ECLI:NL:GHDHA:2022:1735

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
200.281.055/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na aanrijding met betwiste eigendom en bewijsopdrachten

In deze zaak vordert verzoeker schadevergoeding van verweerder, omdat verweerder zijn auto zou hebben geleend en daarmee een aanrijding zou hebben gehad. Verweerder ontkent dit en stelt dat verzoeker de aanrijding in scène heeft gezet. Het hof draagt verzoeker op zijn stellingen te bewijzen. De procedure in hoger beroep volgt uit eerdere rechtszaken, waaronder een vonnis van de rechtbank Den Haag. Het hof gaat uit van de feiten dat de auto van verzoeker op naam van verweerder stond en dat deze beschadigd raakte bij een aanrijding. Verzoeker vordert schadevergoeding voor de kosten van de auto en bijkomende kosten, maar verweerder betwist de vorderingen en stelt dat verzoeker de auto aan hem heeft overgedragen. Het hof oordeelt dat verzoeker moet bewijzen dat verweerder de bestuurder was tijdens de aanrijding en dat verweerder moet bewijzen dat hij de auto in eigendom heeft gekregen. Het hof wijst de vordering tot schadevergoeding voor de kosten van de oplegger af, maar kent wel een deel van de kosten voor nieuwe autosleutels en autopapieren toe. Het hof houdt verdere beslissingen aan in afwachting van bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.281.055/01
Zaaknummer rechtbank : 7977871 RLEXPL 19-18675
Arrest van 13 september 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. R.T. Poort, kantoorhoudend in Beverwijk,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats],
verweerder,
advocaat: mr. J.W. Grift, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [verzoeker] en [verweerder].

1.De zaak in het kort

1.1
In deze zaak vordert [verzoeker] schadevergoeding van [verweerder], omdat [verweerder] zijn auto zou hebben geleend en daarmee een aanrijding zou hebben gehad. [verweerder] ontkent dit. [verweerder] zegt dat hij niet bij de aanrijding betrokken is geweest en dat [verzoeker] zelf de aanrijding in scene heeft gezet.
1.2
Het hof draagt [verzoeker] op zijn stellingen te bewijzen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 13 juli 2020, waarmee [verzoeker] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 april 2020;
  • het arrest van dit hof van 22 september 2020, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 november 2020;
  • de memorie van grieven van [verzoeker];
  • de memorie van antwoord van [verweerder];
  • de akte opgave getuigen van [verzoeker];
  • de antwoord akte van [verweerder].

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
a) De auto van [verzoeker], een BMW met kenteken [kenteken] (hierna: de BMW), is in februari 2016 op verzoek van [verzoeker] op naam van [verweerder] gezet omdat [verzoeker] de auto zelf niet kon verzekeren.
b) Op 27 oktober 2016 is de BMW ten gevolge van een aanrijding beschadigd geraakt.
c) Op 27 oktober 2016 is een aanrijdingsformulier ingevuld, waarop als bestuurders van de betrokken auto’s [verweerder] en [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) vermeld staan.
d) De BMW was casco verzekerd. De verzekeraar heeft de schade niet vergoed aan [verweerder] wegens het vermoeden van fraude. Volgens de verzekeraar kwamen de lijnen op de BMW niet overeen met de verklaringen over de toedracht van het ongeval.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[verzoeker] heeft [verweerder] gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, [verweerder] de schade aan de BMW als gevolg van de aanrijding op 27 oktober 2016 ten bedrage van € 9.808,65 zal vergoeden. Verder vordert [verzoeker] dat [verweerder] de door hem gemaakte kosten van nieuwe autosleutels (€ 1.149,26), nieuwe autopapieren (€ 41,60) en de huur van een oplegger (€ 125,-) zal betalen.
4.2
[verzoeker] stelt dat [verweerder] de BMW van hem had geleend, en dat [verweerder] ten tijde van de aanrijding de BMW bestuurde. [verweerder] is daarmee aansprakelijk voor de schade aan de BMW. Verder heeft [verzoeker] aangifte van diefstal gedaan omdat [verweerder] weigerde de BMW aan hem terug te geven. Bij beslissing van de raadkamer van de rechtbank Den Haag is op 17 juli 2018 beslist dat de inbeslaggenomen BMW aan [verzoeker] moest worden teruggegeven. [verzoeker] heeft hiervoor een oplegger moeten huren. Ook zegt [verzoeker] dat hij kosten heeft moeten maken voor nieuwe autosleutels en autopapieren, die [verweerder] moet vergoeden.
4.3
[verweerder] heeft de vorderingen betwist. [verweerder] ontkent dat hij de BMW van [verzoeker] had geleend en dat hij betrokken was bij de aanrijding. Volgens [verweerder] heeft [verzoeker] de aanrijding in scene gezet om op die manier een uitkering van de verzekeringsmaatschappij te krijgen. Verder stelt [verweerder] dat [verzoeker] de BMW, onder verrekening van een schuld van [verzoeker] aan [verweerder], aan hem in eigendom had overgedragen, zodat hij de door [verzoeker] gevorderde schadevergoeding en kosten reeds daarom niet hoeft te betalen. Bovendien wijst hij er op dat alleen de werkelijk door [verzoeker] geleden schade en gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen, en betwist hij de door [verzoeker] genoemde bedragen. Verder stelt hij dat zijn advocaat destijds aan de advocaat van [verzoeker] heeft laten weten waar [verzoeker] de autosleutel en de autopapieren kon ophalen. Dat dit niet is gelukt is aan [verzoeker] zelf te wijten, zodat deze schade – mede gelet op artikel 6:101 BW – niet voor rekening van [verweerder] moet komen. Wat betreft de kosten van de oplegger betwist [verzoeker] de noodzaak van het huren ervan, en de hoogte van de schade.
Subsidiair heeft [verweerder] aangevoerd dat, als hij toch verplicht is schadevergoeding aan [verzoeker] te betalen, dit bedrag moet worden verrekend met een bedrag van € 3.114,67 aan verzekeringspremie, motorrijtuigenbelasting en een verkeersboete die [verzoeker] nog aan [verweerder] verschuldigd is.
4.4
De kantonrechter heeft de vorderingen als onvoldoende onderbouwd afgewezen en [verzoeker] in de kosten veroordeeld.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd en bewijs aangeboden. [verzoeker] vordert hetzelfde als bij de kantonrechter.
5.2
[verweerder] heeft de grieven betwist en het hof gevraagd het vonnis van de kantonrechter te bekrachtigen.

6.Beoordeling in hoger beroep

De schade aan de BMW (grieven 1 en 2)

6.1
Het hof overweegt dat de stelplicht en bewijslast dat [verweerder] op 27 oktober 2016 als bestuurder van de BMW betrokken is geweest bij een aanrijding waardoor de gestelde schade aan de BMW is ontstaan, op [verzoeker] rust.
6.2
[verzoeker] heeft zijn stelling dat [verweerder] als bestuurder van de BMW betrokken is geweest bij de aanrijding op 27 oktober 2016 onderbouwd met het door [verweerder] ondertekende aanrijdingsformulier, verklaringen van [verweerder], [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2] en de WhatsAppgeschiedenis tussen [verzoeker] en [verweerder] in de periode van 4 maart 2015 tot 22 oktober 2017.
6.3
[verweerder] heeft de stellingen van [verzoeker] gemotiveerd betwist, en heeft onder meer een verklaring overgelegd van – naar zijn zeggen – [betrokkene 1] waarin [betrokkene 1] heeft verklaard dat er sprake is geweest van een door [verzoeker] zelf in scene gezette aanrijding waaraan [betrokkene 1] heeft meegewerkt. [verweerder] heeft verder verklaard dat hij eerder weliswaar het schadeformulier heeft ondertekend, maar dat hij daartoe door [verzoeker] was gedwongen omdat die hem onder druk had gezet.
6.4
Het hof zal [verzoeker] toelaten tot het bewijs dat [verweerder] op 27 oktober 2016 als bestuurder van de BMW betrokken is geweest bij een aanrijding, waarbij schade aan de BMW is ontstaan. De keuze welke getuigen [verzoeker] hiervoor wil laten horen is aan hem. Het verzoek van [verweerder] aan het hof om niet toe te staan dat [betrokkene 2] als getuige wordt gehoord, wordt daarom afgewezen.
6.5
Indien [verzoeker] slaagt in het bewijs komt het verweer van [verweerder] aan de orde dat [verzoeker] de BMW, onder verrekening van een schuld van [verzoeker] aan [verweerder], aan hem – naar het hof begrijpt: tegen finale kwijting – in eigendom heeft overgedragen, zodat [verweerder] de door [verzoeker] gevorderde schadevergoeding reeds daarom niet hoeft te betalen. [verweerder] heeft in dit verband erop gewezen dat deze regeling blijkt uit een appbericht waarin [verzoeker] aan de zoon van [verweerder] te kennen heeft gegeven: ‘
ja de bmw is nu van jullie en mijn kosten zijn hierdoor gedekt Ieder zn eigen weg nu’. [verweerder] heeft dit verweer voldoende geconcretiseerd en bewijs aangeboden. Hij zal tot dit bewijs worden toegelaten. Nu de getuigen die over dit thema kunnen verklaren waarschijnlijk voor een groot deel dezelfde getuigen zullen betreffen als de getuigen die in het kader van het getuigenbewijs voor de stellingen van [verzoeker] zullen worden gehoord, komt het het hof om proceseconomische redenen gewenst voor dit getuigenbewijs reeds nu te gelasten, opdat beide bewijsthema’s bij het horen van de getuigen aan de orde kunnen komen.
De kosten van de oplegger, nieuwe autosleutels en nieuwe autopapieren (grief 3)
6.6
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de vordering van [verzoeker] tot betaling van de kosten van de oplegger moet worden afgewezen. [verweerder] heeft de noodzaak en de hoogte van deze kosten betwist. [verzoeker] heeft ook in hoger beroep geen stukken, bijvoorbeeld een factuur, overgelegd waaruit deze kosten blijken. Hij heeft zijn vordering op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd.
6.7
Wat betreft de kosten van de nieuwe autosleutels en autopapieren overweegt het hof het volgende. Vast staat dat de rechtbank op een door [verzoeker] op de voet van artikel 552a Sv ingediend beklag op 17 juli 2018 heeft beslist dat de in de strafzaak tegen [verweerder] inbeslaggenomen BMW aan [verzoeker] moest worden teruggegeven. [verweerder] was op grond van die beslissing van de rechtbank verplicht om hieraan mee te werken door de autosleutels en autopapieren aan [verzoeker] over te dragen. Het verweer van [verweerder] dat de beslissing van de rechtbank niet juist was omdat niet [verzoeker] maar hijzelf inmiddels eigenaar was van de BMW, maakt niet dat [verweerder] de beslissing van de rechtbank naast zich neer mocht leggen. Of [verzoeker] de BMW, onder verrekening van een schuld, in eigendom had overgedragen aan [verweerder] kan – anders dan ten aanzien van de door [verzoeker] gevorderde schadevergoeding – ten aanzien van de vordering van [verzoeker] tot vergoeding van de kosten van de nieuwe autosleutels en autopapieren dan ook in het midden blijven.
6.8
Bij het voorgaande tekent het hof nog het volgende aan. Het is de strafrechter in raadkamer toegestaan om bij de beantwoording van de vraag wie redelijkerwijze als rechthebbende valt te beschouwen civielrechtelijke aspecten te betrekken, waarbij de Hoge Raad evenwel de vingerwijzing heeft gegeven dat het niet aan de rechter in raadkamer is te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties. De strafrechter velt in raadkamer slechts een voorlopig oordeel over de gepretendeerde eigendoms- en bezitsrechten (HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, onder 2.13). Dit brengt mee dat het hof in zoverre ook niet gebonden aan hetgeen is overwogen in de beslissingen over de klaagschriften van [verzoeker], respectievelijk [verweerder], over de vraag wie eigenaar is van de BMW.
6.9
Uit de door [verzoeker] overgelegde e-mail van de advocaat van [verweerder] aan de advocaat van [verzoeker] van 3 augustus 2018 (productie 10) blijkt dat [verweerder] heeft toegezegd dat hij de autosleutel en de autopapieren zou afgeven op het politiebureau te Zoetermeer, waar [verzoeker] ze op 4/5 augustus 2018 zou kunnen afhalen. In een nadere e-mail van diezelfde dag heeft de advocaat van [verweerder] meegedeeld dat de autopapieren enkele dagen later op het politiebureau zouden worden afgegeven, omdat ze nog niet compleet waren en door [verweerder] opnieuw waren aangevraagd. Per e-mail van 7 augustus 2018 heeft de advocaat van [verzoeker] geschreven dat [verzoeker] op maandagmiddag 6 augustus 2018 bij de politie in Zoetermeer was geweest, maar dat daar geen autosleutel was afgegeven. In een e-mail van 8 augustus 2018 verzoekt, en voor zo ver nodig sommeert, de advocaat van [verzoeker] [verweerder] om de sleutel uiterlijk om 16.00 uur die dag alsnog af te geven bij het politiebureau. In antwoord hierop schrijft de advocaat van [verweerder] in een e-mail van diezelfde dag dat [verweerder] de sleutel niet heeft, omdat die bij het bedrijf is waar beslag is gelegd en niet op het politiebureau. Daaraan voegt hij toe: “Het adres heb ik u reeds gegeven en reeds eerdere aangegeven dat aldaar de sleutel dient te worden opgehaald.” De advocaat van [verzoeker] antwoordt hierop dat hij dit bericht niet kan volgen, omdat eerder duidelijk was aangegeven dat de sleutel kon worden opgehaald bij het politiebureau, met het verzoek aan [verweerder] om dit alsnog te doen. De advocaat van [verweerder] schrijft hierop dat de vermelding van het politiebureau een kennelijke schrijffout was, en dat het voor eigen rekening van [verzoeker] komt als hij de sleutel niet ophaalt. Vervolgens schrijft de advocaat van [verzoeker] in een e-mail van 10 augustus 2018 aan de advocaat van [verweerder] dat [verzoeker] langs het bewuste adres in Bleiswijk is geweest, maar dat daar geen sleutel was, en dat ook de beloofde autopapieren niet op het politiebureau waren. Hij deelt mee dat [verzoeker] inmiddels een kopie sleutel heeft besteld en bij de RDW zaken in gang heeft gezet om het kentekenbewijs van de BMW op zijn naam te zetten. Hierop antwoordt de advocaat dat [verweerder] als volgt: “(…) De sleutel is wel daar. Maar is gesloten ivm vakantie. Er is daar nog een bedrijf waar [verzoeker] waarschijnlijk is geweest, deze bedrijf heeft er niks mee te maken. (…)” De advocaat van [verzoeker] antwoordt hierop dat één en ander inmiddels een gepasseerd station is, aangezien [verzoeker] al een nieuwe autosleutel en nieuwe kentekenpapieren heeft aangevraagd, voor de kosten waarvan hij [verweerder] aansprakelijk houdt.
6.1
Het hof verwerpt het verweer van [verweerder] dat het aan de eigen schuld van [verzoeker] is te wijten dat hij de autosleutel en autopapieren niet heeft kunnen ophalen. De advocaat van [verweerder] heeft namens hem toegezegd dat zowel de autosleutel als de autopapieren op het politiebureau te Zoetermeer zouden liggen, waar [verzoeker] deze zou kunnen ophalen. Het hof begrijpt dat [verweerder] erkent dat dit wat betreft de autosleutel niet is gebeurd. Hij heeft ook niet gesteld dat hij de autopapieren wel op het politiebureau heeft afgegeven, zodat het hof ervan uitgaat dat ook dat niet is gebeurd. [verzoeker] is voor het ophalen van de sleutel vervolgens ook nog naar het nieuwe adres gegaan dat [verweerder] had opgegeven, maar ook deze poging om de sleutel op te halen is mislukt. Het hof ziet niet in dat dit te wijten is aan eigen schuld van [verzoeker]. Het was aan [verweerder] om ervoor te zorgen dat de sleutel en de autopapieren aan [verzoeker] werden overgedragen. Dat dit niet is gelukt is in hoofdzaak te wijten aan onjuiste/onduidelijke communicatie van de zijde van [verweerder] en aan het niet nakomen van toezeggingen hierover. [verweerder] zal de door [verzoeker] gemaakte kosten voor een nieuwe autosleutel en nieuwe autopapieren dan ook moeten vergoeden.
6.11
Wat betreft de hoogte van de door [verzoeker] gevorderde kosten overweegt het hof het volgende. [verzoeker] stelt dat de kosten voor nieuwe sleutels in totaal € 1.149,26 hebben bedragen, te weten een bedrag van € 866,25 en € 283,01. Voor het bedrag van € 866,25 verwijst hij naar een door hem als productie 5 overgelegde offerte van BMW Den Haag van 24 augustus 2018 waarop dit bedrag als totaalbedrag staat. Op deze offerte is vermeld: “set dezelfde sleutel met stuur (…) 501,41”. Het hof begrijpt dat dit een offerte betreft voor een set nieuwe autosleutels voor een bedrag van € 501,41 exclusief btw. Uit de offerte blijkt niet hoe het totaalbedrag van € 715,91 exclusief btw (€ 866,25 inclusief btw) tot stand is gekomen. Ook heeft [verzoeker] ook in hoger beroep geen factuur overgelegd waaruit blijkt dat hij de betreffende set sleutels voor dat bedrag heeft gekocht. Aangezien ook de kantonrechter al heeft geoordeeld dat [verzoeker] alleen een offerte had overgelegd, zodat niet was komen vast te staan dat [verzoeker] deze schade heeft geleden, had het van [verzoeker] verwacht mogen worden dat hij in hoger beroep alsnog een factuur zou hebben overgelegd. Nu hij dat niet heeft gedaan, wordt zijn vordering op dit punt afgewezen. Het bedrag van € 283,01 dat [verzoeker] eveneens heeft gevorderd voor de aanschaf van een nieuwe autosleutel is wel toewijsbaar. Hij heeft van dit bedrag wel een factuur overgelegd van BMW Service van 9 augustus 2018, welke datum bovendien aansluit bij hierboven onder 6.6 vermelde correspondentie. Ook de door [verzoeker] gevorderde kosten van de RDW voor nieuwe autopapieren van € 41,60 zijn toewijsbaar, ook hiervan heeft hij een factuur van 13 augustus 2018 overgelegd.
Conclusie
6.12
Wat betreft de door [verzoeker] gevorderde schade aan de BMW moet [verzoeker] zijn stelling bewijzen dat [verweerder] op 27 oktober 2016, omstreeks 01.22 uur, als bestuurder van de BMW betrokken is geweest bij een aanrijding op de oprit van de A12 komende vanaf de Oostweg in Zoetermeer, rijdende in de richting Den Haag. [verweerder] moet op zijn beurt bewijzen dat [verzoeker] de BMW, onder verrekening van een schuld van [verzoeker] aan [verweerder], aan hem – naar het hof begrijpt: tegen finale kwijting – in eigendom heeft overgedragen.
Wat betreft de door [verzoeker] gevorderde kosten voor een oplegger, nieuwe autosleutels en nieuwe autopapieren is een bedrag van (€ 283,01 + € 41,60 =) € 324,61 toewijsbaar. De overige door [verzoeker] gevorderde kosten zullen worden afgewezen.
6.13
Ten aanzien van de beide bewijsopdrachten overweegt het hof dat [verzoeker] als eerste in de gelegenheid zal worden gesteld om getuigen voor te brengen. De door partijen voorgebrachte getuigen zullen om proceseconomische redenen direct in de beide bewijsopdrachten worden gehoord.
6.14
In afwachting van de bewijslevering zal het hof elke verdere beslissing, waaronder het verweer van [verweerder] met betrekking tot de hoogte van de schade aan de BMW en het beroep van [verweerder] op verrekening, aanhouden.

7.Beslissing

Het hof:
  • laat
  • laat
  • bepaalt dat [verzoeker] als eerste in de gelegenheid wordt gesteld om getuigen voor te brengen, en dat alle getuigen direct in de beide bewijsopdrachten zullen worden gehoord;
  • bepaalt dat, indien [verzoeker] en/of [verweerder] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, op
  • bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak, opgeeft verhinderd te zijn op de genoemde datum en daarbij de verhinderdata van beide partijen in de maanden december 2022 tot en met maart 2023 opgeeft, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
  • deelt mee dat het hof al beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat het niet nodig is deze voor het getuigenverhoor over te leggen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, M.C.M. van Dijk en A.J.P. Schild en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.