenaren gelet op dit alles en tegen de achtergrond van hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest in deze zaak in 2019 over de verbaliseringsplicht heeft overwogen in hun verslaglegging onvoldoende nauwkeurig weergegeven welke inhoudelijke communicatie met de verdachte heeft plaatsgevonden. Hiermee constateert het hof eveneens dat de verbaliseringsplicht ex artikel 152 Sv is geschonden. Dit geldt ook als er van uitgegaan moet worden dat het WOD-traject vóór het vertrek naar Marbella op 17 september 2014 als voorfase van de mr. Big methode heeft te gelden.
Een en ander heeft tot gevolg dat het voor het hof niet goed mogelijk is te beoordelen of de verklaringsvrijheid van de verdachte bij het afleggen van zijn bekentenis is geschonden. Aan de hierboven in overweging 5.2.2 door de Hoge Raad gegeven beoordelingskader komt het hof om die reden dan ook verder niet toe.
Uit het hiervoor beschreven rapport van de deskundige Rassin met betrekking tot de (bekennende) verklaring van de verdachte leidt het hof -indirect- wel af dat sprake is geweest van het creëren van een situatie, die de verklaringsvrijheid van de verdachte in elk geval onder druk heeft gezet.
Zoals hiervoor al beschreven, komt hij tot de conclusie dat in de positie, waarin de verdachte verkeerde (zoals dat sprake was van een situatie waarin er gedurende een jaar lang contact is geweest, hij geld verdiend heeft, hij begrepen heeft dat een bekentenis geen strafdreiging kende, maar juist zijn kansen op een lucratieve overeenkomst vergrootte) het afleggen van een valse bekentenis een substantieel risico vormt, in de orde van grootte van minimaal 43%.
Het hof stelt daarbij vast dat de verdachte bij het afleggen van zijn bekennende verklaring geen specifieke, noch onbekende daderinformatie heeft gegeven. [58] De kans op het afleggen van een valse bekentenis is hierdoor in ieder geval niet geringer geworden.
Het plaatsen van de verdachte in de hiervoor genoemde situatie, die een grote kans genereert op het afleggen van een valse bekentenis, kan naar het oordeel van het hof niet anders dan een belangrijke factor zijn bij de beantwoording van de vraag of de verdachte zijn verklaring in vrijheid heeft kunnen afleggen.
In de situatie als die van de verdachte, rekening houdend met alle omstandigheden, acht het hof het aannemelijk dat de verdachte zijn verklaring niet in vrijheid heeft kunnen afleggen.
Gelet op het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat bij de uitvoering van het WOD-traject onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv hebben plaatsgevonden, waardoor de tijdens dat traject afgelegde verklaringen (en dan met name de bekentenis op 18 september 2014) niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Aan de bespreking van de verweren over de proportionaliteit en subsidiariteit van het optreden door de opsporingsambtenaren komt het hof niet toe. [59]
Het hof zal in het hierna volgende beoordelen of er overigens voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
Overige verklaringen van de verdachte
De verklaringen van de verdachte in Eem I
Inleiding
Het hof bespreekt hierna een deel van de verklaringen die de verdachte in zijn politieverhoren heeft afgelegd (en in een paar gevallen ter terechtzitting). Daarin wordt bezien of opvallende inconsistenties in de verklaringen of wijzigingen die de verdachte daarin heeft aangebracht belastend of ontlastend kunnen werken. [60] Overige onderzoeksgegevens – zoals forensische sporen – worden hierbij niet betrokken. Het hof bespreekt die verderop in dit arrest. Hier gaat het om de waarschijnlijkheid van inconsistente verklaringen onder twee verschillende scenario’s. Het hof houdt bij de beoordeling van inconsistenties rekening met het gegeven dat hoe gedetailleerder de verklaringen van een verdachte in de verschillende stadia van het strafproces zijn, hoe groter ook de kans op inconsistenties tussen de verschillende verklaringen. [61]
De in de verhoren geschetste scenario’s
In de verhoren heeft de politie [62] een scenario geschetst (hierna ook: het daderscenario) waarin de verdachte en [slachtoffer] op 18 december 2010 ‘s avonds samen naar het café zijn gegaan. De verdachte is eerder dan [slachtoffer] naar huis gegaan en om ongeveer 22:30 uur thuisgekomen. Hij verbleef – nadat zijn schoonvader die had opgepast was vertrokken – vervolgens alleen thuis met zijn twee zeer jonge kinderen. De verdachte heeft om 23:52 uur een sms van [slachtoffer] ontvangen en gelezen dat zij haar jas ging halen. Vervolgens heeft hij het telefoongesprek met [echtgenote verdachte] – met wie hij een buitenechtelijke relatie had – beëindigd en heeft zijn telefoon om 23:57 uur een sms ontvangen van [slachtoffer] waarin zij schreef dat zij op dat moment vertrok. [slachtoffer] is om 00:15 uur bij thuiskomst in de achtertuin bij de schuur door de verdachte om het leven gebracht. Vervolgens heeft de verdachte in de woning een inbraak geënsceneerd. Hij heeft om 00:54 uur gebeld met 112 en gemeld dat [slachtoffer] bewusteloos achterin de tuin lag.
De verdachte is in de verhoren uitgegaan van een scenario (hierna ook: het inbraakscenario) waarin [slachtoffer] bij aankomst thuis is verrast door iemand, die ook binnen is geweest. [63] De verdachte lag vanaf ongeveer 00:00 uur te slapen. Hij is rond 00:50 uur wakker geworden van geluid beneden en is opgestaan. Doordat de verdachte naar beneden kwam en lawaai maakte zijn “ze” weggegaan. Ze waren op zoek naar de auto(sleutel) [64] of andere dingen in huis. [65] Hij heeft het niet gedaan. “Je gaat niet zo maar iemand van het leven beroven. Dat past niet in mijn levensfilosofie”, aldus de verdachte. [66]
In de nader ten opzichte van elkaar te bespreken scenario’s gaat het hof er vanuit dat [slachtoffer] in de achtertuin van de woning is omgebracht. Zij kan in het daderscenario noch in het inbraakscenario in de brandgang achter de poortdeur zijn gewurgd. Dit leidt het hof af uit het volgende. De verdachte heeft de schuurdeur in de achtertuin na het wegzetten van zijn fiets eerder op de avond dichtgedaan. [67] [slachtoffer] is aangetroffen liggend naast de openstaande schuurdeur. [68] Aangezien er geen braaksporen aan de poortdeur of de woning en evenmin overklimsporen in de sneeuw zijn aangetroffen [69] , is zij vanuit de brandgang met haar huissleutel door de poortdeur de achtertuin ingegaan en heeft zij de schuurdeur opengedaan om haar fiets weg te zetten. Toen is zij verrast door de dader. Zij kan de schuurdeur niet hebben geopend als zij al in de brandgang was gepakt. Er is volgens de politie immers geen aanleiding te veronderstellen dat [slachtoffer] in de brandgang is overmeesterd (getuigen hoorden om 00:15 uur één ijselijke gil en geen ander geluid zoals van een fiets schurend langs de muur [70] ), zij met haar fiets door de poortdeur de achtertuin is ingesleept, daar levenloos (half) onder haar fiets is neergelegd en de dader vervolgens de schuurdeur heeft opengezet, maar de schuur niet heeft doorzocht [71] (en er geen zaken zijn verdwenen). Wel kan [slachtoffer] in de (doodlopende) brandgang zijn opgewacht door de dader, die zich heeft verscholen [72] totdat zij de poortdeur had geopend en de tuin binnen was gegaan, en haar van achteren heeft verrast nadat zij de schuurdeur had opengezet. [73] Indien dit zo is gegaan, dan heeft [slachtoffer] de dader niet opgemerkt in de brandgang. Als gezegd: zij heeft één keer gegild en daarna is er geen geluid meer gehoord.
De waarschijnlijkheid van de scenario’s ten opzichte van elkaar
Eerst gaat het hof in op de waarschijnlijkheid van de scenario’s ten opzichte van elkaar zonder daarin te betrekken de daarna te bespreken opvallende bijstellingen van de verklaringen door de verdachte. [74]
In het door de verdachte geschetste inbraakscenario is [slachtoffer] om 00:15 uur in de achtertuin van haar woning verrast door een of meer inbrekers, die haar meteen hebben overmeesterd en gewurgd. Daarvoor is vereist dat de inbrekers zich toegang tot de tuin hebben verschaft. Er zijn noch aan de voordeur of elders aan de woning noch aan de poort in de achtertuin braaksporen aangetroffen. Evenmin zijn overklimsporen in de sneeuw aangetroffen. Dit roept de vraag op hoe de inbrekers in de achtertuin zijn gekomen. Dat zou kunnen als [slachtoffer] in de brandgang is opgewacht, zij de poortdeur heeft geopend en de inbrekers achter haar aan de tuin zijn gelopen en haar daar hebben gepakt. Na de harde gil van [slachtoffer] en haar te hebben verwurgd hebben de inbrekers nog tot ongeveer 00:50 uur – met het dode lichaam van [slachtoffer] in de achtertuin – de deels verlichte woning doorzocht. [75] In dat ruime halve uur hebben zij enkele laadjes en kasten opengezet, maar niets meegenomen of klaargezet. Het hof acht dit scenario op voorhand minder waarschijnlijk.
Het door de politie geschetste daderscenario bevat een motief, namelijk de buitenechtelijke relatie van de verdachte met [echtgenote verdachte]. Zij had hem een ultimatum gesteld dat per 1 januari 2011 afliep. De verdachte wist dat [slachtoffer] onderweg was naar huis en heeft de gelegenheid gehad haar in de achtertuin op te wachten en te doden. Vervolgens heeft de verdachte het doorzoeken van de woning geënsceneerd, hetgeen de buren hebben gehoord. Ten slotte heeft de verdachte 112 gebeld. Naar het oordeel van het hof heeft dit scenario op zichzelf minder sterk bewijs nodig.
Toetsing van de scenario’s aan de hand van de (inconsistente) verklaringen van de verdachte
Een verdachte die een verklaring die in het daderscenario past, bijstelt naar een verklaring die beter in het onschuldscenario past, kan een verdenking tegen zich versterken. Dat doet zich met name voor als de eerste verklaring spontaan werd afgelegd en de tweede na - bijvoorbeeld - confrontatie met onderzoeksbevindingen.
Hier wordt – als gezegd - de vraag opgeworpen naar de waarschijnlijkheid van de opvallende bijstellingen, gegeven het daderscenario dan wel het inbraakscenario. Hoe groter de kans dat de verdachte zijn verklaring naar aanleiding van de confrontatie met onderzoeksgegevens heeft aangepast naar het inbraakscenario, hoe meer belastend dat is voor de verdachte.
De persoon van de verdachte
Bij de beoordeling van de (wisselende of evident onjuiste) verklaringen heeft het hof tevens acht geslagen op de persoon van de verdachte. Hij is een volwassen man zonder strafblad. [76] Hij had geen verslavingen. [77] De verdachte is in een goed en normaal gezin opgegroeid, [78] heeft aan de hogeschool informatica gestudeerd, [79] had werk als zelfstandig IT’er, [80] geen schulden [81] en leidde een gewoon [82] gezinsleven. Op grond van deze gegevens behoort de verdachte niet tot de zogenoemde kwetsbare verdachten. [83] De verdachte is er door zijn raadsman voor zijn eerste verhoor op gewezen dat hij niet hoeft te liegen. [84] Uit psychologisch onderzoek dat Rassin bij de verdachte heeft afgenomen kan worden afgeleid dat als de verdachte enige druk ervaart om iets te zeggen en/of dat hij denkt goed voor de dag te komen door iets te zeggen wat niet strookt met de werkelijkheid, hij dat naar verwachting zal doen. [85]
Het ultimatum van [echtgenote verdachte]
Als gezegd heeft het openbaar ministerie als motief voor de moord aangenomen dat de verdachte een buitenechtelijke relatie had met [echtgenote verdachte] en met haar verder wilde.
Zoals hiervoor is uiteengezet had de verdachte op 18 december 2010 ’s avonds nadat hij van het café thuis was gekomen telefonisch contact met [echtgenote verdachte]. Dit telefoongesprek eindigde om 23:53 uur. Om 23:57 uur ontving de verdachte een sms van [slachtoffer] dat zij vanuit het café naar huis vertrok. Daar is zij om 00:15 uur om het leven gebracht.
In zijn verklaring als getuige op 19 december 2010 maakte de verdachte geen melding van deze affaire of het telefoongesprek. De relatie met [slachtoffer] was volgens de verdachte ‘schitterend’. [86] Een gewoon normaal gezin. Niks bijzonders. [87]
De verdachte heeft in zijn verhoor van 1 maart 2011 als verdachte het bestaan van die geheime relatie bevestigd. [88] [echtgenote verdachte] had een datum in haar hoofd, waarvoor een beslissing over hun relatie moest worden genomen. In dit verhoor heeft de verdachte verklaard dat zij op 18 december 2010 een telefoongesprek hebben gevoerd [89] toen de verdachte in bed lag. Voorts heeft de verdachte verklaard dat het toen ook over het ultimatum is gegaan. [90] Verderop in het verhoor van 1 maart 2011 verklaarde de verdachte dat zij die avond niet over dit onderwerp spraken. Dat was “veel eerder” ter sprake gekomen. [91] Verdachte heeft in het verhoor van 1 maart 2011 ontkend dat hij de datum kende waarop haar ultimatum (om een keuze te maken tussen [slachtoffer] en [echtgenote verdachte]) afliep.
[echtgenote verdachte] heeft op 20 januari 2011 als getuige verklaard dat zij op donderdag voor zaterdagavond 18 december 2010 – op 16 december 2010 en niet “veel eerder” derhalve - tegen de verdachte heeft gezegd dat hij een keuze moet gaan maken. Dit ultimatum lag niet op kerstavond, zo heeft [echtgenote verdachte] toen tegen de verdachte gezegd. De verdachte heeft toen aangegeven dat hij dacht dat het ultimatum veel ‘eentjes’ had (hof: 1 januari 2011) en [echtgenote verdachte] “ja, en dat kan wel kloppen” heeft geantwoord. [92]
De verdachte heeft in zijn verhoor van 2 maart 2011 bevestigd dat hij in die week tegen [echtgenote verdachte] heeft gezegd dat hij voor haar zou kiezen. [93] Op 4 december 2010 had de verdachte al in een sms aan [echtgenote verdachte] geschreven dat hij nog dit jaar bij haar wilde zijn. [94] In zijn verhoor van 14 maart 2011 verklaarde de verdachte echter dat hij “nog geen beslissing had genomen tussen [slachtoffer] en [echtgenote verdachte].” [95]
Het hof overweegt dat het ook in het inbraakscenario voorstelbaar is dat de verdachte direct na het misdrijf van 19 december 2010 zijn buitenechtelijke relatie verzwijgt. Ook een onschuldige verdachte, die kort ervoor zijn vrouw door een misdrijf heeft verloren, zou kunnen verkiezen dit liever niet bekend te maken. Tegelijkertijd geeft het te denken dat de verdachte kort voordat [slachtoffer] werd vermoord (telefonisch) heeft gesproken met [echtgenote verdachte] over een ultimatum op 1 januari 2011, maar in zijn verhoor als getuige zijn relatie met [slachtoffer] ‘schitterend’ noemt en daarop niet eerder bij de politie terugkomt dan in zijn verhoor als verdachte op 1 maart 2011. Dit had in het inbraakscenario echter na enige tijd wel voor de hand gelegen. De verdachte was voor 1 maart 2011 nog slechts als getuige aangemerkt en hij wist [96] dat het politieonderzoek naar de dood van [slachtoffer] in volle gang was en zou in het inbraakscenario daarbij toch met alle relevante informatie [97] behulpzaam willen zijn. [98]
Verder wekt het - in het inbraakscenario – verbazing dat de verdachte in het verhoor van 1 maart 2011 heeft ontkend dat hij de datum van het ultimatum kende: “Zij had zichzelf een periode gesteld (…) dat hoefde ik niet te weten.” [99] Hij wist immers al op 16 december 2010 dat het ultimatum op 1 januari 2011 lag. Pas in het verhoor van 2 maart 2011 heeft de verdachte verklaard dat hij de datum van 1 januari 2011 goed “gegist” had. Ter terechtzitting in eerste aanleg verklaarde de verdachte weer anders. Er was voor hem geen ultimatum en hij heeft de exacte datum ook niet geweten. [100] Ook die verklaring wekt verbazing. [echtgenote verdachte] heeft – kort nadat de verdachte op 2 maart 2011 was aangehouden - in een telefoongesprek met haar moeder gezegd dat zij zich wel “enigszins iets” kan voorstellen bij moord, gesteld dat “ze” die ultimatums meenemen, want “dan zou je het zo kunnen interpreteren dat hij het gepland heeft”. [101]
Het hof stelt vast dat de verdachte tegen beter weten in heeft ontkend dat hij voor [echtgenote verdachte] gekozen had en dat hij het ultimatum kende. Het afleggen van deze onware verklaring lijkt waarschijnlijker in het daderscenario dan in het inbraakscenario. De dood van [slachtoffer] zou voor de verdachte immers een oplossing zijn. Minder waarschijnlijk lijkt deze onware verklaring in het inbraakscenario. Niettemin zal het hof deze opvallende inconsistenties in zijn verklaringen als neutraal waarderen tussen de beide scenario’s. De inconsistenties zijn niet het gevolg van confrontatie met onderzoeksgegevens en zoals hiervoor beschreven blijkt uit onderzoek dat in zo’n geval van inconsistenties in verklaringen vrijwel geen verschil bestaat tussen leugenaars en waarheidssprekers.
De sms’jes van [slachtoffer]
Tegenover een verbalisant die op 19 december 2010 omstreeks 01:04 uur ter plaatse kwam heeft de verdachte verklaard dat hij nog sms-contact met [slachtoffer] had gehad en dat ze had geschreven dat zij haar jas aan het zoeken was. Daarna had hij de kleinste de fles gegeven en is hij naar bed gegaan. [102]
Dit betekent dat de verdachte volgens zijn eerste verklaring ter plaatse het eerste bericht van 23:52 uur heeft gelezen, om 23:53 uur het telefoongesprek met [echtgenote verdachte] heeft verbroken, de kleinste een fles heeft gegeven en vervolgens naar bed is gegaan, maar het tweede bericht van 23:57 uur niet heeft gehoord of gezien omdat hij in diepe slaap was. Hij heeft aldus in 4 minuten de kleinste een fles gegeven en een diepe slaap gevat.
Tegen de ambulanceverpleegkundige, die de verdachte in zijn woning had verteld dat [slachtoffer] was overleden, heeft de verdachte gezegd dat zij
normaal gesprokeneen sms verstuurt als ze naar huis gaat. [103] De sms van [slachtoffer] met deze boodschap had hij echter rond 00:54 uur nog voorgelezen aan de 112-centralist. Bovendien liet de verdachte een op de plaats delict aanwezige verbalisant een sms op zijn mobiele telefoon zien waarin stond – in de herinnering van deze verbalisant - : “ik kom er nu echt aan” of “ik ga nu echt weg”. Dat bericht zou van 23:52 uur geweest kunnen zijn. [104]
De verdachte heeft later in de ochtend van 19 december 2010 als getuige tegenover de politie verklaard dat hij in de kroeg voor het laatst contact heeft gehad met [slachtoffer] en dat hij haar nog een sms had gestuurd toen hij thuis was dat het onderweg glad was. [105] Toen de verdachte later met 112 aan de lijn zat, zag hij dat zij nog een sms aan hem had gestuurd met de tekst “ik vertrek nu”. Die had hij niet eerder zien binnenkomen. Hij heeft hierover verklaard dat zijn telefoon in een tasje zat en op trillen stond. Hij was in diepe slaap en had dit niet gehoord. Hij had het sms’je pas later gezien dus. [106]
In zijn verhoor op 1 maart 2011 verklaarde de verdachte dat hij het bericht “ik vertrek nu” niet heeft gehoord of gezien. Niet tijdens het telefoongesprek met [echtgenote verdachte]. [107] En na het gesprek heeft hij zonder op de mobiele telefoon te kijken deze gelijk weggeborgen. [108] Hij heeft het berichtje dus niet gehoord of gezien voordat hij als een blok in slaap gevallen was. [109] Ook niet nadat hij wakker was geworden en 112 had gebeld. Hij zag het pas op het politiebureau in Sprang-Capelle. [110]
De verdachte heeft in zijn verhoor op 2 maart 2011 opnieuw verklaard dat hij het tweede berichtje van [slachtoffer] met de tekst “ik vertrek” pas in Sprang-Capelle heeft gezien. [111] Als de verhoorder opmerkt dat hij dit bericht al eerder heeft gelezen (hof: tijdens het 112-gesprek), antwoordt de verdachte: “Kun jij mij dat bewijzen?” [112]
Het eerste berichtje, waarin [slachtoffer] schrijft dat zij haar jas gaat halen, heeft de verdachte volgens zijn verklaring gezien. [113] Hij heeft verklaard dat dat “makkelijk” ook op het politiebureau kan zijn geweest. [114]
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat de beide sms-en “effectief” pas op het politiebureau heeft gezien. [115] Bij een volgende terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard [116] dat hij het tweede bericht (in zijn onjuiste beleving toen: het bericht dat [slachtoffer] haar jas ging halen; het tweede bericht luidde immers: ik vertrek nu) heeft gezien tijdens het 112-gesprek. Waar de verdachte eerst erover sprak dat zijn mobiele telefoon in een tasje zat dat naast hem lag, [117] zat deze nu in de zak van de broek die hij had aangedaan nadat hij was wakker geworden van geluiden beneden. Toen hij [slachtoffer] liggend onder haar fiets achter in de tuin aantrof, is hij met zijn GSM in z’n broekzak eerst binnen de huistelefoon gaan pakken om 112 te bellen. [118] Uit de 112-melding blijkt dat de verdachte zegt op dat moment een ander bericht van [slachtoffer] te lezen, namelijk “ik vertrek nu”. [119] Dat leest hij kennelijk (“zie ik”) voor vanaf zijn mobiele telefoon, zo blijkt uit de transcriptie van het 112-gesprek. [120] In hoger beroep verklaarde de verdachte dat hij het eerste bericht van [slachtoffer] tijdens of na het telefoongesprek met [echtgenote verdachte] heeft gezien. Het tweede bericht van 23:57 uur heeft hij pas later die nacht op het politiebureau gelezen. [121]
Wetenschap van het tijdstip (23:57 uur) van vertrek uit het café naar huis kan belastend zijn voor de verdachte. [slachtoffer] is immers direct bij aankomst omstreeks 00:15 uur in de achtertuin om het leven gebracht. Het staat op grond van de transcriptie van het 112-gesprek vast dat de verdachte het bericht “ik vertrek nu” in ieder geval tijdens (en mogelijk ook ervoor) dit gesprek heeft gelezen.
Bezien vanuit het inbraakscenario valt het derhalve op dat de verdachte de wetenschap van het tijdstip van vertrek van [slachtoffer] uit het café naar huis in de loop van zijn verklaringen probeert te verplaatsen naar een later tijdstip dan (in ieder geval) het 112-gesprek om 00:54 uur. Indien de verdachte direct na het telefoongesprek met [echtgenote verdachte] in slaap was gevallen en pas rond 00:50 uur wakker was geworden van geluid beneden, is er helemaal geen aanleiding te ontkennen dat hij het bericht “ik vertrek nu” tijdens het 112-gesprek heeft gezien en te proberen dit pas later op het politiebureau in Sprang-Capelle te laten plaatsvinden.
De verklaringen van de verdachte dat: i) [slachtoffer] “normaal een sms stuurt als zij naar huis gaat” implicerend dat zij dat dit keer niet heeft gedaan; ii) hij dit bericht niet tijdens het 112-gesprek heeft gezien; iii) hij dit bericht nooit heeft gezien; en (iv) hij het bericht “ik vertrek nu” pas op het politiebureau heeft gezien, zijn tegen beter weten in afgelegd en in de veronderstelling dat de politie niet kon “bewijzen” dat hij dit al eerder had gezien. Deze onware verklaringen passen beter in het daderscenario aangezien een schuldige verdachte er belang bij heeft wetenschap te ontkennen van het tijdstip van thuiskomst van [slachtoffer]. Deze onjuiste verklaringen bieden geen steun aan het inbraakscenario. Het hof acht het afleggen van deze verklaringen waarschijnlijker in het daderscenario dan in het inbraakscenario.
De achterdeur
De verdachte verklaarde op 19 december 2010 als getuige dat de achterdeur van de woning wel open gebleven zal zijn. [122] Even later verklaarde de verdachte anders: “we sluiten die wel altijd af. Dus ja ik heb hem op slot gedraaid. Ik weet het niet meer.” [123] Op 1 maart 2011 weet de verdachte het in zijn verhoor aanvankelijk wel weer: “(…) of de achterdeur nu openstond of niet; ik heb ze niet van het slot moeten halen, dat niet. [124] Later in hetzelfde verhoor weet hij het niet meer. [125] Op 2 maart 2011 antwoordde de verdachte op de vraag van de verhoorder of de achterdeur op slot was: “Ja ik heb die op slot gedaan. Ja ik weet het niet.” [126] Verder verklaarde de verdachte op 1 maart 2011 dat zijn schoonvader meteen nadat hij was thuisgekomen door de voordeur is vertrokken en dat hij deze op slot heeft gedraaid. [127] In hetzelfde verhoor verklaarde de verdachte dat hij naar boven is gegaan, in bed is gaan liggen, eruit moest voor een van de kinderen en zegt dan: “ik heb toen beneeje effe vlug afgesloten (…) en dan heb ik nog even gebeld.” [128] Dat zou dan betrekking hebben op de achterdeur. De voordeur was immers al op slot.
Op 22 maart 2011 heeft de verdachte gezegd dat hij het niet meer wist. [129]
In het inbraakscenario zijn de inbrekers door de achterdeur gevlucht toen de verdachte naar beneden kwam en de keuken inliep. [130] Zij moeten ook door de achterdeur zijn binnen gekomen. De voordeur zat op de knip en op slot [131] en er zijn nergens braaksporen aangetroffen. Aldus kan de achterdeur in het inbraakscenario niet op slot hebben gezeten. Het is aldus opvallend dat de verdachte verklaarde van “de achterdeur was nog open” via “ja ik heb hem op slot gedraaid” en via “ik weet het niet meer” naar “ik heb ze niet van het slot moeten halen”. Dus: van een verklaring die past in het inbraakscenario naar een belastende verklaring op 19 december 2010 weer naar een inbraakscenario als verdachte op 1 maart 2011 en terug naar een neutraal scenario op 22 maart 2011.
Het hof acht het goed voorstelbaar dat iemand niet meer weet of hij de achterdeur ’s avonds in het slot heeft gedraaid. Dat heeft de verdachte echter niet (steeds) verklaard. [132] De verdachte wijzigde zijn verklaring meerdere keren. Deze gang van zaken wekt wel enige verbazing in het inbraakscenario (en lijkt dus iets waarschijnlijker in het daderscenario) omdat (na de eerste verklaring dat de deur wel open gebleven zal zijn) de stellige verklaring van de verdachte dat deze op slot was belastend voor de verdachte is (daarin kan geen inbreker de laadjes etc. in de woning hebben doorzocht) en hij deze weer wijzigt, waardoor dat scenario weer open is. Het hof concludeert evenwel dat de bijstellingen al met al onvoldoende discrimineren tussen daderscenario en inbraakscenario.
Sleutels
Nadat was vastgesteld dat [slachtoffer] was overleden heeft de verdachte nog enige tijd bij haar gezeten, waarna men de woning is ingegaan. De verdachte is vervolgens met de politie naar het bureau Sprang-Capelle gereden. Toen lag het slachtoffer nog in de tuin. [133]
Toen medewerkers van de Forensische Opsporing vervolgens het lichaam van [slachtoffer] optilden zagen de verbalisanten dat een gele BOB-sleutelhanger onder haar lichaam lag. Daaraan zat een huissleutel. Van deze vondst was de verdachte niet op de hoogte.
Op 2 maart 2011 heeft de verdachte het volgende over de huissleutels [134] verklaard: er zijn drie personen die een huissleutel hebben, te weten [slachtoffer], haar vader en verdachte zelf. Zij zijn nog nooit een sleutel verloren. [135] Verder verklaarde de verdachte: “als we met de fiets weggingen, dan nam ik mijn autosleutels (hof: waaraan ook een huissleutel zat) niet mee. Dat zit allemaal in de weg. De BOB is van mij. [slachtoffer] heeft de Heineken. Ik had altijd de BOB.” [136]
Op 16 maart 2011 is de verdachte voorgeleid in de raadkamer. Hij heeft daarvoor de beschikking gekregen over het dossier waarin stond dat de BOB-sleutelhanger onder het lichaam van [slachtoffer] was aangetroffen. Daarvoor had de verdachte deze sleutelhanger in een gesloten enveloppe ontvangen, maar verder niet bij de politie gevraagd waar deze sleutel vandaan kwam. [137]
Op 21 maart 2011 heeft de verdachte over de sleutels het volgende verklaard: “Ik heb een verkeerde verklaring afgelegd want ik had m’n eigen sleutelbos mee en [slachtoffer] had de BOB-sleutelbos mee. Voor die paar uurtjes zal die ook niet hinderlijk in mijn zakken zitten. We hadden geen zin meer om naar boven te lopen voor de Heinekensleutel.” [138]
Verder valt op dat de verdachte op 2 maart 2011 heeft verklaard dat hij de Heinekensleutel van de politie heeft teruggekregen, [139] terwijl hij vervolgens op 21 maart 2011 verklaart dat deze door niemand is gebruikt omdat deze boven lag en zij geen zin hadden deze te gaan halen.
Daarbij is verder nog opvallend dat daar waar de sleutelbos met o.a. de autosleutels volgens de verklaring op 2 maart 2011 nog “allemaal in de weg zitten”, deze in zijn verklaring van 21 maart 2011 “niet hinderlijk in zijn zakken zitten”.
In het daderscenario is het gebruik – altijd en dus ook die avond - van de BOB-sleutelhanger door de verdachte belastend. Hij is met zijn BOB-sleutelbos thuisgekomen, deze had hij vervolgens in zijn zakken zitten, [140] maar hij heeft geen verklaring over het feit hoe die sleutelbos onder het lichaam van [slachtoffer] terecht is gekomen. Die kan hij bij het wurgen van [slachtoffer] bijvoorbeeld hebben laten vallen, waarna zij erboven op is gevallen. In het inbraakscenario verbaast het gebruik van de BOB-sleutelhanger. De verdachte heeft binnen afgesloten (de voordeur in ieder geval) en is naar bed gegaan, maar nadat [slachtoffer] in de achtertuin is verrast door de inbrekers liggen de door de verdachte gebruikte sleutels onder haar lichaam. [141]
De bijstelling van de verklaring van de verdachte over de BOB-sleutelbos – na de confrontatie met de onderzoeksbevindingen omstreeks 16 maart 2011 – biedt nadere steun aan het daderscenario en doet af aan het inbraakscenario.
Gil en geluid beneden
De ambulanceverpleegkundige heeft nadat zij de verdachte had gecondoleerd met het overlijden van [slachtoffer] aan de verdachte gevraagd wat er was gebeurd. De verdachte antwoordde dat hij naar bed was gegaan. Op een gegeven moment had hij een schreeuw dan wel een katachtig gejank gehoord. Hierop was hij naar buiten gegaan. [142] Tegen een van de in de woning aanwezige verbalisanten heeft de verdachte gezegd dat hij in bed lag en op een gegeven moment een harde klap hoorde. [143] Als getuige bevestigde de verdachte op 19 december 2010 dat de verpleegkundige het nieuws was komen brengen dat ze gestorven was. [144]
In zijn verhoor van 1 maart 2011 heeft de verdachte verklaard dat hij “echt geschuif van lades, kast opendoen” hoorde. [145] Hij schat een aantal minuten te hebben liggen luisteren. [146] Daarna heeft hij zich aangekleed en is hij naar beneden gegaan. “Een beetje rustig aan” met de traphekjes om de kinderen niet wakker te maken. [147] Hij weet niet meer of alles openstond. [148] Later in dit verhoor stonden wel wat lades en kasten open. [149] Het hof heeft vastgesteld dat dit in het inbraakscenario om 00:50 uur - kort voor de 112-melding van 00:54 uur - moet zijn geweest.
Op 2 maart 2011 heeft de verdachte verklaard dat hij was wakker geschrokken van lawaai. [150] Hij dacht dat iemand beneden in de kasten of de lades aan het rommelen was, open en dicht doen. Hij is naar beneden gerend. Toen zag hij “alles openstaan”. [151] Later verklaarde de verdachte dat hij dacht dat [slachtoffer] thuis was gekomen en beneden iets aan het zoeken was. Hij heeft eerst liggen luisteren, vervolgens zijn broek aangetrokken en hij is daarna op zijn gemak [152] naar beneden gelopen. Hij zag het dressoir en in de keuken een la openstaan. In het verhoor van 2 maart 2011 heeft de verdachte herhaald dat hij wakker is geworden van lawaai. Niet om 00:15 uur van het lawaai waarover getuigen hebben verklaard, maar van ander lawaai. [153]
Op 3 maart 2011 heeft de verdachte verklaard dat hij tegen het ambulancepersoneel niet heeft gesproken; hem is alleen gezegd dat ze was gestorven. [154] Verder verklaarde hij: “Ik heb alleen gestommel en de laatjes gehoord,” [155] “de gil heb ik niet gehoord”. [156]
Vervolgens heeft de verdachte in het verhoor van 22 maart 2011 aangegeven dat hij geklap hoorde en wakker werd, zich aankleedde en het traphekje rustig open en dicht deed. Hij dacht wel iets te horen. [157] Vervolgens verklaarde de verdachte: “Ja ik ben wakker geworden van geluid … ik ben wel wakker geworden van geluiden, ja.” [158]
Kort daarop in hetzelfde verhoor is de verdachte er niet meer zeker van dat hij iets gehoord heeft. Hij denkt van wel, maar weet het niet zeker. [159] Hij weet wel dat hij geluid heeft gehoord, maar is er niet meer honderd procent van overtuigd. [160]
De verdachte heeft inconsistent verklaard ten aanzien van de geluiden (geschreeuw; katachtig gejank; harde klap; geschuif; lawaai; geluiden; weet niet zeker of hij geluid heeft gehoord). Dit valt op. Getuige [getuige 1] – de buurman van [straat 3] - heeft immers verklaard rond 00:15 uur een gil van een vrouw vanuit de achterzijde van de woning te hebben gehoord en daarna niks meer. [161] Getuige [getuige 2] – wonende aan [straat 4] - hoorde tegen 00:15 uur vanuit [straat 5] en [straat 1] een gil van doodsangst van een vrouw en daarna was het stil. [162] De verdachte – uiteraard nog niet op de hoogte van deze getuigenverklaringen - lijkt in eerste instantie op 19 december 2010 de schreeuw tegenover de ambulanceverpleegkundige te bevestigen. Dat past echter niet in het inbraakscenario waarin de verdachte toen (net) sliep [163] en pas rond 00:50 uur wakker werd [164] van ander lawaai, namelijk geschuif van laden en het openen en sluiten van kasten. Wel past het horen van de schreeuw in het daderscenario waarin de verdachte rond 00:15 uur [slachtoffer] in de achtertuin heeft overmeesterd en gewurgd.
De wijziging van de verklaring van de verdachte dat hij geschreeuw of katachtig gejank heeft gehoord – nadat hij op de hoogte was gekomen van de getuigenverklaringen over de gil van een vrouw - in de stelling dat hij alleen – kort gezegd – geschuif heeft gehoord, acht het hof waarschijnlijker in het daderscenario dan in het inbraakscenario.
Voetstappen in de brandgang
Op 19 december 2010 heeft de verdachte als getuige verklaard dat er in de brandgang voetstappen in de sneeuw te zien waren. Links naar de weg toe. [165] Hij vraagt zich hardop af of die van hemzelf waren toen hij van z’n fiets stapte, van [slachtoffer] of van iemand anders. [166]
Op 1 maart 2011 heeft de verdachte het volgende verklaard. “Ik heb effe gewoon vluchtig mijn kop door de deur gestoken, want ja ik kon nie (…) ik ben zelf niet van de magerste, dus ja ik kon er niet door (…) ik heb eigenlijk m’n hoofd d’r tussen gestoken.” [167] Op de vraag of de verdachte voetstappen heeft gezien antwoordde hij: “daar heb ik echt niet op gelet.” [168]
Op 22 maart 2011 heeft de verdachte verklaard dat hij met zijn voet links en rechts van [slachtoffer]’s hoofd de poort open heeft getrokken en ‘effe zo half’ de brandgang heeft ingekeken, maar hij zag niks. [169] Hij kon net half tussen de deur zo zijn voet zetten naast [slachtoffer]’s hoofd. Hij kon de deur tegen haar schouder open doen en er tussen. “Ik kon er tussendoor hangen” [170] en “Ja ik heb er best ver doorheen gehangen, ja misschien nog een voet vooruit gezet, dat kan.” [171]
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij heel snel door de poort heeft gekeken of hij wat zag. Hij is niet met zijn voeten in de brandgang geweest en hij heeft niet in de sneeuw gekeken en weet dus niet of er sporen in stonden.
De verklaringen van de verdachte variëren aldus van het zien van de voetstappen in de brandgang via “niet op gelet” en “ik zag niks” naar dat hij niet in de sneeuw gekeken heeft. Naar het oordeel van het hof discrimineren deze bijstellingen onvoldoende tussen het daderscenario en het inbraakscenario en zijn de aanpassingen ontlastend noch belastend.
Ook wisselen de verklaringen van de verdachte over de vraag of hij met zijn lichaam of voet(en) door de poortdeur kon. Het lichaam van [slachtoffer] lag immers voor deze deur waardoor deze niet verder dan ongeveer 45 centimeter open kon. [172] Die vraag is van belang omdat in het inbraakscenario de inbreker door deze poort gevlucht moet zijn. En dat moet in dit scenario ook redelijk vlot zijn gegaan want de verdachte heeft de inbreker nog in huis gehoord toen de verdachte bovenaan de trap stond, op het punt om naar beneden te gaan en poolshoogte te nemen. Hij heeft de veronderstelde inbreker in huis noch in de tuin gezien.
Het is opvallend dat de verdachte zijn verklaring van 1 maart 2011 dat hij er niet door kon, op 22 maart 2011 wijzigt naar “ik heb er best ver doorheen gehangen, ja misschien nog een voet vooruit gezet” welke laatste verklaring beter in het inbraakscenario past. Het hof is evenwel ook hier van oordeel dat deze bijstellingen onvoldoende discrimineren tussen het daderscenario en het inbraakscenario, zodat de aanpassingen ontlastend noch belastend zijn.
Tussenconclusie
De verdachte heeft opvallend inconsistente verklaringen afgelegd over het sms’je “ik vertrek nu” van [slachtoffer], de BOB-sleutels en het horen van een schreeuw. De verdachte heeft zijn verklaringen bijgesteld naar aanleiding van voorgehouden onderzoeksbevindingen. De inconsistenties zijn beter te verklaren in het daderscenario dan in het inbraakscenario. Dat is belastend voor de verdachte.
Uitgangpunten bij het gebruik voor het bewijs van inconsistente verklaringen
Dat inconsistenties in verklaringen steun kunnen bieden aan het daderscenario wil niet zonder meer zeggen dat die inconsistenties in de bewijsconstructie worden gebruikt.
Ten aanzien van wisselende verklaringen wordt erop gewezen dat indien de verdachte over één en dezelfde gebeurtenis verschillende verklaringen heeft afgelegd die niet alle waar kunnen zijn, geldt dat één of meer van die verklaringen leugenachtig zijn. [173]
Voor het gebruik van een leugen van de verdachte in de bewijsconstructie geldt dat de rechter niet alleen moet vaststellen dat een door de verdachte afgelegde verklaring in strijd is met de waarheid, maar ook dat zij kennelijk het doel heeft de juistheid van het ten laste gelegde te bemantelen. Alleen dan is sprake van een kennelijke leugen. De vaststelling van de onjuistheid van de afgelegde verklaring dient te geschieden aan de hand van ander, met die verklaring strijdend, materiaal. [174]
Naar het oordeel van het hof kwalificeren de in de tussenconclusie genoemde inconsistenties niet als kennelijke leugens. Hoewel zij aan de verdenking tegen de verdachte bijdragen, kunnen zij niet worden opgenomen als bewijsmiddel in een bewijsconstructie.
De verklaringen van de verdachte na zijn aanhouding in Eem II
Het hof gaat hierna in op (het uitblijven van) verklaringen van de verdachte in zijn politieverhoren nadat hij op 3 oktober 2014 opnieuw [175] voor de moord op [slachtoffer] [176] was aangehouden. De verdachte had daarvoor op 18 september 2014 in Marbella een bekentenis afgelegd tegenover undercover-politieagenten. Deze verklaring komt erop neer dat de verdachte [slachtoffer] bij haar thuiskomst in de achtertuin met een baksteen heeft neergeslagen en heeft gewurgd, waarna hij een inbraak in scène heeft gezet. Op de validiteit van die bekentenis is het hof hiervoor in dit arrest reeds nader in gegaan.
Op 4 en 5 oktober 2014 is de verdachte door de politie verhoord, die hem heeft voorgehouden hoe hij in het undercovertraject tot zijn bekentenis is gekomen. De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en geen enkele verklaring afgelegd.
Op de terechtzittingen in eerste aanleg van 8 december 2014 en 30 maart 2015 heeft de verdachte verklaard dat hij het niet heeft gedaan en dat hij erin is geluisd. Zijn raadsman heeft op laatstgenoemde zitting aangegeven dat de verdachte een langere verklaring wil afleggen. In de raadkamer van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 21 mei 2015 ter gelegenheid van het hoger beroep tegen de afwijzende beslissing van de rechtbank om zijn voorlopige hechtenis op te heffen, heeft de verdachte voor het eerst een op schrift gestelde verklaring (korte versie 8-5-2015) voorgelezen met betrekking tot de gang van zaken inzake zijn bekentenis tijdens het undercovertraject en zijn onschuld.
Op 28 mei 2015 heeft de politie de verdachte opnieuw verhoord. De verdachte heeft toen een handgeschreven schriftelijke verklaring d.d. 20 mei 2015 voorgelezen. Die verklaring houdt – kort gezegd – in dat zijn bekentenis een leugen is, die hij heeft verteld om zijn werk en zijn financiële zekerheid te garanderen. De daderkennis was gebaseerd op wat hij die nacht in december 2010 had gezien en later had gelezen in het dossier. Vervolgens heeft de verhorende verbalisant nadere vragen gesteld, die de verdachte niet inhoudelijk heeft beantwoord. Hij antwoordde onder meer: “ik neem aan dat je kunt luisteren, ik heb dat net gezegd” en “dit is mijn verklaring, ik ben onschuldig, dit is wat ik te vertellen heb”. Op de vraag van de verbalisant waarom hij pas nu met een verklaring is gekomen antwoordde de verdachte dat hij daarvoor niet eerder de kans had gehad. Op de suggestie van de verhoorder dat hij toch ook meteen op 4 oktober 2014 had kunnen zeggen dat het een grote leugen was antwoordde de verdachte: “dit is mijn verhaal”.
Ter terechtzitting van de rechtbank Zeeland-WestBrabant van 30 september 2015 heeft de verdachte een uitgebreide verklaring afgelegd over zijn bekentenis. Hij had grote financiële schulden en is door psychisch gemanipuleer door de undercover-politieagenten geknapt. Ook heeft de verdachte uitgelegd dat hij niet in zijn eerste verhoren op 4 en 5 oktober 2014 heeft verklaard vanwege het juridisch advies dat zijn raadsman hem had gegeven. Ook wilde hij eerst het dossier lezen en goed juridisch advies krijgen voordat hij met een verklaring zou komen. [177]
Samengevat komt het bovenstaande er op neer dat de verdachte op 3 oktober 2014 is aangehouden en niet eerder dan aan de hand van een handgeschreven verklaring op 21 mei 2015 heeft verklaard waarom hij gedurende het undercovertraject een valse verklaring heeft afgelegd.
De vraag is of deze bevindingen beter verklaarbaar zijn onder het daderscenario dan onder het inbraakscenario.
Uit de hiervoor weergegeven redenen om te zwijgen volgt dat de verdachte opzettelijk heeft gezwegen. Een verdachte kan daarvoor aanleiding vinden in een externe factor (het bevel of advies van een ander om niets te zeggen) of door een interne factor (zoals het niet willen praten met de politie of simpelweg het antwoord niet weten). [178] Hier neemt het hof aan dat op de zitting van 30 maart 2015 voor het eerst de raadsman van de verdachte naar voren heeft gebracht dat de verdachte een langere verklaring wil afleggen. Het hof heeft hiervoor al overwogen dat de verdachte niet tot de zogenaamde “kwetsbare verdachten” behoort.
Het is naar het oordeel van het hof voorstelbaar dat de verdachte zich in de eerste verhoren (4 en 5 oktober 2014) op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Hij had gedurende meer dan een jaar geleefd in een gefabriceerde wereld van undercoveragenten die met hem een IT-project wilden opzetten en waarvoor hij gewerkt heeft en is betaald. Dat de verdachte enige tijd neemt om onderscheid te gaan zien tussen de echte wereld en de gecreëerde wereld legt niet meer gewicht in de schaal van het daderscenario dan van het inbraakscenario. Met andere woorden: dat is even denkbaar voor een schuldige als voor een onschuldige verdachte.
Voor de periode na die eerste verhoren acht het hof het beroep op zwijgrecht wel waarschijnlijker in het daderscenario. In het inbraakscenario zou de verdachte het als nuttig beschouwen om bijvoorbeeld bij de rechter-commissaris, in raadkamer of op een van de (eerste) pro forma zittingen een verklaring af te leggen in aanwezigheid van zijn raadsman. De verdachte zou dan willen uitleggen hoe hij is gebracht tot het afleggen van een valse bekentenis tegenover de undercoveragenten. Hij zit immers onschuldig vast en kan uitleggen dat hij uit financiële nood is gezwicht voor de verleiding van een goedbetaalde baan ten koste van een valse bekentenis. Hoe eerder deze valse bekentenis uit de wereld is hoe beter, zou men zeggen. Maar dat heeft de verdachte niet gedaan. Eerst het dossier willen lezen en vervolgens op 21 mei 2015 een op schrift gestelde verklaring voorlezen zonder nadere vragen te willen beantwoorden is waarschijnlijker in het daderscenario dan in het inbraakscenario.
Het hof vermeldt hierbij dat onderzoek uitwijst dat onschuldige personen aanzienlijk sneller geneigd zijn afstand te doen van hun rechten – waaronder het recht om te zwijgen – dan schuldige personen. [179] Daaruit kan uiteraard niet worden afgeleid dat alleen schuldige verdachten van het zwijgrecht gebruik maken. Wel legt het enig gewicht in de schaal van het daderscenario. Ten slotte wijst het hof op de verklaring van Rassin ter terechtzitting van het hof dat voor rechtspsychologen een vuistregel bestaat dat hoe sneller een bekentenis wordt ingetrokken, hoe meer dat het signaal is dat de bekentenis misschien vals was.
Het hof zal het (tijdelijke) zwijgen van de verdachte – hoewel dit bijdraagt aan de verdenking tegen de verdachte - gelet op het gegeven dat de verdachte in de jaren daarna (wederom) uitgebreid is gaan verklaren verder niet in zijn overwegingen omtrent het bewijsmateriaal betrekken.
Forensisch bewijs
Zoals hiervoor reeds benoemd, heeft na de verwijzing van de zaak door de Hoge Raad in hoger beroep uitgebreid nader sporenonderzoek plaats gevonden.
Bevindingen hiervan zijn onder meer vastgelegd in rapporten van het NFI van 3 mei 2021 met betrekking tot dactyloscopisch onderzoek en in een bronrapport van het NFI van 11 augustus 2021 met betrekking tot onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek.
Ook is in een rapport van het NFI van 19 augustus 2021 [180] een evaluatie gemaakt van de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek (afkomstig van het bronrapport) op activiteitniveau, gegeven twee hypothesen (hypothese I: de verdachte heeft het slachtoffer op haar hoofd geslagen en verwurgd en hij heeft een inbraak in scène gezet en hypothese II: één of meer onbekende personen heeft/hebben het slachtoffer op haar hoofd geslagen en verwurgd en deze persoon/personen hebben een deel van de woning doorzocht).
Uit het nader dactyloscopisch onderzoek [181] is naar voren gekomen dat de op de laptop en op een pakje servetten, dat op de grond lag, aanwezige dactyloscopische sporen [182] (behalve één dactyloscopisch spoor van de verdachte op de laptop) niet in verband kunnen worden gebracht met de in het onderzoek Eem I betrokken personen.
In het onderzoek naar de biologische sporen en DNA-onderzoek (het bronrapport) zijn vooral de bemonsteringen van DNA, dat is aangetroffen op het kozijn aan de achterkant van de woning, de poort, een minicontainer naast de poort, aan de bovenkant van lades van een dressoir in de woning, en op de jas, de sjaal en onder de nagels van het slachtoffer relevant in het kader van de waarheidsvinding.
In het rapport is in tabellen weergegeven, wat de resultaten en conclusies zijn van het vergelijkend DNA-onderzoek naar deze sporen. Voor zover deze mogelijk iets kunnen zeggen in belastende, dan wel ontlastende zin (in die zin dat DNA van de verdachte en/of van een onbekende persoon is aangetroffen naast het DNA van het slachtoffer), zal het hof de conclusies hieronder in combinatie met de uitkomsten voortvloeiend uit het rapport evaluatie op activiteitniveau bespreken.
Met betrekking tot de evaluatie van de onderzoeksresultaten is een aantal zaken opvallend.
In mogelijk belastende zin (gegeven het feit dat het slachtoffer door verwurging - al dan niet gecombineerd met omsnoering - om het leven is gekomen) valt op dat in het hals-/nekgebied van het slachtoffer (hals, kraag jas, sjaal) vrijwel alleen DNA-materiaal, afkomstig van de verdachte is aangetroffen. Alleen op een locatie in het midden van de sjaal is DNA van een onbekende man aangetroffen.
De bevindingen dat naast het DNA van het slachtoffer
- onder de nagels van de rechterhand van het slachtoffer (behalve onder een nageldeel van de linkerhand en in nagelvuil van de rechterwijsvinger, dat ook DNA van een onbekende man bevat) alleen DNA van de verdachte is aangetroffen;
- ook alleen zijn DNA is aangetroffen op de laden van het dressoir, die geopend zijn bij een mogelijke - al dan niet in scène gezette - inbraak, mede op de locatie waar zich ook bloed van het slachtoffer bevond;
kunnen ook passen bij de hypothese I dat de verdachte de schuldige is.
In ontlastende zin valt op dat het DNA op de bemonsterde locatie op het kozijn, waar zich eveneens bloed van het slachtoffer bevond, afkomstig is van een onbekende man. Het zelfde geldt voor een van de minicontainer, die zich bij de poort - waar ook het slachtoffer lag – bevond, genomen spoor dat naast bloed van het slachtoffer, DNA van een onbekende man bevat.
De deskundige heeft in de evaluatie op activiteitniveau de kansen ingeschat op het aantreffen van DNA op de verschillende locaties van bemonstering in relatie tot de hiervoor genoemde hypothesen. Ten behoeve van het berekenen van deze kansen is door hem een achttal aannamen gedaan, zoals de aanname dat de dader geen handschoenen heeft gedragen, dat het slachtoffer op het moment van verwurgen de sjaal droeg en dat deze als ligatuur is gebruikt, dat de dader de jas van het slachtoffer heeft vastgepakt en dat het slachtoffer zich heeft verweerd. De deskundige acht de resultaten van het onderzoek, gegeven de in het rapport vermelde aannamen, 200 keer waarschijnlijker wanneer de verdachte de schuldige is conform de hiervoor genoemde hypothese I dan wanneer een onbekende man de schuldige is conform de hypothese II.
Echter, bij het wegvallen van aannamen of bij combinaties van aannamen kunnen de uitkomsten van de conclusies sterk veranderen, aldus het rapport.
Wanneer bijvoorbeeld de sjaal niet is gebruikt als ligatuur, het slachtoffer de sjaal niet droeg rond haar nek tijdens de strangulatie, het slachtoffer zich niet heeft verweerd, de belager handschoenen droeg en de jas van het slachtoffer niet heeft vastgepakt, acht de deskundige de resultaten in beide hypothesen even waarschijnlijk (hierbij ook gelet op de ontlastende resultaten aan het kozijn).
De in het rapport genoemde acht aannamen hebben naar het oordeel van het hof deels betrekking op onzekere factoren.
In het dossier en het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof bijvoorbeeld geen aanwijzingen kunnen vinden om de vraag te kunnen beantwoorden of de dader handschoenen heeft gedragen (hoewel het in het geval van het dragen van handschoenen ook vragen opwerpt wat de betekenis is van het aangetroffen DNA van een onbekende man op het kozijn). Een andere onzeker blijvende factor is of de sjaal is gebruikt bij de verwurging van het slachtoffer en of de dader de jas van het slachtoffer heeft vastgepakt.
Belangrijke factoren, die van belang zijn voor de vaststelling van de bewijskracht van de aanwezigheid van DNA op bepaalde plekken, zijn en blijven aldus onzeker, mede gezien in het licht dat de verdachte en het slachtoffer huisgenoten waren en de verdachte direct na het overlijden van het slachtoffer op het slachtoffer heeft gelegen.
Voor beide hiervoor genoemde scenario’s (of hypotheses) zijn aanwijzingen te vinden.
Hierom kan het hof aan de uitkomsten van het onderzoek op zowel bron- als op activiteitniveau geen bindende conclusies ontlenen, die kunnen bijdragen aan de vaststelling van welk scenario het hof uit dient te gaan. Deze uitkomsten bieden aldus geen bijdrage aan bewijs met betrekking tot het tenlastegelegde.
CIE-informatie
Bij proces-verbaal van 17 januari 2011 – ongeveer een maand na het overlijden van [slachtoffer] – heeft de Criminele Inlichtingen Eenheid bij de politie Midden & West Brabant informatie verstrekt. Het proces-verbaal luidt – voor zover van belang - als volgt:
“Bij de C.I.E. is in de maand januari 2011 via een informant, de navolgende informatie binnengekomen:
‘Een aantal mannen waaronder [verdachte woninginbraak 1] en iemand van het woonwagenkamp [naam woonwagenkamp], met de bijnaam [bijnaam verdachte woninginbraak 2], hebben in december 2010 een woninginbraak gepleegd in Kaatsheuvel. Bij deze woninginbraak zijn deze inbrekers door de vrouw des huizes overlopen. Na deze confrontatie is de vrouw later dood aangetroffen.’
Met [verdachte woninginbraak 1] wordt bedoeld:
[verdachte woninginbraak 1] verblijvende te [plaats verdachte woninginbraak 1].
Met [bijnaam verdachte woninginbraak 2] wordt bedoeld:
[verdachte woninginbraak 2], verblijvende te [plaats verdachte woninginbraak 2].
(…)
Voorts verklaar ik, alvorens de bovenstaande informatie ter beschikking te hebben gesteld, mij een oordeel te hebben gevormd over de vermoedelijke betrouwbaarheid van de informant en over de vermoedelijke juistheid van de informatie.
Dat oordeel luidt, dat de mij bekende achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
(…)”
De politie heeft onderzoek ingesteld naar de uitgegeven informatie. Eerst heeft zij vastgesteld dat de in het C.I.E.-proces-verbaal vermelde adresgegevens van de twee voornoemde personen 3 respectievelijk 7 kilometer gelegen zijn van de wijk waarin de [wijk] te Kaatsheuvel ligt. Vervolgens heeft de politie nader onderzoek gedaan naar eventuele betrokkenheid van de beide genoemde mannen bij de dood van [slachtoffer].
[verdachte woninginbraak 1]
De politie heeft vastgesteld dat [verdachte woninginbraak 1] antecedenten heeft op het gebied van poging doodslag, overtreding van de Wet wapens en munitie en poging diefstal. Ook is onderzoek gedaan naar een alibi voor 19 december 2010 vroeg in de ochtend. [verdachte woninginbraak 1] is als verdachte door de politie verhoord. Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek voldoende gebleken dat [verdachte woninginbraak 1] die nacht tot 01:00 uur zijn verjaardag vierde op een feestavond in een café te Waalwijk. Zijn telefoon straalde om 01:06:10 uur een zendmast in Waalwijk aan. Onderzoek aan in het politieonderzoek veiliggestelde dacty- en DNA-sporen heeft geen match met – kort gezegd – [verdachte woninginbraak 1] opgeleverd.
[verdachte woninginbraak 2]
Uit het politieonderzoek blijkt dat [verdachte woninginbraak 2] antecenten heeft op het gebied van diefstal, poging doodslag, diefstal met geweld, mishandelingen en openlijke geweldpleging. Onderzoek heeft uitgewezen dat [verdachte woninginbraak 2] op 18/19 december 2010 niet aanwezig was op de feestavond in Waalwijk. [183] Hij is op 3 maart 2011 als verdachte verhoord. Hij heeft verklaard niet meer te weten waar hij op de avond van 18 december 2010 is geweest, maar noemt als mogelijkheden dat hij thuis, in een parenclub te Gouda of bij zijn vriendin in Den Bosch was. Hij heeft in 2011 verder verklaard dat hij geen voorstander is van het afgeven van DNA, maar dat hij in deze zaak wel zou willen meewerken om aan te tonen dat hij er niet bij betrokken is. De politie heeft nader onderzoek gedaan naar het alibi van [verdachte woninginbraak 2]. Daarin is geen van de genoemde verblijfplaatsen met objectieve gegevens bevestigd. Ook de historische verkeersgegevens van de aan [verdachte woninginbraak 2] toegeschreven telefoonnummers brachten hierin geen duidelijkheid. [verdachte woninginbraak 2] heeft in 2021 via zijn advocaat aan de advocaat-generaal laten weten toch geen DNA te willen afstaan ten behoeve van het politieonderzoek. [184] De vingerafdrukken van [verdachte woninginbraak 2] zijn vergeleken met alle binnen het onderzoek aangetroffen dactyloscopische sporen. Dit onderzoek heeft niet geleid tot herkenning van de sporen. [185]
Naar het oordeel van het hof is betrokkenheid van [verdachte woninginbraak 1] bij de dood van [slachtoffer] zeer onwaarschijnlijk. Voor betrokkenheid van [verdachte woninginbraak 2] en andere mannen bestaan gelet op het proces-verbaal van de CIE en overige onderzoeksbevindingen – waaronder de hiervoor besproken DNA-sporen op de plaats delict die van onbekende mannen afkomstig zijn - aanwijzingen die gewicht in de schaal van het inbraakscenario leggen.
Conclusie
Het hof dient zoals gezegd aan de hand van de toetsing van de hiervoor vermelde scenario’s vast te stellen of het aan de verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Aan de kant van het daderscenario zijn er naar het oordeel van het hof aanwijzingen - zoals hiervoor in dit arrest uitvoerig uiteengezet – die, mede in het licht bezien van de proceshouding van de verdachte, ernstige bezwaren opleveren jegens de verdachte voor het tenlastegelegde feit. Aan de kant van het inbraakscenario neemt het hof in aanmerking dat de mogelijkheid bestaat dat de dacty- en DNA-sporen van de verdachte op de plaats delict en op het slachtoffer niet delict gerelateerd zijn. Daarbij let het hof voorts op de hiervoor besproken DNA-sporen die van onbekende mannen afkomstig zijn, de CIE-informatie en de schoensporen in de sneeuw in de brandgang vanaf de poort van [straat 1] richting de straat.
Het hof komt tot de conclusie dat bij de weging van beide scenario’s het inbraakscenario zoveel gewicht in de
schaal legt, dat de balans onvoldoende overtuigend aan de kant van het daderscenario is doorgeslagen. Het tenlastegelegde kan als gevolg hiervan niet wettig en overtuigend worden bewezen en de verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
Gelet op de conclusie tot vrijspraak komt het hof niet toe aan de bij pleidooi gedane voorwaardelijke getuigenverzoeken.
Het hof begrijpt dat het overlijden van [slachtoffer] enorme gevolgen heeft voor alle nabestaanden. Hun leven is op 19 december 2010 voorgoed veranderd. Hun verdriet om het overlijden van hun dierbare is immens. Dat is ook treffend verwoord in de slachtofferverklaringen, zoals deze (meermalen) ter zitting zijn voorgedragen. Het hof is zich ervan bewust dat de conclusie van het hof tot vrijspraak, na deze jarenlange procedure, onbevredigend en teleurstellend is. Immers, onopgehelderd is gebleven, ondanks uitgebreid onderzoek, door wie en onder welke omstandigheden [slachtoffer] van het leven is beroofd. Ook kan aan de gerechtvaardigde behoefte aan vergelding en bestraffing van de dader(s), geen recht worden gedaan. Een belangrijk uitgangspunt in het Nederlandse strafrecht is evenwel dat moet worden voorkomen dat iemand voor een strafbaar feit wordt veroordeeld, terwijl het wettig en overtuigend bewijs voor zijn daderschap ontbreekt.
Vorderingen tot schadevergoeding
[benadeelde 1] en [benadeelde 2]
In het onderhavige strafproces hebben [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich in eerste aanleg als benadeelde partij gevoegd en heeft ieder een vordering ingediend tot vergoeding van materiële en/of immateriële geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde.
In hoger beroep is door de advocaat van deze benadeelde partijen te kennen gegeven dat deze benadeelde partijen hun vorderingen niet handhaven, zodat de vorderingen tot schadevergoeding in hoger beroep niet meer aan de orde zijn.
[benadeelde 3] en [benadeelde 4]
[benadeelde 3] en [benadeelde 4], vertegenwoordigd door hun wettelijke vertegenwoordiger Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant te Tilburg, hebben zich in eerste aanleg als benadeelde partijen in het strafproces gevoegd en een gezamenlijke vordering ingediend, strekkende tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 264.171,24, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2016 en de kosten van de rechtsbijstand, berekend op basis van het van toepassing zijnde liquidatietarief.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerst aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dienen de benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de beslissing tot vrijspraak zal het hof het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge,
mr. D.M. Thierry en mr. C.H.M. Royakkers, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 februari 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op het doorgenummerde procesdossier met dossiernummer 2010248316 en de aanvulling daarop met onderzoeksnummer TGO: Eem/20TG10013, van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant.
2.Op zaterdag 18 december 2010 omstreeks 22:26 uur is op camerabeelden van [straat 2] een persoon op een fiets te zien. Dit zou de verdachte kunnen zijn geweest. Zijn schoonvader die op hun kinderen paste, is naar eigen zeggen om 22:35 uur naar huis vertrokken. Ook dat is op camerabeelden van [straat 2] te zien. Blz. 21 en 1145.
3.Blz. 3702.
4.Blz. 410.
5.Blz. 3702.
6.Blz. 22, 3777-3782.
7.Blz. 14-15.
8.Blz. 50 en 2292.
9.Blz. 51.
10.Blz. 14 en 1012A.
11.Blz. 720.
12.Blz. 3935.
13.Blz. 17, p. 3843.
14.Blz. 17, 731, 3843 en 3867.
15.Blz. 17.
16.Blz. 731.
17.Blz. 3875.
18.Blz. 3876.
19.Blz. 3844 (Sinnummers AACC5091NL en AACC5090NL).
20.Blz. 3917 (Sinnummers AADB9365NL en AADB9366NL).
21.Blz. 3849, 3864, 3925 (Sinnummers AACX9071NL en AACX9070NL).
22.Blz. 4099-4107.
23.Dat was 5 tot 10
24.Blz. 51.
25.Blz. 817-818.
26.Blz. 815.
27.Blz. 4004.
28.Blz. 1169 BOB-dossier uit onderzoek TGO: Eem/20TG10013.
29.Blz. 1180-1181 BOB-dossier uit onderzoek TGO: Eem/20TG10013.
30.Zie ook verhoor [nummer begeleider team WOD] ten overstaan van de raadsheer-commissaris d.d. 14 januari 2021, nr. 8: ‘Wij hebben in Marbella een contact met de baas gedaan.’
31.Blz. 5865/5868/5910.
32.O.m. blz. 5935.
33.Blz. 5940.
34.Blz. 5949.
35.Blz. 5952.
36.Blz. 5991 e.v.
37.Blz. 5994.
38.Blz. 6013.
39.Blz. 6014. Undercover [naam politie-informant 4] was dus de baas van het bedrijf in de VIP-beveiliging waarvoor ook [naam politie-informant 1] werkte.
40.Blz. 6022.
41.Blz. 6024.
42.Blz. 6024.
43.Blz. 6016.
44.Blz. 6024.
45.Blz. 6026.
46.Blz. 6040.
47.Volgens een proces-verbaal van 4 november 2020 opgesteld door [nummer begeleider team WOD] is de verdachte nooit voorgehouden dat hij de baan zou krijgen als hij de moord zou bekennen (blz. 6986). Volgens dit PV is niet concreet gesproken over arbeidsvoorwaarden en ook niet concreet over hoeveel de verdachte zou kunnen verdienen (blz. 6987).
48.Zie ook D. Aben, De twee sirenen van het bewijs, Expertise en Recht, 2020, blz. 4/5 waarin tevens naar onderzoek wordt verwezen op grond waarvan niet uitgesloten kan worden dat onschuldigen onder druk eerder zijn geneigd te bekennen dat schuldigen.
49.Zie HR 17 december 2019, NL:HR:2019:1983, (Posbank) rov. 5.3.
50.PV ttz rb 16 oktober 2015, blz. 13: [nummer politie-informant 1] ([naam politie-informant 1]) verklaarde als getuige dat ‘er in het undercovertraject een bepaalde levensstijl is gebruikt.’ En blz. 13: ‘[naam politie-informant 2] heeft tegen [echtgenote verdachte] gezegd dat ik goed in de slappe was zat’. En blz. 15: Potentiële opdrachtgevers woonden in Monaco.
51.PV ttz rb 16 oktober 2015, blz. 7.
52.Idem blz. 6.
53.Idem blz. 10: “Hetgeen van belang is voor de waarheidsvinding wordt vermeld in een proces-verbaal. De methodieken en tactieken komen hierin niet terecht.” Zie ook het verhoor van [nummer politie-informant 1] ([naam politie-informant 1]) bij de raadsheer-commissaris d.d. 16 december 2020 nr. 8 en van [nummer begeleider team WOD] nrs. 11 en 12 d.d. 14 januari 2021.
54.Zie het verhoor van [nummer politie-informant 1] ([naam politie-informant 1]) bij de raadsheer-commissaris d.d. 16 december 2020 nr. 12.
55.Zie ook het verhoor van [nummer begeleider team WOD] bij de raadsheer-commissaris d.d. 14 januari 2021 nr. 25: ‘Gedurende de contacten gaat het erom elkaar te leren kennen, vertrouwen in elkaar te krijgen, wij willen duidelijk maken dat de verdachte eerlijk moet zijn’.
56.Zie het verhoor van [nummer politie-informant 1] ([naam politie-informant 1]) bij de raadsheer-commissaris d.d. 16 december 2020 nr. 14.
57.PV ttz rb 16 oktober 2015, blz. 12.
58.P.J. van Koppen en R. Horselenberg, Van toneelspelende politiemensen en onwetende verdachten die bekennen tegen mr. Big, Strafblad 2018/19: sterke daderkennis is kennis die de politie niet heeft voordat de verdachte het vertelt.
59.HR 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1982 rov. 5.2.3.
60.Zie hierover Annelies Vredeveldt & Sophie van der Zee, De betekenis van consistentie in verklaringen, in: Van Koppen e.a., Routes van het recht, 2017, blz. 669 e.v. Onderzoek naar tegenstrijdigheden in verklaringen van verdachten laat vrijwel geen verschillen zien in interverklaring consistentie (d.w.z. consistentie tussen meerdere verklaringen van één verdachte) tussen leugenaars en waarheidssprekers. Ander resultaat biedt onderzoek naar de consistentie tussen verklaringen en ander bewijs (bijv. de confrontatie met een aangetroffen spoor): leugenaars leggen vaker verklaringen af die strijdig zijn met het bewijs dan waarheidsprekers.
61.Zie Anna Pivaty e.a., ‘U bent niet tot antwoorden verplicht, maar…’, 2022, blz. 100, met verdere verwijzingen.
62.Zie bijv. het verhoor van 7 maart 2011 op blz. 447 e.v.
63.Blz. 391.
64.Blz. 392.
65.Blz. 403 en 469.
66.Blz. 172.
67.Blz. 347 en 612.
68.Blz. 53 en 484.
69.Blz. 731 en 3901.
70.RHC verklaring getuige [getuige 2].
71.Blz. 726 e.v. PV van een van de verbalisanten die ter plaatse aan de [straat 1] komen: ik vond dat de schuur er netjes uitzag. Blz. 777 e.v. PV van een andere verbalisant ter plaatse: ik vond dat ook de schuur geordend was.
72.Blz. 732: PV van een van de verbalisanten die ter plaatse aan de [straat 1] komen: De poort van [straat 1] zat op ongeveer 5 meter van het einde van de brandgang. We hadden maglites bij ons en die gebruikten we om het achterste deel van de brandgang te verlichten. Vanuit de tuin van [straat 1] kwam weinig licht. Het was dus vrij donker in de brandgang.
73.Blz. 2350: Getuige [getuige 3] verklaarde: “[verdachte] zei dat het ook andersom kon zijn, [slachtoffer] ook achtervolgd kon zijn. Dat [slachtoffer] de poort had open gedaan en dat ze dan geen kant meer op kon omdat er iemand achter haar aankwam die had gezien dat zij alleen was.”
74.Zie R.W.J. Meester en K. Slooten, Een samenvatting voor juristen van het boek
75.Blz. 226: volgens de verdachte was het lichtje in de tuin altijd aan. Blz. 260: de verdachte heeft op 19 december 2010 als getuige verklaard dat hij in de kamer van de woning de lichtjes in de kerstboom en een andere lamp had aangelaten. Blz. 294: de verdachte heeft het gordijntje van de achterdeur van de woning omhoog gelaten.
76.Blz. 1224 en 1232.
77.Blz. 1232.
78.Blz. 1223.
79.Idem.
80.Blz. 264.
81.Idem.
82.Blz. 283.
83.Hierover Pieter Tersago, Verklaringen van verdachten in het strafproces, 2020, blz. 433 e.v.: In de Europese rechtsbronnen wordt een kwetsbare verdachte gelijkgesteld met een verdachte die omwille van zijn psychologische, cognitieve of psychische beperkingen niet ten volle in staat is de strafprocedure en zijn rechten van verdediging te begrijpen en daardoor niet in staat is effectief deel te nemen aan zijn strafproces. Zie specifiek over het vooronderzoek Lore Mergaerts, Kwetsbare verdachten in de strafprocedure, 2021.
84.De verdachte zegt per telefoon tegen [echtgenote verdachte] voorafgaande aan zijn eerste verhoor als verdachte op 1 maart 2011 dat zijn advocaat heeft gezegd dat hij niet hoeft te liegen, want als hij het niet weet dan weet hij het niet.
85.Rapport prof. Rassin d.d. 18 december 2020, blz. 14.
86.Blz. 196.
87.Blz. 283.
88.Blz. 330.
89.Blz. 1737: de verdachte zegt voorafgaande aan zijn eerste politieverhoor op 1 maart 2011 in een telefoongesprek met [echtgenote verdachte] dat hij ook niet weet waarom hij (eerder) niks van die telefoon heeft gezegd, maar als ze het nu vragen dan vraagt hij waarom ze dat niet eerder gevraagd hebben.
90.Blz. 331: “Ik weet dat [echtgenote verdachte] een datum in haar hoofd had, in de zin van ja tot zover wil ik het laten gaan voor mezelf. Heb ik altijd bewust gezegd ik hoef die datum totaal niet te weten. Want eh als ik niet kan beslissen, ja dan moet jij voor jezelf beslissen.
91.Blz. 356: “Verhoorder: Dan zeg je: gesprek [echtgenote verdachte] wel/niet vertellen, scheiden. Wat bedoel je daar precies mee? Antwoord: Ja we hebben vaker in het verleden voor die avond eh ja het gesprek die avond met [echtgenote verdachte] is gewoon over koetjes en kalfjes
92.Blz. 1380 en 1383.
93.Blz. 407: Verhoorder: “want tegen [echtgenote verdachte] had je gezegd dat je erover uit was. [verdachte]: ja. Verhoorder: ja en nou zeg ik tegen jou, wanneer heb jij tegen [echtgenote verdachte] verteld dat je erover uit was? [verdachte]: Ja in die week ervoor (…).
94.Blz. 1674. Zie ook blz. 1624: de verdachte schrijft op 6 november 2010 aan [echtgenote verdachte]: “Ik ben het hier meer dan beu, maar kan het nog niet bekendmaken.” En blz. 1626: de verdachte schrijft op 16 november 2011 dat hij thuis is omdat zijn “toekomstige ex” behoorlijk ziek is. Zie ook blz. 1701. De verdachte schrijft aan [echtgenote verdachte]: “Met jou wil ik mijn leven delen. En het wordt met de dag moeilijker om het toneel vol te houden. Maar het eind is in zicht en het begin komt aan de horizon piepen.”
95.Blz. 455.
96.Blz. 284: de politie heeft op 19 december 2011 aan de verdachte (toen: getuige) medegedeeld dat alle scenario’s open waren en er gemiddeld 25 rechercheurs aan de slag gaan. De rechercheur overhandigde de getuige een visitekaartje zodat hij bij vragen of “wat dan ook” een contactpersoon heeft. Zie ook blz. 1506/1507.
97.Waaronder ook het – in de woorden van de verdachte op 7 maart 2011 (blz. 449) – “dubbelleven” dat hij leidde. Niet alleen met [echtgenote verdachte] maar daarvoor ook met anderen (zie blz. 1447 e.v.)
98.Blz. 1506: de verdachte zegt op 21 december 2010 in een telefoongesprek met [echtgenote verdachte] dat hij in alles wil meewerken met de politie.
99.Blz. 357.
100.PV ttz. rb 30 september 2015, blz. 8.
101.Blz. 1737.
102.Blz. 777 e.v.
103.Blz. 791.
104.Blz. 56. Dit was in werkelijkheid van 23:57 uur.
105.Blz. 266 en 364.
106.Blz. 266.
107.Blz. 365.
108.Blz. 365.
109.Blz. 366.
110.Blz. 363.
111.Blz. 403.
112.Blz. 404.
113.Blz. 410.
114.Blz. 403.
115.PV ttz rb 30 september 2015, blz. 3.
116.PV ttz rb 31 maart 2016, blz. 3.
117.Blz. 266: “Die heb ik niet, nee want m’n mobiel die ligt, die zat nog in mijn tasje en die lag naast me maar die heb ik niet meer gehoord.” Maar ook: blz. 363: “mijn broekzak, …of in het hoesje, …mijn nachtkastje of wat dan ook.”
118.PV ttz rb 30 september 2015, blz. 2: “Ik heb op dat moment niet gedacht aan mijn mobiele telefoon die in mijn broekzak zat.”
119.Blz. 694: “Ze heeft me nog een sms’je gestuurd zie ik. 3 minuten voor middernacht. Ik vertrek nu.”
120.Zie ook blz. 375: “V: met welke telefoon heb je naar 112 gebeld? A: met de huistelefoon. Ja ik heb ook op mijn mobiel gekeken (…).
121.PV ttz hof 8 januari 2018 blz. 3.
122.Blz. 257.
123.Blz. 262.
124.Blz. 332.
125.Blz. 347.
126.Blz. 415.
127.Blz. 348.
128.Blz. 353.
129.Blz. 489/490.
130.Blz. 494: de inbreker is volgens de verklaring van de verdachte “langs achteren weggegaan”.
131.Blz. 348. De voordeur kon je wel van binnen openen volgens de verdachte (blz. 494).
132.Ten aanzien van andere onderwerpen doet de verdachte dat wel. Bijvoorbeeld op de vraag of hij eerst in de brandgang heeft gekeken en daarna 112 heeft gebeld of andersom; zie bijv. blz. 374.
133.Blz. 735.
134.Blz. 418: de fietssleutels zaten in het slot als de fietsen in de schuur stonden. Als je bij het café komt met de fiets doe je de fietssleutels even aan het ringetje van de BOB of Heineken sleutelhanger. Ook op 1 maart 2011 verklaarde de verdachte dat de fietssleutels aan de fiets zaten (blz. 339).
135.Blz. 400 en 412.
136.Blz. 413/418.
137.Blz. 3721.
138.Blz. 457/458.
139.Blz. 413: de verdachte heeft verklaard dat hij de Heinekensleutelhanger van de politie heeft teruggekregen.
140.Blz. 230: verdachte verklaarde over het binnen afsluiten van de woning: “ik heb de sleutels nog in mijn zakken zitten dus”.
141.De verdachte heeft tegen [zus slachtoffer] (de zus van het slachtoffer) gezegd dat hij sleutels naast het lichaam van [slachtoffer] heeft aangetroffen. Daarmee kan de verdachte – indien dat nodig was – rond 01:00 uur de voordeur van het slot hebben gehaald voor de gearriveerde politie. Dat kunnen niet de BOB-sleutels zijn geweest, die immers onder het slachtoffer lagen hetgeen de verdachte niet wist.
142.Blz. 791
143.Blz. 55/56.
144.Blz. 270.
145.Blz. 369.
146.Blz. 372.
147.Blz. 371.
148.Blz. 371.
149.Blz. 372.
150.Blz. 411.
151.Blz. 255 en 331.
152.Blz. 411.
153.Blz. 416.
154.Blz. 431 en 441.
155.Blz. 432.
156.Blz. 430 en 476.
157.Blz. 487.
158.Blz. 488.
159.Blz. 488.
160.Blz. 490.
161.Blz. 820/821.
162.Blz. 815 en 826 e.v.: ”iets nadat ik de schreeuw had gehoord was het 00:15 uur”.
163.Blz. 243.
164.Blz. 376: de verdachte spreekt van ongeveer 5 minuten tussen uit bed stappen en 112 bellen.
165.Blz. 64/65 en blz. 271.
166.Blz. 273.
167.Blz. 271.
168.Blz. 374.
169.Blz. 490.
170.Blz. 508.
171.Blz. 509.
172.Blz. 4199.
173.Zie Vredeveldt & Van der Zee, 2017, blz. 670: bij tegenstrijdigheden is het evident dat minstens één van de beweringen onjuist is. Zie de conclusie van A-G Keulen in ECLI:NL:PHR:2020:414 in nr. 10.
174.Zie de conclusie van A-G Harteveld in ECLI:NL:PHR:2015:195 in nrs. 3.5 e.v. die pleit voor een terughoudende hantering van de leugenachtige verklaring in de bewijsconstructie.
175.De voorlopige hechtenis van de verdachte was per 10 juni 2011 geschorst.
176.Zo is dat de verdachte volgens het proces-verbaal van aanhouding medegedeeld (blz. 5332).
177.PV ttz rb 30 september 2015, blz. 8/9.
178.Zie Anna Pivaty e.a., ‘U bent niet tot antwoorden verplicht, maar…’, 2022, blz. 22.
179.Zie Anna Pivaty e.a., ‘U bent niet tot antwoorden verplicht, maar…’, 2022, blz.44 met verdere verwijzingen.
180.Zaaknummer 2010.12.17.040 (aanvraag 017 - activiteitniveau).
181.Rapport dactyloscopisch onderzoek FO Tilburg (SINnummer AACS1948NL), TGO Eem 2010248316, d.d. 3 mei 2021; Rapport dactyloscopisch onderzoek FO Tilburg (SINnummers AACG5477NL en AACG5479NL), TGO Eem 2021005072, d.d. 3 mei 2021.
182.Blz. 3905: SINnummer AACS1948NL (spoor op servetten); Blz. 4256: SINnummer AACG5477NL en AACG5479NL (sporen op bovenzijde laptop).
183.Blz. 2263 en 2311.
184.Zittingsaantekeningen advocaat-generaal 6 april 2021, nr. 6.
185.Blz. 6555 en 6558.