ECLI:NL:GHDHA:2022:1762

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
200.287.602
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontbinding huurovereenkomst en ontruiming huurder onder bewind

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Stichting CAV, als bewindvoerder over de goederen van huurder R.F., en [verweerder] betreffende de verhuur van een zelfstandige woonruimte. [verweerder] heeft R.F. gedagvaard, waarna de kantonrechter de huurovereenkomst heeft ontbonden en Stichting CAV tot ontruiming heeft veroordeeld. Stichting CAV is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond is en heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de huurachterstand ten tijde van de dagvaarding meer dan drie maanden bedroeg, en dat er geen omstandigheden zijn die het belang van de huurder bij behoud van de woning zwaarder laten wegen dan het belang van [verweerder] bij ontbinding en ontruiming. Het hof heeft de grieven van Stichting CAV verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.287.602/01
Zaaknummer rechtbank : 8299428 CV EXPL 20-4040
Arrest van 20 september 2022
in de zaak van:
Stichting CAV,als bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan R.F. [huurder],
gevestigd in Zoetermeer,
appellante,
advocaat: mr. M.J.G. Schroeder, kantoorhoudend in Voorburg,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. J.P. Vandervoodt, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen: Stichting CAV en [verweerder].

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak betreft een geschil tussen Stichting CAV en [verweerder] met betrekking tot de verhuur van een zelfstandige woonruimte (een kamer) door [verweerder] aan de heer [huurder] (hierna te noemen: [huurder]). De goederen van [huurder] zijn onder bewind gesteld, waarbij Stichting CAV is benoemd als bewindvoerder. [verweerder] heeft [huurder] gedagvaard. Stichting CAV is in het geding verschenen nadat zij door [verweerder] is opgeroepen. De kantonrechter heeft Stichting CAV daarop aangemerkt als formele procespartij. In het eindvonnis tussen [verweerder] en Stichting CAV heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en Stichting CAV tot ontruiming van de woonruimte veroordeeld. Stichting CAV komt daar in hoger beroep tegen op.
1.2
Het hof oordeelt in dit arrest dat het hoger beroep ongegrond is en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 15 december 2020, waarmee Stichting CAV in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van de kantonrechter te Rotterdam van 4 september 2020 en 27 november 2020 (hierna gezamenlijk te noemen: de vonnissen) en grieven tegen de vonnissen heeft aangevoerd, met producties;
  • het arrest van dit hof van 23 februari 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 april 2021;
  • de memorie van antwoord van Stichting CAV met producties, die bij de mondelinge behandeling is genomen;
  • de producties die Stichting CAV bij de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Bij de mondelinge behandeling heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[huurder] heeft van [verweerder] vanaf 1 januari 2015 een zelfstandige woonruimte (een kamer, hierna te noemen: de woonruimte) in een woning aan de [adres] gehuurd. De huur bedroeg laatstelijk (in totaal) € 405,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.2
Bij beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 12 juni 2015 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [huurder] onder bewind gesteld, met benoeming van Stichting CAV tot bewindvoerder.
3.3
In de loop van 2019 is een achterstand ontstaan in de huurbetalingen.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
In eerste aanleg heeft [verweerder] [huurder] gedagvaard en, na vermeerdering van eis, ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd alsmede veroordeling van [huurder] tot ontruiming van de woonruimte en betaling van de huurachterstand, een gebruiksvergoeding tot het moment van ontruiming en incasso- en proceskosten, een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
4.2
Nadat [huurder] bij conclusie van antwoord had aangevoerd dat zijn goederen onder bewind waren gesteld, heeft de kantonrechter [verweerder] in de gelegenheid gesteld Stichting CAV als bewindvoerder van [huurder] in de procedure op te roepen om de procedure als formele procespartij van [huurder] over te nemen. Dat heeft [verweerder] gedaan. Stichting CAV heeft mondeling (en in verband met de coronapandemie: telefonisch) verweer gevoerd. [verweerder] heeft bij conclusie van repliek [huurder] en Stichting CAV beiden als gedaagden aangemerkt en gereageerd op de conclusie van antwoord van [huurder] en het mondelinge verweer van de bewindvoerder. Vervolgens heeft de kantonrechter ten onrechte [huurder] en niet Stichting CAV in de gelegenheid gesteld een conclusie van dupliek te nemen. [huurder] heeft een conclusie van dupliek genomen. Om proceseconomische redenen heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 4 september 2020 een mondelinge behandeling gelast waarbij Stichting CAV alsnog in dupliek nader verweer zou kunnen voeren. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Naast [verweerder] en Stichting CAV heeft ook de advocaat van [huurder] aan de mondelinge behandeling deelgenomen.
4.3
In het eindvonnis van 27 november 2020 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en de bewindvoerder (als bewindvoerder over de goederen van [huurder]) veroordeeld tot ontruiming van de woonruimte en tot betaling van € 1.140,-, vermeerderd met de wettelijke rente, € 175,50 incassokosten en een gebruiksvergoeding van € 405,- per maand vanaf oktober 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt. De bewindvoerder (als bewindvoerder over de goederen van [huurder]) is veroordeeld tot betaling van het griffiegeld van [verweerder]. Voor het overige heeft de kantonrechter de proceskosten gecompenseerd. Het eindvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.4
De overwegingen van de kantonrechter kunnen als volgt worden samengevat. De huurachterstand van € 1.140,- tot en met oktober 2020 vertegenwoordigt iets minder dan drie maanden huur. Niettemin is de vordering tot ontbinding en ontruiming gerechtvaardigd, omdat de huurachterstand ten tijde van de dagvaarding meer dan drie maanden bedroeg en gedurende de procedure slechts met € 500,- is ingelopen. Daarnaast zijn er in het verleden ook problemen geweest met het (tijdig) betalen van de huur, is het niet mogelijk gebleken een betalingsregeling te treffen en heeft Stichting CAV moeilijkheden ondervonden bij het beheren van het geld van [huurder] omdat hij zijn salaris niet op de beheerrekening liet storten. Verder zijn geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat het belang van [huurder] bij behoud van het gehuurde zwaarder zou moeten wegen dan het belang van [verweerder] bij de gevorderde ontbinding en ontruiming. Er is geen aanleiding voor een
terme de grâceomdat niet aannemelijk is dat de bewindvoerder de huurachterstand op korte termijn zal kunnen voldoen. Afgezien van het griffiegeld worden de proceskosten gecompenseerd, omdat [verweerder] [huurder] heeft gedagvaard terwijl hij wist dat de goederen van [huurder] onder bewind waren gesteld.
4.5
Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, heeft Stichting CAV vervolgens in kort geding gevorderd dat het [verweerder] zou worden verboden om tot ontruiming over te gaan totdat op het door haar tegen de vonnissen ingestelde hoger beroep zou zijn beslist. Bij kort geding vonnis van 21 december 2020 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam is die vordering afgewezen. De woonruimte is inmiddels ontruimd.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
Stichting CAV is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met de vonnissen. Zij heeft verschillende grieven tegen de vonnissen aangevoerd. Stichting CAV vordert vernietiging van de vonnissen en, primair, niet-ontvankelijkverklaring van [verweerder] in zijn dagvaarding en, subsidiair, afwijzing van de vorderingen van [verweerder] tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woonruimte, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten in beide instanties.
5.2
[verweerder] voert verweer en concludeert tot bekrachtiging van de vonnissen, met veroordeling van Stichting CAV in de proceskosten in hoger beroep.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
De
eerste griefvan Stichting CAV klaagt erover dat de kantonrechter Stichting CAV als formele procespartij heeft aangemerkt in opvolging van [huurder]. Volgens Stichting CAV volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525, dat de kantonrechter Stichting CAV alleen in staat had mogen stellen om de procedure over te nemen als [verweerder] [huurder] had gedagvaard omdat hij niet wist dat de goederen van [huurder] onder bewind waren gesteld. Omdat [verweerder] wel op de hoogte was van het bewind, had de procedure volgens Stichting CAV moeten worden voortgezet met [huurder] als procespartij.
6.2
Stichting CAV, die ter bescherming van [huurder] als bewindvoerder is aangesteld ten behoeve van een behoorlijk beheer van diens goederen, heeft geen belang bij deze grief. Afgezien daarvan berust de grief op een verkeerde lezing van het door Stichting CAV aangehaalde arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft overwogen dat in een situatie waarin de wederpartij niet met het bewind bekend was of had behoren te zijn, het bewind niet aan de wederpartij kan worden tegengeworpen en de procedure tegen de rechthebbende zelf kan worden ingesteld. Een eventuele veroordeling van de rechthebbende kan dan op de onder bewind staande goederen worden verhaald. Verder heeft de Hoge Raad overwogen dat de bewindvoerder, als hij er tijdens de procedure van op de hoogte raakt dat de rechthebbende zelf als partij is betrokken bij een geding over een onder bewind gesteld goed, hij in dat geding kan verschijnen om dit als formele procespartij over te nemen. De Hoge Raad heeft zich niet uitgelaten over de situatie waarin de wederpartij wel met het bewind bekend was en niettemin de rechthebbende zelf heeft gedagvaard. Gelet op het beschermingskarakter van het bewind waar de Hoge Raad in zijn arrest op wijst, brengt een redelijke wetstoepassing echter met zich dat ook in een dergelijk geval de bewindvoerder in staat moet worden gesteld om de procedure over te nemen. De grief miskent bovendien dat Stichting CAV zelf in de procedure is verschenen en al in eerste aanleg als formele procespartij de positie van [huurder] heeft overgenomen. De eerste grief van Stichting CAV faalt.
6.3
Volgens de
tweede griefvan Stichting CAV heeft de kantonrechter [verweerder] ten onrechte ontvankelijk verklaard. Zij wijst erop dat [huurder] heeft aangevoerd dat [verweerder] niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen, omdat [verweerder] deze tegen [huurder] had ingesteld terwijl de goederen van [huurder] onder bewind waren gesteld. Als Stichting CAV de procedure van [huurder] heeft overgenomen, heeft zij ook het door [huurder] gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer overgenomen. De kantonrechter had dat verweer moeten honoreren, aldus Stichting CAV.
6.4
Deze grief miskent dat Stichting CAV in de procedure is verschenen en die procedure als formele procespartij van [huurder] heeft overgenomen. Daarmee waren de vorderingen van [verweerder] gericht tegen Stichting CAV. Uit de processtukken valt niet af te leiden dat Stichting CAV het niet-ontvankelijkheidsverweer van [huurder] had overgenomen. Het valt ook niet in te zien hoe Stichting CAV, nadat zij zelf in de procedure was verschenen, een dergelijk verweer had kunnen voeren. Ook deze grief faalt.
6.5
Met de
derde griefkomt Stichting CAV op tegen de toewijzing van de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woonruimte. Volgens Stichting CAV had de kantonrechter deze vorderingen moeten afwijzen, omdat de huurachterstand ten tijde van de mondelinge behandeling op 29 oktober 2020 nog € 1.140,- bedroeg, wat minder is dan drie maanden huur. Volgens de aanbeveling op dit punt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) wordt een vordering tot ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wegens wanbetaling afgewezen, als de huurachterstand minder is dan drie maanden huur. Bovendien heeft Stichting CAV, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling had aangekondigd, dat bedrag de volgende dag betaald. Sindsdien stond nog slechts een bedrag van € 430,75 open aan kosten en rente.
6.6
Deze grief gaat er in de eerste plaats aan voorbij dat vóór de mondelinge behandeling wel sprake is geweest van een huurachterstand die groter was dan drie maanden huur. Stichting CAV heeft niet weersproken dat de huurachterstand ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg op 27 januari 2020 € 1.640,- bedroeg. Behalve een eenmalige betaling in april 2020 van € 500,- heeft deze achterstand voortgeduurd tot de dag na de mondelinge behandeling op 29 oktober 2020. Daarnaast heeft de kantonrechter in zijn vonnis van 27 november 2020 verschillende andere omstandigheden genoemd die toewijzing van de vorderingen tot ontbinding en ontruiming rechtvaardigden, zoals het feit dat in het verleden ook sprake is geweest van huurachterstanden, en Stichting CAV had aangegeven dat [huurder] de uitoefening van het bewind bemoeilijkte waardoor het voor haar onmogelijk was om de vaste lasten van [huurder] te betalen. De stelling van Stichting CAV dat de huurachterstanden een oude schuld betroffen en zij de laatste negen maanden voor de mondelinge behandeling steeds op tijd de huur heeft betaald doet aan het bestaan van die huurachterstanden niet af. De betalingen zijn aangewend voor de oudste openstaande huurachterstanden, zoals [verweerder] in zijn overzichten heeft aangegeven. Verder voert Stichting CAV ten onrechte aan dat de kantonrechter de opstelling van [huurder] niet in zijn overwegingen had mogen betrekken. Als [huurder] zijn salaris niet op de beheerrekening laat storten, kan Stichting CAV de huur niet betalen en kan er dus ook niet van worden uitgegaan dat zich in de toekomst geen huurachterstanden meer zullen voordoen. In dit verband is ook van belang dat Stichting CAV vóór het ontstaan van de (huidige) huurachterstand tot bewindvoerder is benoemd, en dat dus kennelijk niet het ontstaan van een nieuwe huurachterstand heeft kunnen voorkomen. Op grond van deze overwegingen verwerpt het hof ook de derde grief.
6.7
De
vierde griefis gericht tegen de afwijzing van het verzoek om een
terme de grâce. Volgens Stichting CAV heeft [huurder] daarom verzocht bij conclusie van antwoord van 10 maart 2020 en heeft de vertegenwoordiger van Stichting CAV tijdens de mondelinge behandeling op 29 oktober 2020 aangegeven dat Stichting CAV de huurachterstand de volgende dag zou voldoen. Stichting CAV geeft echter niet aan waarom de kantonrechter op die mededeling had moeten afgaan, terwijl de laatste aflossing dateerde van 1 april 2020 en Stichting CAV overigens had medegedeeld dat zij de vaste lasten van [huurder] onmogelijk kon betalen vanwege het gedrag van [huurder]. Bovendien heeft Stichting CAV tijdens de mondelinge behandeling met zoveel woorden naar voren gebracht dat zij als bewindvoerder niet kon garanderen dat in de toekomst geen nieuwe achterstand zou ontstaan. Verder is onduidelijk welk belang Stichting CAV heeft bij deze grief. Stichting CAV heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat zij belang heeft bij het hoger beroep vanwege de kostenveroordeling. Maar als de kantonrechter een
terme de grâcehad toegekend, dan was Stichting CAV ook in de kosten veroordeeld. Deze grief slaagt evenmin.
6.8
Met haar
vijfde griefdoet Stichting CAV een beroep op het feit dat zij na het vonnis de huurachterstand geheel heeft afgelost en ook de kosten en rente verschuldigd op grond van het vonnis van de kantonrechter “
binnenkort [zullen] zijn betaald”. Deze omstandigheden kunnen echter de tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst die daarvoor zijn opgetreden, niet goedmaken. Deze tekortkomingen rechtvaardigen de toewijzing van de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woonruimte. Ook de vijfde grief is tevergeefs voorgesteld.
6.9
Ten slotte faalt ook de
zesde grief,die is gericht tegen het feit dat de kantonrechter midden in de coronapandemie de veroordeling tot ontruiming van de woonruimte heeft toegewezen. Stichting CAV noemt in haar toelichting bij deze grief alleen algemene omstandigheden en voert niets aan met betrekking tot de positie van [huurder]. Met name gaat zij niet in op de stelling van [verweerder] dat [huurder] ten tijde van de ontruiming al maanden niet meer in de woonruimte verbleef en ingetrokken is bij zijn vriendin met wie hij ook kinderen heeft.
6.1
Aangezien alle grieven falen, zal het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen en Stichting CAV als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de kantonrechter te Rotterdam van 4 september 2020 en 27 november 2020;
- veroordeelt Stichting CAV in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 332,- aan griffierecht en € 2.228,- aan salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, A.E.A.M. van Waesberghe en A. Dupain en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.