Beoordeling van het wrakingsverzoek
1. [verzoeker] heeft - kort samengevat - de volgende wrakingsgronden naar voren gebracht. Op 8 april 2022 heeft [verzoeker] per e-mail aan de griffie van het hof verzocht om de vrijwillige terugtrekking van mr. Tan. [verzoeker] heeft dit verzoek gedaan omdat naar zijn zeggen zijn vertrouwen in een deugdelijke rechtsgang was geschaad en de schijn van partijdigheid was gewekt. [verzoeker] heeft namelijk mr. Tan eerder succesvol gewraakt in een spraakmakende strafprocedure die plaatsvond voor de rechtbank Den Haag in 1998. Omdat mr. Tan geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van [verzoeker] om vrijwillige terugtrekking, heeft [verzoeker] op 14 april 2022 een wrakingsverzoek ingediend.
Als tweede wrakingsgrond heeft [verzoeker] naar voren gebracht dat het hof heeft bepaald dat getuige Steins niet fysiek aanwezig hoefde te zijn en een verhoor via een beeldbelverbinding heeft toegestaan.
2. De raadsheren berusten niet in de wraking. De reactie van de raadsheren kan als volgt worden samengevat. Niet valt in te zien waarom een niet door mr Tan behandelde strafzaak, die zich bovendien 24 jaar geleden heeft afgespeeld, de schijn voor vooringenomenheid of partijdigheid kan opleveren van mr. Tan. Dit geldt temeer voor de andere twee leden van de combinatie in de hoofdprocedure, die in het geheel geen ‘voorgeschiedenis’ hebben met [verzoeker]. Eventuele inhoudelijke beslissingen in de civiele zaak, zoals die in het tussenarrest van 28 september 2021, kunnen geen grond voor wraking opleveren.
Is het wrakingsverzoek tijdig gedaan?
3. Ingevolge artikel 37 lid 1 Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het gaat daarbij om een ‘daadwerkelijke bekendheid’, niet om de vraag of de verzoeker redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met de feiten en omstandigheden die hij aan het wrakingsverzoek ten grondslag legt. In dit geval rijst de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, omdat er ruim een half jaar is gelegen tussen de zitting van 30 augustus 2021 / het tussenarrest van 28 september 2021 en het wrakingsverzoek. De wrakingskamer is van oordeel dat [verzoeker] het wrakingsverzoek tijdig heeft ingediend Daarbij heeft de wrakingskamer de volgende feiten en omstandigheden in dit specifieke geval in aanmerking genomen.
4. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij mr. Tan tijdens het pleidooi weliswaar meende te herkennen, maar dat hij zich niet voor de geest kon halen waarvan hij haar kende. Ter zitting van de wrakingskamer heeft [verzoeker] verder nog verklaard dat bij hem in de aanloop naar het getuigenverhoor “ ...’s-nachts ineens het kwartje was gevallen.” Daarop heeft [verzoeker] een krantenbericht van 2 juli 1998 in handen gekregen, waarmee zijn vermoeden werd bevestigd dat hij mr. Tan eerder had gewraakt, welke wraking was toegewezen. Gezien het lange tijdsverloop sinds het in 1998 toegewezen wrakingsverzoek, komt het de wrakingskamer niet onaannemelijk voor dat [verzoeker] pas bekend is geworden met het feit dat hij mr. Tan 24 jaar eerder heeft gewraakt. Het hof acht aannemelijk dat er geruime tijd overheen is gegaan voordat [verzoeker] besefte dat hij in de strafprocedure in 1998 ook al te maken had gehad met mr. Tan. In dit verband is van belang dat [verzoeker] naar eigen zeggen vóór de indiening van het wrakingsverzoek niet (meer) de beschikking had over de uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank van 1 juli 1998, hetgeen het hof aannemelijk voorkomt omdat het gaat om een in een proces-verbaal opgenomen beslissing, die niet is gepubliceerd.
Er zijn het hof geen feiten of omstandigheden bekend op grond waarvan het aannemelijk is dat [verzoeker] tijdens of direct na de zitting van 30 augustus 2021 en/of het tussenarrest van 28 september 2021 ermee bekend is geworden dat mr. Tan de rechter was die hij in 1998 had gewraakt, welke wraking toen was toegewezen. [verzoeker] is dan ook ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
5. Ingevolge artikel 36 Rv kan een rechter die een zaak behandelt, op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechter wordt volgens vaste jurisprudentie uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Gelet op de aan de wrakingskamer overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de wrakingskamer van oordeel dat een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid zich niet voordoet. Ook is er geen sprake van dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees
objectief gerechtvaardigd is. Daartoe overweegt de wrakingskamer als volgt.
6. [verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek ten aanzien van mr. Tan aangevoerd dat bij hem de angst bestaat dat de succesvolle wraking in 1998 hem door mr. Tan wordt nagedragen. Het feit dat de wraking door [verzoeker] van mr. Tan 24 jaar geleden is toegewezen levert op zichzelf echter geen grond voor wraking op. [verzoeker] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waarom het aannemelijk is dat mr. Tan in dit geval [verzoeker] nu nog zou nadragen dat de door hem destijds gedane wraking is toegewezen.
Dit wordt ook niet anders door de toelichting van [verzoeker] ter zitting van de wrakingskamer dat van de vooringenomenheid van mr. Tan zou zijn gebleken tijdens het pleidooi van 30 augustus 2021. Volgens [verzoeker] heeft mr. Tan tijdens de mondelinge behandeling het aan hem toegezegde moment om het woord te voeren aan het slot van de zitting niet gegund, door aan te geven dat de voor die zitting geplande tijd erop zat en vervolgens de parketpolitie te roepen om [betrokkene] te begeleiden naar het cellencomplex waarmee de zitting werd afgesloten. Een en ander levert naar het oordeel van de wrakingskamer onvoldoende aanwijzing op dat mr. Tan enige wrok jegens [verzoeker] zou koesteren voor het feit dat zij 24 jaar eerder door [verzoeker] is gewraakt, welke wraking is toegewezen. Voor zover door [verzoeker] is bedoeld om laatstgenoemde onderbouwing van zijn wrakingsverzoek als zelfstandige grond aan te voeren, is dat te laat.
7. De tweede door [verzoeker] aangevoerde wrakingsgrond betreft de procedurele beslissing van het hof om een getuige niet fysiek, maar per beeldbelverbinding te horen. Procedurele beslissingen kunnen in beginsel geen grond vormen voor wraking. Dit is alleen anders, als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de beslissing heeft genomen. Daarvan is dit geval geen sprake.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen van de door [verzoeker] aangedragen gronden voor de wraking van mr. Tan slaagt. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen. Aangezien het verzoek tot wraking van mrs. Van Waesberghe en Bauw berust op afgeleide gronden, zal ook dit verzoek worden afgewezen.