ECLI:NL:GHDHA:2022:1778

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
BK-21/00998
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoeken om dwangsommen, proceskosten en griffierecht in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van verzoeken om dwangsommen, proceskosten en griffierecht door de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De belanghebbende, vertegenwoordigd door haar gemachtigde P.A.O. Lashley, had bezwaar gemaakt tegen aanmaningskosten en kosten van een dwangbevel, maar de rechtbank had deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De belanghebbende stelde dat zij de bezwaarschriften tijdig had verzonden, maar het Hof oordeelde dat de kopieën van de enveloppen met PostNL-stempels niet voldoende bewijs boden voor tijdige verzending. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Heffingsambtenaar terecht had afgezien van het horen van de belanghebbende, omdat deze volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren. Het Hof concludeerde dat de bezwaarschriften pas op 19 september 2020 waren ingediend, waardoor de ingebrekestelling prematuur was en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00998

Uitspraak van 7 september 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: P.A.O. Lashley)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 31 augustus 2021, nummer SGR 20/6695.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschriften tegen aanmaningskosten en kosten dwangbevel.
1.2.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften. Nadien heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht van € 134 geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 augustus 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende zijn met dagtekening 30 april 2019 voor het belastingjaar 2019 op één aanslagbiljet verenigd aanslagen watersysteemheffing ingezetenen, watersysteemheffing eigenaren en zuiveringsheffing woonruimten ten bedrage van respectievelijk € 105,40, € 73,81 en € 174,30, in totaal van € 353,51, opgelegd.
2.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag zuiveringsheffing woonruimte (de aanslag). Het bezwaar is gericht tegen het in aanmerking nemen van een meerpersoonshuishouden als heffingsmaatstaf. In het bezwaarschrift is ook verzocht om uitstel van betaling.
2.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 juli 2019 is de aanslag gehandhaafd.
2.4.
Met dagtekening 30 augustus 2019 is aan belanghebbende een aanmaning gezonden, omdat op dat moment een bedrag van € 176,76 van de aanslagen nog openstond en niet was voldaan. Daarbij is € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
2.5.
Vervolgens is met dagtekening 19 oktober 2019 een dwangbevel aan belanghebbende gezonden, omdat het krachtens de aanslagen verschuldigde bedrag nog steeds niet geheel was voldaan. De totale som bedroeg € 49,01, zijnde € 0,01 kosten van de aanslag, € 7 kosten aanmaning en € 42 kosten dwangbevel.
2.6.
Belanghebbende heeft bij brieven van 26 september 2019 en 22 oktober 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten respectievelijk de kosten dwangbevel. De bezwaarschriften zijn ingediend bij het kantoor van de Belastingdienst te Hoofddorp.
2.7.
Bij e-mailberichten van 19 september 2020 heeft belanghebbende de Heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet beslissen op het bezwaar tegen de aanmaningskosten en de kosten dwangbevel. Hierbij zijn als bijlagen de bezwaarschriften van 26 september 2019 en 22 oktober 2019 gevoegd.
2.8.
Belanghebbende heeft op 19 oktober 2020 beroep bij de Rechtbank ingesteld wegens het niet doen van uitspraak op bezwaar.
2.9.
Bij uitspraak op bezwaar van 28 juni 2021 is het bezwaar tegen de aanmaningskosten en kosten dwangbevel niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Daarbij is vermeld dat uit coulance de aanmaningskosten en kosten dwangbevel op respectievelijk 13 november 2020 en 1 december 2020 zijn vervallen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“Tijdig beslissen op bezwaar
11. Tussen partijen is niet in geschil dat de bezwaarschriften tegen de aanmaning en het dwangbevel op 26 september 2019 respectievelijk 22 oktober 2019, binnen de wettelijke termijn van zes weken, zijn ingediend bij de Belastingdienst in Hoofddorp. Gelet hierop overweegt de rechtbank als volgt.
12. Artikel 6:15, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, het, onder vermelding van de datum van ontvangst, zo spoedig mogelijk wordt doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
13. Artikel 6:15, derde lid, van de Awb bepaalt dat het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend is voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
14. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 9 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW5287) overwogen dat de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:15, derde lid, van de Awb (Kamerstukken II 2000/01, 26 523, nr. 11, blz. 23) uitdrukkelijk vermeldt dat deze vangnetclausule daarin niet is opgenomen voor die gevallen waarin men het expres verkeerd doet.
15. Eiseres heeft de bezwaarschriften, geadresseerd aan de BSGR te Leiden, afgegeven bij de Belastingdienst in Hoofddorp, wetende dat dit niet het juiste bestuursorgaan is. Een vergissing is, gelet op de verklaringen van eiseres, uit te sluiten. Dat, zoals eiseres stelt, verweerder telefonisch toestemming heeft verleend om de bezwaarschriften bij de Belastingdienst in Hoofddorp in te dienen, acht de rechtbank, gelet op de gemotiveerde en stellige weerspreking daarvan door verweerder, ongeloofwaardig. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht. Dit betekent dat, zoals is overwogen onder 13, voor de vraag of de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend niet bepalend is het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan, te weten de Belastingdienst in Hoofddorp. Dat orgaan was dan ook niet gehouden de bezwaarschriften door te zenden aan de BSGR te Leiden.
16. De stelling van eiseres dat zij, in het bijzijn van getuigen, de bezwaarschriften ook tijdig via PostNL heeft verzonden, faalt eveneens. Verweerder stelt de bezwaarschriften niet per post te hebben ontvangen. Het is dan ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij de bezwaarschriften tijdig ter post heeft bezorgd. Daartoe heeft eiseres kopieën van enveloppen, met daarop een datumstempel van PostNL, overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat zij de bezwaarschriften tijdig per post heeft verzonden. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval het overleggen van kopieën van enveloppen, waar met pen op geschreven is welke brief met die envelop is verzonden, daartoe onvoldoende is. Het risico van een wijze van verzending waarbij niet kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat ook daadwerkelijk tijdige verzending heeft plaatsgevonden komt voor rekening van de verzender. Het had op de weg van eiseres gelegen om de bezwaarschriften per aangetekende post te verzenden dan wel persoonlijk bij het juiste bestuursorgaan af te geven. Nu eiseres dit heeft nagelaten dient het te laat indienen van de bezwaarschriften volledig voor haar rekening en risico te komen.
17. De rechtbank concludeert dat de bezwaarschriften pas op 19 september 2020 bij verweerder zijn ingediend. Nu eiseres verweerder al op diezelfde datum in gebreke heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat die ingebrekestelling prematuur is. Het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet-ontvankelijk. Nu eiseres verweerder geen geldige ingebrekestelling heeft verzonden, verbeurt verweerder bovendien geen dwangsom.
Uitspraak op bewaar
18. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit. Op 28 juni 2021 heeft verweerder uitspraak op de bezwaarschriften gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bezwaarschriften in die uitspraak terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de bezwaarschriften te laat zijn ingediend en de termijnoverschrijding eiseres is toe te rekenen. Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom ongegrond.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op dwangsommen ter zake van het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanmaningskosten en de kosten dwangbevel.
4.2.
Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar. Voorts concludeert belanghebbende tot toekenning van de maximale dwangsommen en vergoeding van reiskosten van haar gemachtigde en het griffierecht.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, aangezien zij op goede gronden de juiste beslissingen heeft genomen. Het Hof maakt deze beslissingen en de overwegingen daartoe tot de zijne. De Rechtbank heeft de verzoeken om toekenning van dwangsommen, proceskosten en griffierecht terecht afgewezen. Alles wat belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
5.2.
Hier voegt het Hof nog aan toe dat hetgeen belanghebbende ten aanzien van de op de enveloppen geplaatste poststempels heeft verklaard door het Hof ongeloofwaardig wordt geacht, nu uit door de Heffingsambtenaar overgelegde informatie blijkt dat dit specifieke type stempels met ingang van 2017 niet langer door PostNL wordt gebruikt. De stempelafdrukken op de door belanghebbende overgelegde kopieën van enveloppen lijken niet op de stempels die PostNL sedertdien gebruikt om bepaalde soorten postzendingen – niet de niet aangetekend verzonden post die op een postservicepunt wordt afgegeven – te stempelen. De stempel is niet mooi rond, het kader ontbreekt en de cijfers en letters zien er rommelig en niet strak uit. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met de kopieën van de enveloppen met de desbetreffende stempels niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bezwaarschriften op de aangegeven data – 26 september 2019 en 22 oktober 2019 – naar de Heffingsambtenaar zijn verzonden.
5.3.
De Heffingsambtenaar heeft op 28 juni 2021 uitspraak op bezwaar gedaan. Het Hof overweegt dat uit de tekst van de uitspraak op bezwaar valt af te leiden dat de uitspraak op bezwaar is gedaan op het bezwaar tegen zowel de aanmaningskosten als de kosten dwangbevel. Hieruit volgt dat het redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is dat de uitspraak op bezwaar op beide kosten ziet. Derhalve is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar in één geschrift uitspraak heeft gedaan op het in één geschrift vervatte bezwaar tegen beide kosten. Het Hof volgt het standpunt van belanghebbende dat de Heffingsambtenaar slechts uitspraak op bezwaar tegen de aanmaningskosten heeft gedaan dan ook niet.
5.4.
Indien een bestuursorgaan volledig aan het bezwaar tegemoet komt, kan het bestuursorgaan op grond van artikel 7:3, aanhef en onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), afzien van het horen van belanghebbende. Het Hof overweegt dat, nu volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van belanghebbende, de Heffingsambtenaar kon afzien van horen, temeer omdat de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat er geen materieel belang meer voor belanghebbende bestond. Het Hof voegt hier nog aan toe dat de Heffingsambtenaar niet verplicht was om belanghebbende te horen over nevenvorderingen.
5.5.
Over de ambtshalve vermindering merkt het Hof op dat niet aannemelijk is geworden dat vóór 19 september 2020 bezwaarschriften tegen aanmaningskosten en kosten dwangbevel door de Heffingsambtenaar zijn ontvangen. Het Hof is dan ook van oordeel dat de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De Heffingsambtenaar heeft de aanmaningskosten en de kosten dwangbevel uit coulance laten vervallen. In tegenstelling tot wat belanghebbende stelt, leidt de ambtshalve vermindering van de kosten bij een niet verschoonbaar te laat ingediend bezwaarschrift, niet tot gegrondverklaring van de bezwaren. De andersluidende conclusie van belanghebbende is in strijd met het stelsel van de Awb.
5.6.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, I. Reijngoud en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 7 september 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.