In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een hoger beroep ingesteld door een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De vrouw had op 28 januari 2022 hoger beroep ingesteld, maar had niet tijdig de benodigde stukken uit de eerste aanleg ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw meerdere kansen heeft gekregen om de ontbrekende stukken in te dienen, maar dat zij hier niet in is geslaagd. De advocaat van de vrouw heeft in totaal drie keer de gelegenheid gekregen om de stukken aan te leveren, maar heeft dit nagelaten. De man, verweerder in het hoger beroep, heeft herhaaldelijk aangegeven dat hij belang heeft bij een snelle afhandeling van de echtscheiding, vooral omdat hij inmiddels een kind heeft gekregen met zijn nieuwe partner. Het hof heeft geconcludeerd dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat de schending van de goede procesorde zodanig was dat dit een niet-ontvankelijkverklaring rechtvaardigde. De beslissing is genomen in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.