ECLI:NL:GHDHA:2022:1750
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging van asielzoeker wegens gebruik van vals reisdocument
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugverwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De verdachte, een asielzoeker, was vervolgd voor het gebruik van een vals reisdocument, in strijd met artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal had primair gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de verdachte de bescherming geniet van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag, aangezien zijn asielprocedure nog loopt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 24 oktober 2019 met een vals identiteitsbewijs heeft gelegitimeerd tijdens een verkeerscontrole. De verdachte had verklaard dat hij het document in Polen had gekocht en dat hij inmiddels asiel had aangevraagd in Nederland.
Het hof oordeelde dat, gezien de bescherming die artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag biedt, de verdachte niet vervolgd kan worden voor het gebruik van een vals reisdocument zolang zijn asielaanvraag nog niet onherroepelijk is afgewezen. De Hoge Raad heeft eerder bepaald dat een vreemdeling niet vervolgd mag worden voor het in het bezit hebben van vervalste documenten in het kader van zijn vlucht, zolang er geen onherroepelijke beslissing is genomen op zijn asielaanvraag. Het hof heeft daarom het vonnis waarvan beroep vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.