ECLI:NL:GHDHA:2022:2029

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
200.297.081/01, 200.304.125/01 en 200.304.143/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van beschikkingen inzake verhuizing en zorgregeling van minderjarige na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verzoeken van een vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar minderjarige kind naar een andere gemeente. De vrouw, die in hoger beroep was gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, verzocht het hof om haar toestemming te geven om met de minderjarige te verhuizen, aangezien zij daar inmiddels al twee jaar woonde. Het hof oordeelde dat het van belang was om rust en duidelijkheid te creëren voor de minderjarige. De rechtbank had eerder de verzoeken van de vrouw om te verhuizen afgewezen, maar het hof heeft deze beslissing gedeeltelijk vernietigd en de vrouw alsnog toestemming verleend om te verhuizen. Daarnaast heeft het hof de zorgregeling tussen de ouders aangepast, waarbij de minderjarige om de week bij de man verblijft en er telefonisch contact is. De man had verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, maar het hof oordeelde dat dit niet in het belang van de minderjarige was, gezien de stabiliteit die de huidige situatie bood. De zaak betreft ook de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en alimentatie, maar het hof heeft deze verzoeken niet beoordeeld, aangezien de focus lag op de verhuizing en zorgregeling. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, die centraal staat in deze procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.297.081/01 (verhuizing)
200.304.125/01 (echtscheiding)
200.304.143/01 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
zaaknummers rechtbank : C/10/601418 / FA RK 20-5732 (echtscheiding)
C/10/618503 / FA RK 21-3745 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
beschikking van de meervoudige kamer van 25 mei 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
in de procedure met zaaknummer 200.297.081/01 verzoekster in het principaal hoger beroep en verweerster in het incidenteel hoger beroep,
in de procedure met zaaknummers 200.304.125/01 en 200.304.143/01 verweerster in het principaal hoger beroep en verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaten mr. M.F. Hofman en mr. F. Oirbans te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
in de procedure met zaaknummer 200.297.081/01 verweerder in het principaal hoger beroep en verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
in de procedure met zaaknummers 200.304.125/01 en 200.304.143/01 verzoeker in het principaal hoger beroep en verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. T. Bijlsma te Heerenveen.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
Als informant is aangemerkt:
het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Leeuwarden en Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 7 mei 2021 en 3 september 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikkingen).

2.Het geding in hoger beroep

In de procedure met zaaknummer 200.297.081/01
2.1.
De vrouw is op 12 juli 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 mei 2021.
2.2.
De man heeft op 2 september 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 13 oktober 2021 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof is verder nog ingekomen:
- een brief van 27 juli 2021 met bijlage van de vrouw, ingekomen op 27 juli 2021.
In de procedure met zaaknummers 200.304.125/01 en 200.304.143/01
2.5.
De man is op 3 december 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
3 september 2021.
2.6.
De vrouw heeft op 4 februari 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.7.
De man heeft op 28 maart 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.8.
Bij het hof is verder nog ingekomen:
- een journaalbericht van 22 december 2021 met bijlage van de man, ingekomen op 23 december 2021.
In beide procedures
2.9.
Bij het hof is verder ingekomen:
- een journaalbericht van 21 maart 2022 met bijlagen van de zijde van de vrouw, ingekomen op 22 maart 2022.
2.10.
De hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] heeft haar mening per brief kenbaar gemaakt.
2.11.
De mondelinge behandeling heeft op 31 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
 de vrouw, bijgestaan door haar advocaten;
 de man, bijgestaan door zijn advocaat;
 de raad, vertegenwoordigd door J. Kuhn;
 [vertegenwoordiger van de GI 1] namens de gecertifieerde instelling in [plaats 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de gecertificeerde instelling in [plaats 2] .
2.12.
Ter zitting hebben de advocaten van de vrouw zittingsaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
De man en de vrouw zijn op [datum] 2013 te [plaats 3] , gemeente [naam gemeente 1] , gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden.
3.3.
Uit het huwelijk is geboren de minderjarige [naam minderjarige] op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
3.4.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2020 betreffende voorlopige voorzieningen heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende bepaald:
 [minderjarige] wordt aan de vrouw toevertrouwd;
 de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) houdt in dat de man [minderjarige] om de week op zaterdag van 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij zich mag hebben. De vrouw brengt [minderjarige] naar de man en zij haalt [minderjarige] na afloop van de zorgregeling weer bij de man op. De zorgregeling loopt door tijdens de vakanties en op feestdagen;
 de man mag drie keer per week 20 minuten met [minderjarige] telefoneren op de tijdstippen die partijen in onderling overleg zullen afspreken;
 met ingang van 12 oktober 2020 dient de man een bedrag aan de vrouw te verstrekken tot verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 57,- per maand.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder is de raad verzocht in de hoofdzaak over de zorgregeling te rapporteren en advies uit te brengen.
3.6.
Bij de bestreden beschikking van 7 mei 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In hoger beroep is verder komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 16 augustus 2021 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente 1] .
3.7.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de minderjarige sinds 26 juli 2021 voor de duur van een jaar onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling.

4.De omvang van het geschil

In de procedure met zaaknummer 200.297.081/01
4.1.
Bij de bestreden beschikking van 7 mei 2021 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep verder van belang:
 het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 4] en de daarmee samenhangende verzoeken van de vrouw tot de inschrijving van [minderjarige] op het adres van de vrouw in [plaats 4] , op school, en bij een huisarts en tandarts aldaar afgewezen;
 bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw zal zijn;
 een voorlopige zorgregeling vastgesteld als volgt: [minderjarige] zal bij de man zijn een weekend per veertien dagen van zaterdag 10:00 uur tot zondag 17:00 uur, waarbij het halen en brengen door partijen wordt gedeeld, in onderling overleg te bepalen.
De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In afwachting van de afronding van het raadsonderzoek is de behandeling van de zaak ten aanzien van de definitieve zorgregeling aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling.
4.2.
De vrouw is het met de beslissingen in de bestreden beschikking niet eens. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en aan haar vervangende toestemming te verlenen om:
 met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 4] ;
 [minderjarige] in te schrijven bij de gemeente [plaats 4] ;
 [minderjarige] uit te schrijven van de [school 1] in [plaats 5] ;
 [minderjarige] in te schrijven op de [school 2] in [plaats 4] ;
 [minderjarige] in te schrijven bij de [tandarts] te [plaats 4] ;
 [minderjarige] in te schrijven bij [huisartsenpraktijk] ( [huisarts] ) in [plaats 4] ;
 [minderjarige] in te schrijven bij een oogarts bij het [ziekenhuis 1] in [plaats 4] of bij het [ziekenhuis 2] in [plaats 2] (of elders in de regio, voor het geval daar geen plek is),
kosten rechtens.
4.3.
Gelijktijdig met het hoger beroep in de hoofdzaak heeft de vrouw een incidenteel verzoek ingediend tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking met ingang van 23 augustus 2021. Dit incidenteel verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.297.081/02. Op 1 september 2021 heeft de vrouw het incidenteel verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken. Bij beschikking van dit hof van 22 september 2021 is de vrouw gelet daarop niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
4.4.
De man verweert zich tegen de verzoeken van de vrouw. Hij verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen als zijnde niet gegrond dan wel niet juist. In incidenteel hoger beroep verzoekt de man:
 primair: te bepalen dat de vrouw samen met [minderjarige] binnen twee maanden na afgifte van de (eind)beschikking in hoger beroep moet terugverhuizen naar de gemeente [naam gemeente 2] , op straffe van een dwangsom van € 250,- per dagdeel dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000;
 subsidiair: te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] wordt gewijzigd, inhoudende dat zij voortaan haar hoofdverblijf bij de man zal hebben en bij hem op het woonadres zal worden ingeschreven overeenkomstig zijn registratie in het BRP-register van de gemeente.
4.5.
De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel appel c.q. zelfstandige verzoeken, althans om zijn incidenteel appel c.q. zelfstandige verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.
In de procedure met zaaknummers 200.304.125/01 en 200.304.143/01
4.6.
Bij de bestreden beschikking van 3 september 2022 heeft de rechtbank het volgende beslist:
 de man is niet-ontvankelijk verklaard in zijn (voorwaardelijke) verzoek de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen;
 in het kader van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling):
- [minderjarige] zal een weekend per twee weken van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de man verblijven;
- [minderjarige] zal drie maal per week gedurende circa tien minuten per gesprek telefonisch contact hebben met de man;
- de zorgregeling zal in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] worden uitgebouwd naar een vakantie-en feestdagenregeling bij helfte;
- partijen nemen ieder de helft van het halen en brengen van [minderjarige] voor zijn respectievelijk haar rekening;
 de man zal aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna: kinderalimentatie) steeds bij vooruitbetaling voldoen een bedrag van € 119,- per maand, met ingang van de datum waarop de vrouw zal zijn terugverhuisd naar de omgeving van [plaats 6] ;
 ten laste van de man is aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud (partneralimentatie) toegekend van € 228,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op dag dat zij zal zijn terugverhuisd naar de omgeving van [plaats 6] ;
 bepaald is dat de man (naar het hof begrijpt: aan de vrouw) een bedrag van € 27.000,- zal voldoen in 27 maandelijkse termijnen van € 1.000,- waarbij de eerste termijn wordt betaald binnen een maand na de datum van de bestreden beschikking;
 bepaald is dat de man binnen een maand na de datum van de bestreden beschikking een bedrag van € 340,13 aan de vrouw zal voldoen;
 vastgesteld is dat de inboedel tussen partijen is verdeeld en dat zij op dit punt niets van elkaar te vorderen hebben.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.7.
De man is het met de bestreden beschikking gedeeltelijk niet eens. Hij verzoekt het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de zelfstandige verzoeken van de vrouw alsnog volledig af te wijzen en de zelfstandige verzoeken van de man alsnog volledig toe te wijzen.
4.8.
De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de man af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw:
I. te bepalen dat [minderjarige] eenmaal per week telefonisch contact zal hebben met de man;
II. het NGI 2019 van partijen voor de bepaling van de behoefte van [minderjarige] vast te stellen met inachtneming van de structurele opnames in rekening courant;
III. de behoefte van [minderjarige] vast te stellen aan de hand van het NGI 2019, met inachtneming van de opnames in rekening courant, op € 301,- per maand althans op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. het NBI van de man en zijn draagkracht te bepalen met inachtneming van zijn structurele opnames in rekening courant en de bijdrage van de man in de kosten van [minderjarige] vast te stellen op een door uw hof in goede justitie te bepalen bedrag;
V. de behoefte van de vrouw te bepalen aan de hand van het NGI 2019 met inachtneming van de structurele opnames in rekening courant op € 1.363,80 netto per maand althans op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
VI. de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, als de vrouw moet terugverhuizen naar de omgeving [plaats 6] , vast te stellen op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag met inachtneming van de structurele opnames in rekening courant;
VII. ter zake de zorgregeling:
primair: de man het recht op contact met de minderjarige tijdelijk te ontzeggen, althans te bepalen dat de contactmomenten zullen worden begeleid door een derde totdat er meer zicht is op de situatie van de man en de veiligheidssituatie van de minderjarige bij de man;
subsidiair: te bepalen dat de minderjarige eenmaal per twee weken bij de man verblijft op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
meer subsidiair: te bepalen dat de minderjarige eenmaal per twee weken bij de man verblijft van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur;
VIII. Een bijzonder curator te benoemen ex artikel 1:250 BW,
kosten rechtens.
4.9.
De man verzoekt het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet
ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel hoger beroep en haar gewijzigde verzoeken, dan wel het incidenteel hoger beroep en de gewijzigde verzoeken af te wijzen als zijnde niet gegrond dan wel niet juist.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof zal in het navolgende de grieven per onderwerp behandelen.
Procesrechtelijk overwegingen
5.2.
Alvorens in te gaan op de vraag naar de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek om de vrouw terug te laten verhuizen naar de gemeente [naam gemeente 2] , wijst het hof er op dat voor een dergelijk verzoek geen rechtsgrond bestaat. Het hof begrijpt het verzoek van de man zo, dat hij wil dat [minderjarige] terugverhuist, en dat hij, wanneer de vrouw in [plaats 4] blijft, het hof verzoekt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen.
5.3.
Het hof gaat voorbij aan het standpunt van de vrouw ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hiervoor in 5.2. geherformuleerde verzoek van de man. In de echtscheidingsprocedure kunnen nieuwe verzoeken als het gaat om nevenverzoeken in de zin van art. 827 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) worden gedaan, ook voor het eerst in hoger beroep. Bovendien hangt het verzoek van de man, voldoende samen met de eerdere gedane verzoeken.
Hoofdverblijfplaats en (terug)verhuizing
5.4.
In de brief die [minderjarige] aan het hof heeft geschreven geeft zij aan in [plaats 4] te willen blijven wonen. De man heeft ter zitting aangegeven dat [minderjarige] tegenover hem aangeeft graag weer bij hem op de boerderij in [plaats 6] te willen gaan wonen. Alle aanwezigen op de zitting waren het er over eens dat er bij [minderjarige] sprake is van loyaliteitsproblematiek, waarbij beide wensen naast elkaar kunnen bestaan dan wel dat [minderjarige] naar beide ouders een wens uitspreekt die naar zij denkt de betreffende ouder wellicht zal willen horen. Vast staat dat de verstandhouding tussen de ouders is verstoord en dat zij niet in staat zijn tot goed overleg. Volgens de vrouw gaat het niet goed met [minderjarige] : zij slaapt slecht, is angstig en heeft concentratieproblemen op school. De man erkent dat de schoolresultaten van [minderjarige] achteruit zijn gegaan, maar herkent de overige door de vrouw geuite zorgen niet. Als [minderjarige] bij hem in [plaats 6] verblijft, vertoont zij dit gedrag niet, zo stelt de man.
5.5.
Volgens de raad is het schadelijk dat [minderjarige] bij ieder van de ouders in een aparte wereld leeft. Zij is veerkrachtig, maar moet niet tot het uiterste worden belast. De raad acht een terugverhuizing, en daarmee opnieuw een wijziging in haar woonsituatie, niet in het belang van [minderjarige] . Een terugverhuizing naar de woonplaats van de man heeft wel als voordeel dat de reistijd tussen de ouders vermindert, maar zal het werkelijke probleem van de onderlinge strijd tussen de ouders niet oplossen. Volgens de raad is het aan de ouders om te zorgen dat [minderjarige] onbelast contact kan hebben met de andere ouder. Zij zullen daarvoor met elkaar in gesprek moeten treden.
5.6.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting aangegeven het van belang te vinden dat er hulpverlening voor de ouders komt. Hierbij valt te denken aan een vorm van mediation. Volgens de gecertificeerde instelling is de hulpverlening beter te organiseren als allebei de ouders weer in de omgeving van [plaats 6] wonen. Bij een terugverhuizing kan er meer zicht komen op de thuissituaties van de ouders. Ook zal dit de reistijd en stress die daarbij komt kijken verminderen. Om die redenen pleit de gecertificeerde instelling voor een terugverhuizing van de vrouw met [minderjarige] .
5.7.
Het hof begrijpt het verzoek van de vrouw aldus, dat zij wil dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar wordt bepaald en dat zij met [minderjarige] in [plaats 4] kan blijven wonen. Het verzoek van de man begrijpt het hof zo, dat hij wil dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij hem krijgt als de vrouw niet met [minderjarige] terugverhuist naar de gemeente [naam gemeente 2] . De verzoeken van de ouders ter zake zien op een geschil omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.8.
Het hof overweegt dat de rechtbank het verhuisverzoek van de vrouw als een verzoek om vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [plaats 4] te verhuizen heeft behandeld, zoals de vrouw ook heeft verzocht, en dit verzoek heeft beoordeeld aan de hand van de criteria in HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901. Het hof is van oordeel dat die criteria zich niet onverkort lenen voor een beoordeling van een geval als het onderhavige. Daartoe overweegt het hof dat het hier in essentie gaat om het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , waarbij in aanmerking moet worden genomen dat de vrouw reeds geruime tijd met [minderjarige] in [plaats 4] woont. Daarom zal het hof zijn eigen afweging maken en daarin betrekken de omstandigheden waaronder de vrouw met [minderjarige] is verhuisd, waarom zij juist met [minderjarige] naar [plaats 4] is gegaan, de huidige omstandigheden van [minderjarige] en de vrouw, het verloop van de zorgregeling, het belang van de man en alle betrokken belangen wegen, waarbij het belang van [minderjarige] voorop zal staan.
5.9.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw voordat zij met de man in het huwelijk trad woonachtig en werkzaam was in [plaats 2] en omgeving, dat haar familie en vrienden daar wonen en dat zij tot het huwelijk geen enkele binding met [plaats 6] had. De vrouw heeft onweersproken of althans onvoldoende weersproken gesteld dat zij in de tijd dat zij in [plaats 6] woonde vooral met haar gezin en werkzaamheden op de boerderij bezig was en dat zij daar geen sociaal netwerk heeft. Op 5 april 2020 heeft een incident plaatsgevonden in de thuissituatie van het gezin. Op 6 april 2020 heeft de vrouw aangifte gedaan van mishandeling gepleegd door de man en is zij, naar het hof begrijpt hals over kop, met [minderjarige] vertrokken van [plaats 6] naar [plaats 4] , waar zij en [minderjarige] bij de zus van de vrouw hebben verbleven. De vrouw heeft onvoldoende weersproken verklaard dat zij zich nadien onder behandeling van een psycholoog heeft gesteld om het door haar als traumatisch ervaren huwelijk te verwerken.
5.10.
Het hof overweegt dat beide ouders liefhebbende ouders zijn en geschikt en in staat zijn om voor [minderjarige] te zorgen. Beide ouders wensen dat [minderjarige] bij hem of haar (in de buurt) woont. In dit geval moet het hof beoordelen wat het meest in het belang is van [minderjarige] . [minderjarige] heeft de afgelopen twee jaar te maken gehad met ingrijpende wijzigingen in haar leven: haar ouders zijn gescheiden, zij heeft moeten aarden in een andere omgeving en zij is gestart op een nieuwe school. Gelet op bovengenoemde ingrijpende wijzigingen voor [minderjarige] in het geval van terugverhuizing naar [plaats 6] , is het hof van oordeel dat in dit stadium waarin [minderjarige] op haar nog jonge leeftijd al twee jaar, dus relatief lang, in [plaats 4] woont, meer gewicht dient te worden toegekend aan het belang van [minderjarige] bij continuering van haar huidige situatie om daar te blijven wonen met de vrouw dan haar belang bij terugverhuizen naar de woonomgeving van de man. Wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] naar de man in [plaats 6] acht het hof dan ook niet in haar belang. Daar komt bij dat de moeder (met [minderjarige] ) inmiddels een huis heeft in [plaats 4] en dat de moeder in de omgeving daarvan inmiddels een baan heeft. Bij zij afweging heeft het hof meegewogen de omstandigheid dat in [plaats 4] blijven wonen tot gevolg zal hebben dat [minderjarige] een lange reistijd heeft en houdt om het contact met haar vader te hebben. Niet zozeer de lange reistijd, maar de moeizame en spanningsvolle overdracht tussen de ouders vormt naar het oordeel van het hof een belasting voor [minderjarige] . Dit probleem zal niet worden weggenomen door een terugverhuizing, maar door het verbeteren van de onderlinge verstandhouding. De sleutel hiervoor ligt bij de ouders. Daarnaast zal een terugverhuizing van [minderjarige] (en daarmee de vrouw) vermoedelijk veel stress opleveren. Niet in geschil is dat de vrouw psychische klachten heeft en onder behandeling is van een psycholoog. Uit de stukken blijkt eveneens dat de vrouw op dit moment niet volledig werkt en onder behandeling is van een bedrijfsarts. De vrouw heeft geen werk of een woning in de gemeente [naam gemeente 2] en wel in [plaats 4] en omgeving. Tot slot weegt het hof mee dat dat [minderjarige] en de man ondanks de verhuizing, regelmatig omgang en contact hebben en dat de ouders uitvoering geven aan de zorgregeling.
5.11.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking op het punt van de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw bekrachtigen en daarbij bepalen dat de vrouw met [minderjarige] in [plaats 4] kan blijven wonen, door de vrouw alsnog vervangende toestemming te geven voor de verhuizing naar [plaats 4] . Op het punt van de vervangende toestemming verhuizing zal het hof de bestreden beschikking daarom vernietigen. De verzoeken van de vrouw die samenhangen met de verhuizing zullen ook worden toegewezen, nu de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd.
Zorgregeling
5.12.
De vrouw wil een ontzegging van het huidige contact tussen [minderjarige] en de man, dan wel een inperking van de huidige zorgregeling. Zij maakt zich zorgen over de veiligheid van [minderjarige] op het moment dat zij bij de man verblijft. Het werk van de man op de boerderij brengt de nodige spanningen mee en bij de man is sprake van explosieve uitbarstingen. De vrouw heeft vernomen dat er anonieme meldingen bij Veilig Thuis zijn of worden gedaan over de man. Volgens de vrouw moet er eerst meer zicht komen op de thuissituatie van de man. Daarnaast moet [minderjarige] eerst tot rust komen, zodat zij met hulpverlening aan de slag kan. De frequentie van de telefoongesprekken roept veel weerstand op bij [minderjarige] , zo stelt de vrouw.
5.13.
De man wil, in het geval de vrouw niet zal terugverhuizen naar de omgeving van [plaats 6] , de huidige zorgregeling handhaven met uitbreiding van de telefoongesprekken naar twintig minuten. De man herkent zich niet in de door de vrouw geuite zorgen en stelt zich op het standpunt dat [minderjarige] het juist erg naar haar zin bij hem heeft. Het gaat de man er vooral om dat indien hij een leuk telefoongesprek heeft met [minderjarige] dit wat langer kan duren en hij niet ineens door de vrouw wordt afgekapt.
5.14.
De raad heeft ter zitting aangeven nog steeds achter het advies te staan zoals gedaan in haar rapport van 25 juni 2021, waarin een zorgregeling is geadviseerd waarbij [minderjarige] bij de man is om de week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur. Deze regeling geeft [minderjarige] meer rust dan de huidige zorgregeling. Eén of twee belmomenten per week is volgens de raad passend. Het is daarbij aan de man om aan te voelen wanneer het gesprek is afgelopen.
5.15.
Het hof is van oordeel dat de zorgen van de vrouw over de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie van de man, onvoldoende met stukken zijn onderbouwd. Er zijn jeugdbeschermers bij [minderjarige] betrokken die zicht houden op haar veiligheid. Net als de vrouw, meent het hof dat er rust voor [minderjarige] moet komen. Anders dan de vrouw is het hof van oordeel dat de oplossing hiervoor niet gezocht moet worden in een verregaande vermindering van het contact tussen [minderjarige] en de man. Het is aan de ouders gezamenlijk om voor rust te zorgen door met elkaar in gesprek te treden en de onderlinge verstandhouding te verbeteren, zo nodig onder begeleiding van hulpverlening. Ook het beëindigen van de gerechtelijke procedures kan hier mogelijk aan bijdragen. Het hof vindt het van belang dat de man en [minderjarige] elkaar regelmatig blijven zien, zodat de onderlinge band behouden blijft. Met de raad is het hof echter wel van oordeel dat de huidige zorgregeling, waarbij [minderjarige] na een schooldag nog in de auto naar [plaats 6] gaat, een belasting voor haar vormt. Het hof volgt op dit punt dan ook het advies van de raad om de zorgregeling te beperken naar om de week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur. Op die manier blijft de regelmaat van de contacten behouden, maar wordt de belasting voor [minderjarige] van de reistijd verkleind. Ten aanzien van de belmomenten zal het hof, in lijn met het advies van de raad, bepalen dat [minderjarige] tweemaal per week telefonisch contact zal hebben voor circa tien minuten per gesprek. Het is aan de ouders om hier een zekere flexibiliteit in aan te brengen en aan te sluiten bij de wensen van [minderjarige] . Het hof ziet geen aanleiding om een wijzing aan te brengen in de huidige wijze van verdelen van het halen en brengen van [minderjarige] en zal de beschikking van de rechtbank op dit punt dan ook bekrachtigen.
Bijzondere curator
5.16.
De vrouw heeft verzocht om een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen die haar zal vertegenwoordigen. Volgens de vrouw is [minderjarige] teleurgesteld in de rechtbank, de raad en het Leger des Heils en begrijpt zij niet waarom er niet naar haar geluisterd wordt.
5.17.
Het hof overweegt als volgt. [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening naar voren te brengen, ook in deze procedure bij het hof. Daarnaast zijn er in deze procedure verschillende betrokkenen die met [minderjarige] hebben gesproken en hebben aangegeven wat in haar belang is. Het hof zal in deze zaak een eindbeschikking geven, zodat [minderjarige] niet langer in rechte hoeft te worden vertegenwoordigd. Er blijft een jeugdbeschermer bij [minderjarige] betrokken die voor haar belangen opkomt. Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de vrouw afwijzen.
Alimentatie
5.18.
Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan de beoordeling van de verzoeken van de vrouw aangaande de kinder- en partneralimentatie aangezien die, gelet op haar verzoeken, enkel zien op de situatie dat de vrouw met de minderjarige terug zou verhuizen naar [plaats 6] en hier thans geen sprake van is. Gelet daarop worden de verzoeken van de vrouw in hoger beroep welke zien op de vaststelling van de kinder- en partneralimentatie afgewezen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
5.19.
De man heeft twee grieven gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde uitleg van artikel 14 van de huwelijkse voorwaarden. Dit artikel houdt in:
1. Indien het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding zal de comparant sub l een bedrag groot
drie duizend euro (E 3.000,00) vergoeden aan de comparant sub 2 voor elk kalenderjaar dat het
huwelijk heeft geduurd. Een gedeelte van een jaar wordt hierbij voor een heel jaar gerekend. Het
voormelde bedrag zal maximaal dertig duizend euro (E 30.000,-) bedragen.
2. Indien de comparant sub 1 kan aantonen dat hij in een bepaald kalenderjaar, gedurende de eerste tien jaren van het huwelijk, minder inkomen of winst heeft genoten dan het in lid 1 vermelde bedrag, vervalt voor dat jaar het te vergoeden bedrag. De voormelde vergoeding per jaar kan om deze reden voor maximaal drie jaren komen te vervallen.
(…)
5.20.
De man stelt dat partijen destijds bij de notaris zijn overeengekomen dat de eventueel verschuldigde vergoeding aan de vrouw enkel ziet op winst die hij al dan niet met zijn boerdenbedrijf behaalt en dat zijn pachtinkomsten hier dus buiten beschouwing dienen te worden gehouden. De man biedt aan om de notaris op te roepen als getuige. Verder stelt de man, anders dan waar de rechtbank vanuit is gegaan, dat in lid 2 van artikel 14 met “het in lid 1 vermelde bedrag” wordt gedoeld op het bedrag van € 30.000,- in lid 1 in plaats van de op de in lid 1 genoemde € 3.000,-. Tot slot meent de man dat het niet redelijk en billijk is dat de rechtbank de datum van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding heeft gehanteerd als datum tot wanneer een vergoeding moet worden voldaan. Partijen waren feitelijk al in april 2020 uit elkaar.
5.21.
De vrouw is het eens met de overwegingen en de beslissing van de rechtbank.
5.22.
Het hof acht zich voldoende geïnformeerd op dit punt van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Het hof heeft geen twijfel over de bedoeling van artikel 14 van de huwelijkse voorwaarden en het oproepen van een getuige acht het hof dan ook niet ter zake dienend. In hetgeen de man heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanwijzing dat de huwelijkse voorwaarden mogelijk anders moeten worden uitgelegd, dan dat de rechtbank heeft gedaan. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank dan ook over en maakt ze tot de zijne.
Proceskosten
5.23.
Nu partijen ex-echtgenoten zijn, zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 mei 2021, voor zover het de beslissing omtrent de vervangende toestemming verhuizing betreft, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
verleent aan de vrouw vervangende toestemming om:
- met [minderjarige] naar [plaats 4] te verhuizen;
- [minderjarige] in te schrijven bij de gemeente [plaats 4] ;
- [minderjarige] uit te schrijven van de [school 1] in [plaats 5] ;
- [minderjarige] in te schrijven op de [school 2] in [plaats 4] ;
- [minderjarige] in te schrijven bij de [tandarts] te [plaats 4] ;
- [minderjarige] in te schrijven bij [huisartsenpraktijk] ( [huisarts] ) in [plaats 4] ;
- [minderjarige] in te schrijven bij een oogarts bij het [ziekenhuis 1] in [plaats 4] of bij het [ziekenhuis 2] in [plaats 2] (of elders in de regio, voor het geval daar plek is);
bekrachtigt de beschikking van 7 mei 2021 voor het overige;
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 september 2021, voor zover het de beslissing omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft, en (in zoverre) opnieuw beschikkende, bepaalt dat:
- [minderjarige] een weekend per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man zal verblijven;
- [minderjarige] tweemaal per week gedurende circa tien minuten per gesprek telefonisch contact zal hebben met de man;
- de zorgregeling in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt uitgebouwd naar een vakantie- en feestdagenregeling bij helfte;
- bepaalt dat partijen ieder de helft van het halen en brengen van [minderjarige] voor zijn respectievelijk haar rekening neemt;
bekrachtigt de beschikking van 3 september 2021 voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.M. Braun, A. Zonneveld en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. F.W. Zalm als griffier en is op 25 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.