ECLI:NL:GHDHA:2022:1733

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
200.308.677/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over minderjarigen na onvoldoende hulpverlening en onderzoek naar opvoedvaardigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank Rotterdam had eerder op 22 februari 2022 het gezag van de moeder beëindigd en de gecertificeerde instelling benoemd tot voogd. De moeder was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij in staat was om op termijn weer voor haar kinderen te zorgen. Ze voerde aan dat de gecertificeerde instelling haar onvoldoende hulp had geboden en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar haar opvoedvaardigheden.

Het hof oordeelde dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor beëindiging van het gezag, zoals vastgelegd in artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof concludeerde dat de opvoedvaardigheden van de moeder onvoldoende waren onderzocht en dat zij niet de kans had gekregen om zich te ontwikkelen met de benodigde hulp. Het hof wees het hoger beroep van de moeder toe en vernietigde de eerdere beschikking, waardoor de moeder weer het gezag over haar kinderen uitoefent. Het hof benadrukte dat de mogelijkheid tot hereniging van de kinderen met de moeder serieus moet worden overwogen en dat er verdere onderzoeken moeten plaatsvinden om te bepalen wat nodig is voor een eventuele thuisplaatsing.

De beslissing van het hof houdt in dat de moeder de kans krijgt om haar opvoedvaardigheden te verbeteren met de juiste ondersteuning, en dat de minderjarigen voorlopig in het pleeggezin blijven totdat er meer duidelijkheid is over hun toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.308.677/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 21-3041
zaaknummer rechtbank : C/10/628971
beschikking van de meervoudige kamer van 31 augustus 2022
inzake
[appellante] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
Raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1) William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
2) [namen pleegouders]
beiden wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank Rotterdam heeft in een beschikking van 22 februari 2022 (hierna: de bestreden beschikking) het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en de gecertificeerde instelling benoemd tot voogd. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om een contra-expertise te gelasten afgewezen. De moeder is het met deze beslissing niet eens. Zij stelt dat zij in staat is om op termijn weer zelf voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te zorgen. De gecertificeerde instelling heeft haar onvoldoende hulp geboden en er is onvoldoende onderzoek gedaan naar haar opvoedvaardigheden.
1.2
Zoals reeds aangekondigd aan partijen op de zitting in hoger beroep, wijst het hof in deze beschikking het hoger beroep van de moeder toe en vernietigt de bestreden beschikking. Het hof is van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het beëindigen van het gezag van de moeder. Dat betekent dat zij vanaf de datum van deze beschikking weer het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitoefent. Het hof legt verderop in deze beschikking uit hoe het tot deze beslissing is gekomen. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en van hetgeen in hoger beroep in geschil is.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn verder de volgende stukken binnengekomen:
van de moeder:
  • een brief van 16 mei 2022 met bijlage, binnengekomen op 17 mei 2022;
  • een brief van 20 juni 2022 met bijlage, binnengekomen op 21 juni 2022;
  • een e-mailbericht van 7 juli 2022 met bijlage;
  • een brief van 11 juli 2022 met bijlagen, binnengekomen op 12 juli 2022;
van de gecertificeerde instelling:
- een brief van 8 juli 2022 met bijlage, binnengekomen op 12 juli 2022.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 14 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
Het hof heeft mevrouw [naam pleegzorgwerker] , werkzaam bij pleegzorgorganisatie Timon, bijzondere toegang verleend tot de zitting.
De pleegouders zijn niet verschenen, nadat zij het hof vooraf hebben laten weten niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van dezelfde feiten als de rechtbank in de bestreden beschikking. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder zijn geboren:
  • [naam minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );
  • [naam minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] );
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
3.3
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen werd tot aan de bestreden beschikking uitgeoefend door de moeder.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2019 is [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 augustus 2019 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] uitgesproken. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2020 is de ondertoezichtstelling van de destijds ongeboren [minderjarige 2] uitgesproken. De minderjarigen zijn op 15 september 2020 met een (spoed)machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst.
3.5
Sinds maart 2021 verblijven de minderjarigen in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
3.6
De gecertificeerde instelling heeft zich bij brief van 18 november 2021 bereid verklaard om de voogdij over de minderjarigen te aanvaarden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen beëindigd en de gecertificeerde instelling tot voogd benoemd. Het zelfstandige verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen voor het verrichten van een contra-expertise ex artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen af te wijzen, althans;
  • het verzoek van de moeder ex artikel 810a Rv om een contra-expertise te gelasten, toe te wijzen met benoeming van het NIFP tot deskundige.
4.3
De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De beëindiging van het gezag
Het juridisch kader
5.1
Voordat het hof overgaat tot de beoordeling van het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , vermeldt het hof wat daarover in de wet staat.
5.2
Op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Het oordeel van het hof
5.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven inmiddels bijna twee jaar niet meer bij de moeder. Sinds de (spoed)uithuisplaatsing op 15 september 2020 zijn zij verschillende keren overgeplaatst naar een ander pleeggezin. Bij het huidige pleeggezin verblijven zij nu bijna anderhalf jaar. Volgens de raad ontwikkelen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich in dit pleeggezin redelijk tot goed en is het in hun belang om daar te blijven, omdat de moeder ook in de toekomst niet in staat zal zijn om zelf voor ze te zorgen. De raad brengt daarover naar voren dat de opvoedkwaliteiten van de moeder onvoldoende zijn om het gedrag van met name [minderjarige 1] te hanteren. Zij is niet in staat om aan te sluiten bij de opvoedbehoeften van de minderjarigen en de verwachting bestaat dat dit in de toekomst niet zal veranderen, aldus de raad. Daarbij stelt de raad zich op het standpunt dat de aanvaardbare termijn voor deze minderjarigen is verstreken.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in eerste instantie was gelegen in de onveiligheid in de thuissituatie van de ouders, onder meer vanwege huiselijk geweld. Gebleken is dat deze onveiligheid inmiddels is weggenomen. De relatie tussen de ouders is verbroken en de moeder heeft al geruime tijd geen contact meer met de vader. De gecertificeerde instelling heeft op de zitting bij het hof ook verklaard dat de vader uit beeld lijkt te zijn en dat zij op dit moment geen zorgen meer heeft over de veiligheid van de thuissituatie bij de moeder. Toch kunnen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] volgens de gecertificeerde instelling niet worden teruggeplaatst bij de moeder. De moeder zou hun opvoeding op de lange termijn niet aankunnen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn flink beschadigd en vragen veel duidelijkheid en structuur, waardoor zij een adequate opvoeder nodig hebben. De moeder kan ze dit niet bieden, aldus de gecertificeerde instelling.
5.5
Zoals uit het voorgaande volgt, zijn de actuele zorgen van de gecertificeerde instelling met name gelegen in de opvoedvaardigheden van de moeder. De gecertificeerde instelling stelt dat deze zorgen er altijd al waren, maar dat volgt naar het oordeel van het hof niet duidelijk uit het dossier. Het hof constateert op basis van de overgelegde stukken en hetgeen op de zitting is besproken in ieder geval dat de gecertificeerde instelling in eerste instantie niet heeft ingestoken op de zorgen met betrekking tot de opvoedvaardigheden van de moeder. Hoewel het de gecertificeerde instelling niet valt te verwijten dat de focus aanvankelijk heeft gelegen op het wegnemen van de onveiligheid in de thuissituatie, heeft dit er wel toe geleid dat de opvoedvaardigheden van de moeder onderbelicht zijn gebleven. Dit volgt ook uit het raadsrapport van 19 november 2021. Mevrouw [naam pleegzorgwerker] van pleegzorgorganisatie Timon geeft daarin aan dat zij geen zicht heeft op de mogelijkheden van de moeder om (ook op langere termijn) de minderjarigen de zorg te bieden die zij nodig hebben en op haar mogelijkheden aan te kunnen sluiten bij hun specifieke ontwikkelings- en opvoedbehoeften. Ook mevrouw [naam medewerker ASVZ] , medewerker van ASVZ, heeft blijkens het raadsrapport verklaard dat het aan zicht ontbreekt als het gaat om de wijze waarop de moeder al dan niet haar ouderrol en opvoedvaardigheden ten aanzien van de minderjarigen vervult. In de beschikkingen van 25 mei 2021 en van 23 november 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam benadrukt dat meer informatie nodig was over de gedragingen van de kinderen rondom de contactmomenten met de moeder en over de opvoedvaardigheden van de moeder. De gecertificeerde instelling is daarmee vervolgens aan de slag gegaan door het inschakelen van Family Supporters. Ook is geprobeerd om het traject Basic Trust op te starten, maar dit is – vanwege redenen gelegen buiten de macht van de gecertificeerde instelling – destijds niet gelukt.
5.6
Uit de overgelegde stukken en hetgeen op de zitting is besproken blijkt dat Family Supporters in eerste instantie positief was over (de opvoedvaardigheden van) de moeder. Zo valt in het raadsrapport van 19 november 2021 te lezen dat de moeder zich in het contact met Family Supporters open en leerbaar opstelde en dat er groei was te zien tijdens de bezoeken. Ook zou de moeder volgens mevrouw [naam medewerker Family Supporters] van Family Supporters beter zijn geworden in het stellen van grenzen en daar consequent naar handelen. Op 12 januari 2022 heeft Family Supporters nogmaals verslag gedaan, maar het beeld dat daaruit naar voren komt is een stuk minder positief. De gestelde doelen zijn niet of slechts gedeeltelijk behaald. Het zou de moeder niet lukken om passend te reageren op het complexe gedrag van [minderjarige 1] en er zou tussen [minderjarige 2] en de moeder slechts een beperkte hechting aanwezig zijn. De moeder voert aan dat voorafgaand aan het opstellen van dit laatste verslag slechts drie of vier contactmomenten hebben plaatsgevonden. Deze periode is volgens de moeder te kort geweest om te komen tot deze conclusie. Bovendien is haar geen hulp geboden om haar opvoedvaardigheden te verbeteren.
Het hof overweegt daarover als volgt. De gecertificeerde instelling stelt weliswaar dat de moeder wel degelijk hulp is geboden, namelijk begeleiding van Family Supporters, maar niet is gebleken dat de moeder voorafgaand aan het laatste verslag van Family Supporters een hulpverleningstraject is aangeboden dat net zo intensief is als het traject dat de pleegouders hebben doorlopen. Onvoldoende duidelijk is naar het oordeel van het hof of de moeder na het volgen van een dergelijk intensief traject nog steeds niet in staat zou zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer op zich te nemen. Gebleken is dat de moeder zich positief heeft ontwikkeld en dat zij in nieuw vaarwater terecht is gekomen. Zij heeft het contact met de vader verbroken en zij heeft thans een nieuwe relatie, waarover vanuit de gecertificeerde instelling geen zorgen bestaan. De samenwerking tussen de moeder en de pleegouders en tussen de moeder en de gecertificeerde instelling verloopt goed. Het lukt de moeder en de pleegouders veelal om onderling afspraken te maken, zonder tussenkomst van de gecertificeerde instelling. De bezoekmomenten verlopen prettig en de gecertificeerde instelling ziet dat de moeder het beste wil voor haar kinderen. Ook lijkt een verandering te hebben plaatsgevonden in het gedrag van de minderjarigen na de bezoeken met de moeder. In het verleden lieten zij heftige reacties zien na de bezoeken, maar dat wisselt nu meer af. Zij zijn na een bezoek niet meer ontregeld, zoals eerst het geval was, maar zij zijn daarin volgens de gecertificeerde instelling rustiger geworden.
5.7
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor beëindiging van het gezag van de moeder als bedoeld in artikel 1:266 lid 1 BW. De mogelijkheid tot hereniging van het kind met de ouder moet serieus in overweging worden genomen (zie HR 22 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:108), maar dat is in deze zaak onvoldoende gebeurd. De verstrekkende maatregel van gezagsbeëindiging is gebaseerd op de zorgen die bestaan over het aansluiten van de moeder bij (de behoeften van) de minderjarigen, maar de opvoedvaardigheden van de moeder zijn onvoldoende onderzocht en zij is daar onvoldoende in begeleid. Zonder eenzelfde hulpverleningstraject aan te bieden aan de moeder zoals is aangeboden aan de pleegouders, kan naar het oordeel van het hof niet worden geconcludeerd dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer bij de moeder ligt. Het hof is daarom van oordeel dat de moeder alsnog een kans moet krijgen. Niet uitgesloten is dat zij met de benodigde hulp binnen een voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbare termijn wel kan aansluiten bij hun behoeften. Het hof gaat ervan uit dat de gecertificeerde instelling daar de komende periode voortvarend mee aan de slag gaat. Onderzocht zal moeten worden wat er nodig is om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] thuis te kunnen plaatsen en de moeder zal daarbij alle noodzakelijke hulp en begeleiding moeten krijgen.
5.8
Zoals het hof op de zitting in hoger beroep reeds heeft benoemd, betekent het voorgaande niet dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] direct weer bij de moeder thuis kunnen gaan wonen. De minderjarigen hebben de pleegzorgplaatsing naar het oordeel van het hof op dit moment nog hard nodig. Op korte termijn zal het traject Basic Trust van start gaan. Binnen dat traject zal worden gewerkt aan het vertrouwen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de volwassenen om hen heen. Ook de trauma behandeling van de minderjarigen is onderdeel van dat traject. De moeder heeft verklaard dat zij inziet dat het niet in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om ze nu direct uit het pleeggezin weg te halen en weer bij haar te laten verblijven, maar dat er eerst onderzoek moet worden gedaan. Het hof heeft er daarom vertrouwen in dat de komende tijd vanuit de huidige situatie verder zal worden onderzocht of thuisplaatsing van de minderjarigen bij de moeder tot de mogelijkheden behoort.
5.9
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de raad om het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beëindigen, alsnog afwijzen.
Verzoek ex artikel 810a Rv
5.1
Uit het voorgaande volgt dat het hof het primaire verzoek van de moeder, te weten vernietiging van de bestreden beschikking en afwijzing van het verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging, toewijst. Dit betekent dat het hof niet toekomt aan het (het hof begrijpt) subsidiaire verzoek van de moeder tot het gelasten van een contra-expertise. Om die reden behoeft dit verzoek geen bespreking meer.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het inleidende verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, J.A. van Kempen en D.E. Valle Robles-Roomer, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier, en is op 31 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.