Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“Tijdig beslissen op bezwaar
11. Tussen partijen is niet in geschil dat de bezwaarschriften tegen de aanmaning en het dwangbevel op 26 september 2019 respectievelijk 22 oktober 2019, binnen de wettelijke termijn van zes weken, zijn ingediend bij de Belastingdienst in Hoofddorp. Gelet hierop overweegt de rechtbank als volgt.
12. Artikel 6:15, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, het, onder vermelding van de datum van ontvangst, zo spoedig mogelijk wordt doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
13. Artikel 6:15, derde lid, van de Awb bepaalt dat het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend is voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
14. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 9 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW5287) overwogen dat de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:15, derde lid, van de Awb (Kamerstukken II 2000/01, 26 523, nr. 11, blz. 23) uitdrukkelijk vermeldt dat deze vangnetclausule daarin niet is opgenomen voor die gevallen waarin men het expres verkeerd doet. 15. Eiseres heeft de bezwaarschriften, geadresseerd aan de BSGR te Leiden, afgegeven bij de Belastingdienst in Hoofddorp, wetende dat dit niet het juiste bestuursorgaan is. Een vergissing is, gelet op de verklaringen van eiseres, uit te sluiten. Dat, zoals eiseres stelt, verweerder telefonisch toestemming heeft verleend om de bezwaarschriften bij de Belastingdienst in Hoofddorp in te dienen, acht de rechtbank, gelet op de gemotiveerde en stellige weerspreking daarvan door verweerder, ongeloofwaardig. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht. Dit betekent dat, zoals is overwogen onder 13, voor de vraag of de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend niet bepalend is het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan, te weten de Belastingdienst in Hoofddorp. Dat orgaan was dan ook niet gehouden de bezwaarschriften door te zenden aan de BSGR te Leiden.
16. De stelling van eiseres dat zij, in het bijzijn van getuigen, de bezwaarschriften ook tijdig via PostNL heeft verzonden, faalt eveneens. Verweerder stelt de bezwaarschriften niet per post te hebben ontvangen. Het is dan ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij de bezwaarschriften tijdig ter post heeft bezorgd. Daartoe heeft eiseres kopieën van enveloppen, met daarop een datumstempel van PostNL, overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat zij de bezwaarschriften tijdig per post heeft verzonden. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval het overleggen van kopieën van enveloppen, waar met pen op geschreven is welke brief met die envelop is verzonden, daartoe onvoldoende is. Het risico van een wijze van verzending waarbij niet kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat ook daadwerkelijk tijdige verzending heeft plaatsgevonden komt voor rekening van de verzender. Het had op de weg van eiseres gelegen om de bezwaarschriften per aangetekende post te verzenden dan wel persoonlijk bij het juiste bestuursorgaan af te geven. Nu eiseres dit heeft nagelaten dient het te laat indienen van de bezwaarschriften volledig voor haar rekening en risico te komen.
17. De rechtbank concludeert dat de bezwaarschriften pas op 19 september 2020 bij verweerder zijn ingediend. Nu eiseres verweerder al op diezelfde datum in gebreke heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat die ingebrekestelling prematuur is. Het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet-ontvankelijk. Nu eiseres verweerder geen geldige ingebrekestelling heeft verzonden, verbeurt verweerder bovendien geen dwangsom.
18. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit. Op 28 juni 2021 heeft verweerder uitspraak op de bezwaarschriften gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bezwaarschriften in die uitspraak terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de bezwaarschriften te laat zijn ingediend en de termijnoverschrijding eiseres is toe te rekenen. Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”