ECLI:NL:GHDHA:2022:1738

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
BK-21/01178 en BK-21/01179
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete verminderd tot nihil; Geen schending hoorplicht; Hoogte proceskostenvergoeding; Proceskostenvergoeding toegekend voor bezwaar, beroep en hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, hebben de erven van [X] (belanghebbenden) hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had eerder de beroepen van belanghebbenden ongegrond verklaard met betrekking tot een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De Inspecteur van de Belastingdienst had een verzuimboete opgelegd, die tijdens de bezwaarfase was vernietigd. Belanghebbenden stelden dat zij niet gehoord waren in de bezwaarfase en vroegen om terugverwijzing naar de Inspecteur. Het Hof oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat de verzuimboete was verminderd tot nihil en het bezwaar van belanghebbenden gegrond was verklaard. Het Hof bevestigde dat de Inspecteur niet verplicht was om belanghebbenden te horen over de proceskostenvergoeding, aangezien dit een afzonderlijk verzoek betrof. Het Hof oordeelde dat de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep niet correct was vastgesteld en verhoogde deze naar € 1.519, na toepassing van een korting van 15% vanwege het erfdeel van de gemachtigde. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, evenals de beslissing over de proceskostenvergoeding in bezwaar. De Inspecteur werd veroordeeld tot het vergoeden van de griffierechten van € 182 aan belanghebbenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummers BK-21/01178 en 21/01179

Uitspraak van 25 augustus 2022

in het geding tussen:

erven [X] te [Z] , belanghebbenden,

(gemachtigde: […] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbenden tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 oktober 2021, nummers SGR 20/7373 en 21/2275.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbenden is voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.009 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.184. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 288 aan belastingrente vergoed. Voorts is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 344. De Inspecteur heeft de verzuimboete tijdens de bezwaarfase bij voor bezwaar vatbare verminderingsbeschikking vernietigd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij separate beslissing een proceskostenvergoeding toegekend van € 130,50. Vervolgens heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar in aanvulling op de verminderingsbeschikking het bezwaar gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbenden hebben tegen de beslissing over de proceskosten en de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht van € 134 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 juli 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
[A] (erflaatster) is op [overlijdensdatum] 2014 overleden. Na het
overlijden heeft Delta Lloyd Levensverzekeringen NV (Delta Lloyd) nog tot eind 2015
lijfrente-uitkeringen aan erflaatster gedaan. Op deze uitkeringen zijn loonheffing en
inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ingehouden. De teveel uitbetaalde
lijfrente-uitkeringen hebben belanghebbenden in 2016 aan Delta Lloyd terugbetaald.
2.2.
Op 11 augustus 2017 hebben belanghebbenden aangifte gedaan over het jaar 2014 naar een verzamelinkomen van € 21.193.
2.3.
De aanslag IB/PVV 2014 is op 16 augustus 2018 overeenkomstig de aangifte
opgelegd. Bij de aanslag heeft de Inspecteur een bedrag van € 288 aan belastingrente vergoed en een verzuimboete opgelegd van € 344.
2.4.
Op 27 september 2018 hebben belanghebbenden pro forma bezwaar ingediend tegen de aanslag IB/PVV 2014. Bij brief van 5 december 2018 hebben belanghebbenden de bezwaargronden aangevuld. De gronden hebben betrekking op de opgelegde verzuimboete en de box 3-heffing. In dit schrijven hebben belanghebbenden de Inspecteur tevens verzocht de over de aan Delta Lloyd terugbetaalde uitkeringen ingehouden loonheffing terug te betalen (verzoek om terugbetaling). Belanghebbenden hebben de Inspecteur daarnaast verzocht om te worden gehoord en verzocht om een kostenvergoeding.
2.5.
Bij brief van 22 januari 2019 heeft de Inspecteur aan belanghebbenden meegedeeld dat:
- De verzuimboete is verlaagd tot nihil en dat belanghebbenden over enkele weken de verminderingsbeschikking tegemoet kunnen zien;
- Het bezwaar tegen de box 3-heffing wordt meegenomen in de massaalbezwaarprocedure zoals beschreven in het Besluit aanwijzing massaal bezwaar van 26 juni 2015;
- Het bezwaarschrift voor wat betreft het verzoek om terugbetaling ter behandeling wordt overgedragen aan de afdeling Loonbelasting.
2.6.
De Inspecteur heeft bij verminderingsbeschikking van 6 februari 2019 de
verzuimboete verminderd naar nihil.
2.7.
Op 19 juli 2019 is ten aanzien van de box 3-heffing een collectieve uitspraak op
bezwaar gedaan en zijn de bezwaarschriften waarvoor de aanwijzing geldt afgewezen.
2.8.
Bij besluit van 12 oktober 2020 heeft de Inspecteur aan belanghebbenden een kostenvergoeding toegekend van € 130,50 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en een wegingsfactor 0,5).
2.9.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 februari 2021 is het bezwaar van belanghebbenden, ten aanzien van de verzuimboete, gegrond verklaard.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen, waarbij belanghebbenden zijn aangeduid als eisers en de Inspecteur als verweerder:
“11. De rechtbank stelt voorop dat het verzoek om terugbetaling en de bezwaren met betrekking tot de box 3 heffing geen onderdeel uitmaken van de bestreden beslissingen. Over de betreffende onderwerpen zijn afzonderlijke procedures gevoerd.
12. In geschil is of de hoorplicht is geschonden. Eisers betogen dat zij in bezwaar gehoord hadden moeten worden en verzoeken daarom om terugverwijzing van de zaken naar verweerder.
13. Met de uitspraak op bezwaar van 2 februari 2021 is de verzuimboete verminderd naar nihil. Hiermee is aan het bezwaar van eisers tegemoetgekomen, zodat verweerder op grond van artikel 7:3, letter e van de Algemene wet bestuursrecht heeft mogen afzien van het horen. Het verzoek om proceskostenvergoeding heeft verweerder bij besluit van 12 oktober 2020 ingewilligd. Dit verzoek betreft een afzonderlijk verzoek dat niet kan worden beschouwd als behorend tot het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2014, ter zake waarvan verweerder eisers diende te horen. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de hoorplicht is geschonden. Voorts is de hoogte van de proceskostenvergoeding in geschil.
4.2.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de beslissing over de proceskostenvergoeding, tot terugwijzing naar de Inspecteur om te worden gehoord over de terugbetaling van de loonheffingen en tot een hogere proceskostenvergoeding.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Tijdens de zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbenden bevestigd dat het geschil, voor wat de terugwijzing betreft, uitsluitend betrekking heeft op de terugbetaling van de loonheffingen. Het Hof stelt voorop dat over het verzoek om terugbetaling van de loonheffingen over de periode 15 juni 2014 tot en met 14 december 2015 een aparte procedure is gevoerd. Hierin heeft de Hoge Raad op 28 september 2018 arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2018:1807). Gelet op de uitkomst van deze eerdere procedure mist het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2014 in zoverre doel.
5.2.
Belanghebbenden betogen ook in hoger beroep dat terugwijzing naar de Inspecteur dient te volgen, aangezien de Inspecteur hen niet heeft gehoord. Belanghebbenden wensen alsnog voor een hoorgesprek te worden uitgenodigd om de te veel ingehouden loonheffingen te bespreken. Het Hof ziet, gelet op hetgeen onder 5.1 is overwogen, niet in welk wezenlijk doel gediend zou zijn met terugwijzing naar de Inspecteur. Hoewel in hoger beroep niet meer van belang, wijst het Hof erop dat de verzuimboete is vernietigd en dat van verder procederen over de box 3-heffing ook geen heil meer te verwachten valt, zoals de gemachtigde ter zitting van het Hof heeft erkend. Tijdens de zitting van het Hof is aan de gemachtigde (tevens één van de belanghebbenden) uitgelegd hoe de kwestie van de loonheffingen wel – namelijk via de aangifte IB/PVV 2016 – had moeten worden opgelost. De kwestie rond de IB/PVV 2016 kan in deze procedure niet aan de orde komen, zodat het Hof hierin ook geen aanleiding ziet de zaken terug te wijzen.
5.3.
Tot slot verzoeken belanghebbenden om een hogere proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. De wegingsfactor had niet op 0,5, maar op 1 moeten worden gezet. Het Hof is dit met belanghebbenden eens, het gaat bij de beoordeling van de wegingsfactor om de zwaarte van de zaken als geheel en niet om de zwaarte van de grond waarop de gegrondverklaring uiteindelijk is gebaseerd. De kosten wegens bijstand in de bezwaarfase dienen alsnog € 269 te bedragen (1 punt voor het bezwaarschrift x € 269). Partijen zijn ter zitting tot overeenstemming gekomen dat hierop een korting van 15% moet worden toegepast, gelet op het erfdeel van de gemachtigde.
5.4.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Op grond van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand berekend op € 1.787 (bezwaar: 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, waarde per punt € 269, wegingsfactor 1; beroep: 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; hoger beroep: 1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 759, wegingsfactor 0,5). Partijen zijn ter zitting tot overeenstemming gekomen dat een korting van 15% moet worden toegepast, gelet op het erfdeel van de gemachtigde, en dat de wegingsfactor in beroep en hoger beroep 0,5 is. Het Hof zal partijen hierin volgen. De te vergoeden proceskosten bedragen in totaal en afgerond naar boven € 1.519.
6.2.
Voorts dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende de voor de behandeling in beroep en hoger beroep gestorte griffierechten van in totaal € 182 te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • vernietigt het besluit over de proceskostenvergoeding in bezwaar;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 1.519 ( € 1.787 (€ 269 voor de bezwaarfase en € 1.518 voor beroep en hoger beroep) x 85%); en
  • gelast de Inspecteur de in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van € 182 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 25 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.