In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, hebben de erven van [X] (belanghebbenden) hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had eerder de beroepen van belanghebbenden ongegrond verklaard met betrekking tot een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De Inspecteur van de Belastingdienst had een verzuimboete opgelegd, die tijdens de bezwaarfase was vernietigd. Belanghebbenden stelden dat zij niet gehoord waren in de bezwaarfase en vroegen om terugverwijzing naar de Inspecteur. Het Hof oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat de verzuimboete was verminderd tot nihil en het bezwaar van belanghebbenden gegrond was verklaard. Het Hof bevestigde dat de Inspecteur niet verplicht was om belanghebbenden te horen over de proceskostenvergoeding, aangezien dit een afzonderlijk verzoek betrof. Het Hof oordeelde dat de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep niet correct was vastgesteld en verhoogde deze naar € 1.519, na toepassing van een korting van 15% vanwege het erfdeel van de gemachtigde. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, evenals de beslissing over de proceskostenvergoeding in bezwaar. De Inspecteur werd veroordeeld tot het vergoeden van de griffierechten van € 182 aan belanghebbenden.