Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : 8487429 / RL EXPL 20-7513
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 13 juli 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter Den Haag van 14 april 2021, voor zover gewezen tussen hem en de Staat (zie hierna onder 4.1.);
- de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord van de Staat, met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de kantonrechter
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
magtoetsen of sprake is van een redelijk vermoeden van schuld, vindt geen steun in het recht en ook niet in de Handreiking voor de procedure van beklag tegen beslag ex artikel 552a Sv.
“In een dergelijk geval is het namelijk niet in strijd met art. 6 lid 2 EVRM als de motivering van de burgerlijke rechter tot uitdrukking brengt dat ten aanzien van de gewezen verdachte blijkens de stukken van de strafzaak nog “a state of suspicion” bestaat. Het is echter ook in een dergelijk geval niet toegestaan dat de motivering “in substance (…) a determination of the guilt of the former accused” inhoudt”. De civiele rechter mag in geval van een sepot dus wel overwegen en oordelen dat uit het strafdossier nog een vermoeden van schuld blijkt, maar geen schuld vaststellen. Ook indien een strafzaak is geseponeerd zal de gewezen verdachte zijn beroep op de b-grond daarom moeten onderbouwen, en wel aan de hand van het strafdossier. Verwijzing naar pas in deze civiele procedure overgelegde stukken volstaat dus niet, nog daargelaten dat die stukken hoe dan ook onvoldoende onderbouwing vormen (zie hierna: 6.7. en 6.8.).
geprobeerdom in twee dagen tijd voor in totaal ruim € 15.000,- via money transfers over te boeken.