ECLI:NL:GHDHA:2022:1721

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
200.306.417/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig indienen van processtukken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een hoger beroep ingesteld door een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De vrouw had op 28 januari 2022 hoger beroep ingesteld, maar had niet tijdig de benodigde stukken uit de eerste aanleg ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw meerdere kansen heeft gekregen om de ontbrekende stukken in te dienen, maar dat zij hier niet in is geslaagd. De advocaat van de vrouw heeft in totaal drie keer de gelegenheid gekregen om de stukken aan te leveren, maar heeft dit nagelaten. De man, verweerder in het hoger beroep, heeft herhaaldelijk aangegeven dat hij belang heeft bij een snelle afhandeling van de echtscheiding, vooral omdat hij inmiddels een kind heeft gekregen met zijn nieuwe partner. Het hof heeft geconcludeerd dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat de schending van de goede procesorde zodanig was dat dit een niet-ontvankelijkverklaring rechtvaardigde. De beslissing is genomen in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
zaaknummer : 200.306.417/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-973
zaaknummer rechtbank : C/10/612816
beschikking van de meervoudige kamer van 31 augustus 2022
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Kandemir te Dordrecht
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. V.K.S. Deetman te Dordrecht.

1.Het procesverloop in hoger beroep

1.1
De vrouw is op 28 januari 2022 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2021 (hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
1.2
De zitting, waarop enkel de ontvankelijkheid van het hoger beroep besproken is, heeft op 21 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de advocaat van de vrouw;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw is niet verschenen. De man en zijn advocaat hebben aan de zitting deelgenomen door middel van een videoverbinding.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1
De centrale vraag in deze beschikking is of de vrouw, ondanks het niet tijdig overleggen van verschillende stukken uit de eerste aanleg, ontvankelijk is in haar hoger beroep.
2.2
Bij de beoordeling daarvan stelt het hof het volgende juridisch kader voorop. Artikel 1.2.6 van het procesreglement bepaalt voor zover hier van belang het volgende. Zolang een beroepschrift niet in het vereiste aantal en niet compleet, dat wil zeggen voorzien van alle stukken uit de eerste aanleg, is ontvangen, wordt aan de andere belanghebbende(n) door de griffie slechts medegedeeld dat hoger beroep is ingesteld en dat, zodra de stukken compleet en in voldoende aantallen zijn ontvangen, de zaak in behandeling zal worden genomen. Indien het hof het beroepschrift niet in het vereiste aantal of niet compleet heeft ontvangen, wordt aan verzoeker(s) in hoger beroep medegedeeld dat de gelegenheid wordt geboden de stukken alsnog binnen een door het hof te bepalen termijn te completeren dan wel in voldoende aantallen aan het hof te doen toekomen. Indien completering of aanlevering in het vereiste aantal dan nog steeds achterwege blijft, kan de zaak worden geplaatst op een zitting ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek. Bij strijd met de goede procesorde kan het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard. Het hof verwijst ook naar HR 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5752, waaruit volgt dat beoordeeld moet worden of sprake is van een zodanige schending van de goede procesorde dat niet-ontvankelijkverklaring gerechtvaardigd is.
2.3
In deze zaak was het door de vrouw op 28 januari 2022 ingediende beroepschrift niet compleet. Er ontbraken verschillende stukken uit de eerste aanleg, te weten:
  • het bericht van de zijde van de man met bijlagen van 2 maart 2021;
  • het bericht van de zijde van de man met bijlage van 1 april 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 4 oktober 2021.
2.4
Het hof heeft de advocaat van de vrouw, in een brief van 21 februari 2022, te kennen gegeven dat de zaak niet verder in behandeling zal worden genomen en hem in de gelegenheid gesteld de stukken uiterlijk op 7 maart 2022 alsnog in te dienen. Het hof heeft naar aanleiding van deze brief geen stukken ontvangen. Hierop heeft het hof de advocaat van de vrouw nog tweemaal, op 14 maart 2022 (met een termijn tot 28 maart 2022) en op 8 april 2022 (met een termijn tot 22 april 2022), in de gelegenheid gesteld de ontbrekende stukken alsnog in te dienen. Ook naar aanleiding van deze brieven heeft het hof geen stukken ontvangen.
2.5
Bij V-formulier van 21 april 2022 heeft de advocaat van de man met klem verzocht om geen uitstel meer te verlenen. De man heeft daarbij gewezen op het belang dat hij heeft bij de snelle inschrijving van de echtscheiding, in verband met het feit dat hij inmiddels een kind heeft gekregen met zijn vriendin in Marokko. Bij V-formulier van 17 mei 2022 heeft de advocaat van de man aangegeven dat haar client de zitting die inmiddels was gepland, niet nodig achtte. Volgens de advocaat is het doel van de vrouw om de zaak te rekken en wordt zij niet in haar belangen geschaad, nu het beroep voor afwijzing gereed ligt. De geplande zitting zou weer voor vertraging zorgen. Bij V-formulier van 2 juni 2022 heeft de advocaat van de man verzocht om een beschikking af te geven waarin de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep, zodat de echtscheiding kan worden ingeschreven.
2.6
Het hof overweegt verder het volgende. De advocaat van de vrouw heeft van het hof, zoals hiervoor al is geschetst, meer dan voldoende mogelijkheden gekregen om de ontbrekende stukken alsnog in te dienen. Het hof heeft de advocaat van de vrouw tot drie keer toe in de gelegenheid gesteld de stukken in te dienen. Ook naar aanleiding van de verschillende berichten van de advocaat van de man aan het hof (binnengekomen op 21 april, 17 mei en 2 juni) over de voortgang van de zaak en telefonisch contact vanuit het hof, heeft de advocaat van de vrouw geen actie ondernomen en de stukken overgelegd. Het hof heeft naar aanleiding hiervan ook geen enkel bericht van de zijde van de vrouw ontvangen. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw hierover verklaard dat hij de berichten wel heeft ontvangen, het dossier er steeds bij gepakt heeft maar keer op keer niet is toegekomen aan het opvragen en indienen van de stukken. Dit komt echter voor rekening en risico van de vrouw.
2.7
Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw de ontbrekende stukken alsnog willen indienen. Het hof heeft dit toen, vooralsnog, niet toegestaan vanwege strijd met de goede procesorde. De advocaat van de vrouw heeft geen (plausibele) verklaring kunnen geven voor het feit dat hij pas op de zitting met de stukken is gekomen. Hij heeft ter zitting enkel verklaard dat hij niet beschikte over de stukken en de stukken pas een aantal dagen voor de zitting bij de advocaat van de man heeft opgevraagd. Het beroepschrift is echter al op 28 januari 2022 ingediend bij het hof. De advocaat van de vrouw had de stukken dus al veel eerder op kunnen vragen bij zijn collega. De stelling van de advocaat van de vrouw dat de ontbrekende stukken geen essentiële stukken betreffen maakt het oordeel van het hof, mede gelet op hetgeen het hof hierna nog zal overwegen, niet anders. Zonder overlegging van de stukken kan het hof bovendien niet beoordelen of het wel of niet om essentiële stukken gaat.
2.8
Het hof acht hier ook van belang dat de procedure door het handelen van de advocaat van de vrouw flinke vertraging heeft opgelopen. Het beroepschrift is al ruim een half jaar geleden ingediend maar de man heeft, vanwege het ontbreken van de stukken, nog geen verweertermijn gekregen. De man is hiermee de mogelijkheid ontnomen om deze procedure, die enkel ziet op de echtscheiding, snel af te laten doen. Dit klemt te meer nu de man meerdere keren te kennen heeft gegeven dat hij (een groot) belang heeft bij inschrijving van de echtscheiding. Juist omdat het hoger beroep (enkel) ziet op de echtscheiding heeft de man dit tot op heden niet kunnen doen.
2.9
Het voorgaande rechtvaardigt naar het oordeel van het hof de conclusie dat sprake is van een zodanige schending van de goede procesorde dat de sanctie van niet-ontvankelijkverklaring gerechtvaardigd is. Het hof zal aldus beslissen.

3.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.H.M. van der Heiden, A.F. Mollema en A.S. Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. N. van Duijvenbode als griffier, en is op 31 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.