ECLI:NL:GHDHA:2022:1779
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van proceskostenvergoeding in WOZ-zaak na hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 19 juli 2021. De zaak betreft een geschil over de waarde van een onroerende zaak, vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam op € 267.000 voor het kalenderjaar 2019. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar de Heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en de Heffingsambtenaar gelast heeft het betaalde griffierecht van € 48 te vergoeden, maar het verzoek om een proceskostenvergoeding heeft afgewezen.
Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 augustus 2022 hebben partijen een compromis bereikt over de proceskostenvergoeding. Het Hof heeft geoordeeld dat de Heffingsambtenaar belanghebbende € 1.400 aan kosten voor bezwaar en beroep moet vergoeden, evenals de griffierechten van € 48 en € 134 voor respectievelijk de behandeling in beroep en hoger beroep. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover het verzoek om vergoeding van de kosten voor bezwaar en beroep is afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.