Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : 8299428 CV EXPL 20-4040
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 15 december 2020, waarmee Stichting CAV in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van de kantonrechter te Rotterdam van 4 september 2020 en 27 november 2020 (hierna gezamenlijk te noemen: de vonnissen) en grieven tegen de vonnissen heeft aangevoerd, met producties;
- het arrest van dit hof van 23 februari 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 april 2021;
- de memorie van antwoord van Stichting CAV met producties, die bij de mondelinge behandeling is genomen;
- de producties die Stichting CAV bij de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de kantonrechter
terme de grâceomdat niet aannemelijk is dat de bewindvoerder de huurachterstand op korte termijn zal kunnen voldoen. Afgezien van het griffiegeld worden de proceskosten gecompenseerd, omdat [verweerder] [huurder] heeft gedagvaard terwijl hij wist dat de goederen van [huurder] onder bewind waren gesteld.
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
eerste griefvan Stichting CAV klaagt erover dat de kantonrechter Stichting CAV als formele procespartij heeft aangemerkt in opvolging van [huurder]. Volgens Stichting CAV volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525, dat de kantonrechter Stichting CAV alleen in staat had mogen stellen om de procedure over te nemen als [verweerder] [huurder] had gedagvaard omdat hij niet wist dat de goederen van [huurder] onder bewind waren gesteld. Omdat [verweerder] wel op de hoogte was van het bewind, had de procedure volgens Stichting CAV moeten worden voortgezet met [huurder] als procespartij.
tweede griefvan Stichting CAV heeft de kantonrechter [verweerder] ten onrechte ontvankelijk verklaard. Zij wijst erop dat [huurder] heeft aangevoerd dat [verweerder] niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen, omdat [verweerder] deze tegen [huurder] had ingesteld terwijl de goederen van [huurder] onder bewind waren gesteld. Als Stichting CAV de procedure van [huurder] heeft overgenomen, heeft zij ook het door [huurder] gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer overgenomen. De kantonrechter had dat verweer moeten honoreren, aldus Stichting CAV.
derde griefkomt Stichting CAV op tegen de toewijzing van de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woonruimte. Volgens Stichting CAV had de kantonrechter deze vorderingen moeten afwijzen, omdat de huurachterstand ten tijde van de mondelinge behandeling op 29 oktober 2020 nog € 1.140,- bedroeg, wat minder is dan drie maanden huur. Volgens de aanbeveling op dit punt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) wordt een vordering tot ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wegens wanbetaling afgewezen, als de huurachterstand minder is dan drie maanden huur. Bovendien heeft Stichting CAV, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling had aangekondigd, dat bedrag de volgende dag betaald. Sindsdien stond nog slechts een bedrag van € 430,75 open aan kosten en rente.
vierde griefis gericht tegen de afwijzing van het verzoek om een
terme de grâce. Volgens Stichting CAV heeft [huurder] daarom verzocht bij conclusie van antwoord van 10 maart 2020 en heeft de vertegenwoordiger van Stichting CAV tijdens de mondelinge behandeling op 29 oktober 2020 aangegeven dat Stichting CAV de huurachterstand de volgende dag zou voldoen. Stichting CAV geeft echter niet aan waarom de kantonrechter op die mededeling had moeten afgaan, terwijl de laatste aflossing dateerde van 1 april 2020 en Stichting CAV overigens had medegedeeld dat zij de vaste lasten van [huurder] onmogelijk kon betalen vanwege het gedrag van [huurder]. Bovendien heeft Stichting CAV tijdens de mondelinge behandeling met zoveel woorden naar voren gebracht dat zij als bewindvoerder niet kon garanderen dat in de toekomst geen nieuwe achterstand zou ontstaan. Verder is onduidelijk welk belang Stichting CAV heeft bij deze grief. Stichting CAV heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat zij belang heeft bij het hoger beroep vanwege de kostenveroordeling. Maar als de kantonrechter een
terme de grâcehad toegekend, dan was Stichting CAV ook in de kosten veroordeeld. Deze grief slaagt evenmin.
vijfde griefdoet Stichting CAV een beroep op het feit dat zij na het vonnis de huurachterstand geheel heeft afgelost en ook de kosten en rente verschuldigd op grond van het vonnis van de kantonrechter “
binnenkort [zullen] zijn betaald”. Deze omstandigheden kunnen echter de tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst die daarvoor zijn opgetreden, niet goedmaken. Deze tekortkomingen rechtvaardigen de toewijzing van de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woonruimte. Ook de vijfde grief is tevergeefs voorgesteld.
zesde grief,die is gericht tegen het feit dat de kantonrechter midden in de coronapandemie de veroordeling tot ontruiming van de woonruimte heeft toegewezen. Stichting CAV noemt in haar toelichting bij deze grief alleen algemene omstandigheden en voert niets aan met betrekking tot de positie van [huurder]. Met name gaat zij niet in op de stelling van [verweerder] dat [huurder] ten tijde van de ontruiming al maanden niet meer in de woonruimte verbleef en ingetrokken is bij zijn vriendin met wie hij ook kinderen heeft.