ECLI:NL:GHDHA:2022:1701

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
BK-21/00732
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag parkeerbelasting door verwarring over parkeerregime

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd door de gemeente Delft. De belanghebbende had zijn auto geparkeerd op een locatie waar alleen met een vergunning of dagvergunning geparkeerd mocht worden. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 91, werd opgelegd omdat de auto niet met een geldige vergunning was geparkeerd. Belanghebbende maakte bezwaar tegen de naheffingsaanslag, maar de Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop volgde beroep bij de Rechtbank, die het beroep ook ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof.

Het Hof oordeelde dat de verschuldigdheid van parkeerbelasting en de wijze waarop deze kon worden voldaan onvoldoende kenbaar waren gemaakt door de gemeente. De verwarring die was ontstaan door de bebording en de parkeerautomaat in de nabijheid, viel voor rekening van de gemeente. Het Hof vernietigde de naheffingsaanslag en oordeelde dat de Heffingsambtenaar de kosten van de aanmaning en griffierechten moest vergoeden aan belanghebbende. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag niet terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende in redelijkheid had kunnen concluderen dat parkeren tegen betaling per uur was toegestaan op de locatie waar hij zijn auto had geparkeerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00732

Uitspraak van 2 augustus 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 augustus 2021, nummer SGR 20/4266.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd ten bedrage van € 91, bestaande uit € 30 parkeerbelasting en € 61 kosten van de naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij brief van 20 januari 2022 bericht dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van de brief het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld een conclusie van repliek in te dienen en heeft hiervan gebruikgemaakt, waarop de Heffingsambtenaar heeft gereageerd met een conclusie van dupliek. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 6 februari 2020 zijn auto met het kenteken [kenteken] geparkeerd aan de [straat 1] te [woonplaats] (de locatie). De parkeerplaatsen aan de [straat 1] , tussen de [straat 2] en de [autosnelweg] , zijn in Bijlage 1 van het Aanwijzingsbesluit betaald parkeren Delft 2019 aangewezen als zone E. Dit betreft, volgens de Tarieventabel bij Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting Delft 2019, parkeerplaatsen voor betaald parkeren waar alleen geparkeerd mag worden met een geldige parkeervergunning of een dagvergunning.
2.2.
Belanghebbende is op 6 februari 2020 een parkeeractie gestart via de applicatie Yellowbrick, voor zonenummer [nummer] , met 19:58:44 uur als begintijd en 22:22:59 uur als eindtijd. Hiervoor is een bedrag van € 7,98 aan parkeerbelasting betaald.
2.3.
Tijdens een controle op 6 februari 2020 is omstreeks 20:49 uur geconstateerd dat de auto van belanghebbende niet is geparkeerd met een geldige parkeervergunning of een dagvergunning. Aan belanghebbende is vervolgens de naheffingsaanslag opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de
Heffingsambtenaar als verweerder:
“4. Eiser stelt dat op de hoek van de [straat 1] en [straat 2] , kijkend in de richting van de [straat 3] , een bord staat waarop vermeld is dat er geparkeerd mag worden met een vergunning of door betaling van parkeerbelasting per uur. De betaalautomaat aan de overkant van de kruising [straat 2] en de [straat 1] heeft het zonenummer [nummer] , wat inhoudt dat ook per uurtarief geparkeerd kan worden. Hieruit volgt dat op de locatie per uur kon worden betaald, wat eiser — net als eerdere keren - heeft gedaan. De naheffingsaanslag is dan ook ten onrechte opgelegd.
5. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar overgelegde foto's op het standpunt dat aan de hand van de bebording voldoende duidelijk is dat op de locatie alleen met een vergunning of dagvergunning geparkeerd kon worden en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
6. De rechtbank stelt voorop dat van een parkeerder mag worden verwacht dat hij zich ter plaatse op de hoogte stelt van het op de parkeerlocatie van toepassing zijnde parkeerregime (vgl. Gerechtshof
's-Gravenhage 18 oktober 2002, ECLI:NL:GHDHA:2002:AS2261). Van de heffingsambtenaar mag daarentegen worden verwacht dat, onder andere door middel van bebording en aanduidingen op parkeerapparatuur, het ter plaatse geldende parkeerregime voldoende duidelijk is aangegeven. Het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting voor een locatie te voldoen kan blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur bij of in de nabijheid van de parkeerplaats, maar ook uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats op zo'n wijze dat over de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor die parkeerplaats redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan (vgl. Hoge Raad 22 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3126). Van geval tot geval dient te worden beoordeeld of aan deze laatste voorwaarde is voldaan.
7. Nu eiser heeft gesteld dat de bebording en dus het parkeerregime voor de locatie onvoldoende kenbaar was, ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat het geldende parkeerregime wel voldoende kenbaar was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hieraan voldaan. Eiser heeft aangegeven met de auto vanaf de [autosnelweg] (vanuit [woonplaats 2] ), via de [straat 4] en de [straat 5] , de [straat 1] in te zijn gereden. Eiser moet zodoende de bebording aan de [straat 4] ter hoogte van de [straat 5] met de tekst "zone P uitsluitend dagkaart" gepasseerd zijn, alsook het locatiebord met verwijzing naar de parkeerautomaat en zonecode "3333" (inhoudende parkeren uitsluitend middels vergunning of dagvergunning) aan het einde van de [straat 5] op de kruising met de [straat 1] . Dat eiser deze borden niet heeft opgemerkt, behoort tot zijn risicosfeer. Eiser had in redelijkheid ook niet kunnen concluderen dat het parkeerregime op de locatie gewijzigd/anders was, nu eiser na het passeren van het zonebord op de [straat 4] , geen bord is gepasseerd waaruit blijkt dat dit parkeerregime niet langer geldt. Het bord op de hoek van de [straat 1] en de [straat 2] waar eiser naar verwijst geeft een wijziging weer van het parkeerregime, evenwel heeft deze wijziging betrekking op het parkeren na het passeren van dit bord (vanuit de rijrichting van eiser bezien) en dus niet op de locatie waar eiser heeft geparkeerd. De achterzijde van voornoemd bord duidt het parkeerregime aan van de locatie waar eiser heeft geparkeerd. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 14 april 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:860 (in hoger beroep op de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 oktober 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10949), kan hem niet baten, omdat die uitspraak betrekking heeft op een andere feitelijke situatie dan die bij de thans in geschil zijnde naheffingsaanslag.
8. Uit de omstandigheid dat aan eiser (blijkbaar) niet eerder naheffingsaanslagen zijn opgelegd, terwijl hij stelt wel op de locatie te hebben geparkeerd tegen betaling van de parkeerbelasting per uur, mocht eiser niet het vertrouwen ontlenen dat hij ook mocht parkeren tegen een betaling per uur op de locatie. Het enkele nalaten van het opleggen van naheffingsaanslagen is onvoldoende voor de rechtvaardiging van een dergelijk vertrouwen.
9. De rechtbank overweegt dat de bezwaren van eiser voor zover betrekking hebbend op de invordering van de naheffingsaanslag buiten het bestek van het door de rechtbank in de onderhavige zaak te beoordelen geschil vallen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of het op de locatie geldende parkeerregime voldoende kenbaar was. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Heffingsambtenaar bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van de aanmaningskosten en betaalde griffierechten.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Kenbaarheid parkeerregime
5.1.
Van een parkeerder mag worden verwacht dat hij zich ter plaatse op de hoogte stelt van het op de parkeerlocatie van toepassing zijnde parkeerregime. Van de Heffingsambtenaar mag daarentegen worden verwacht dat, onder andere door middel van bebording en aanduidingen op parkeerapparatuur, het ter plaatse geldende parkeerregime voldoende duidelijk is aangegeven. Het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting voor een locatie te voldoen kan blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur bij of in de nabijheid van de parkeerplaats, maar ook uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats op zo’n wijze dat over de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor die parkeerplaats redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan (vgl. Hoge Raad 22 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3126). Van geval tot geval dient te worden beoordeeld of aan deze laatste voorwaarde is voldaan.
5.2.
De bewijslast voor het terecht opleggen van een naheffingsaanslag rust op de Heffingsambtenaar. Nu belanghebbende heeft gesteld dat het geldende parkeerregime op de [straat 1] , tussen de [straat 2] en de [autosnelweg] , niet voldoende duidelijk is aangegeven, ligt het op de weg van de Heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse en de wijze waarop deze diende te worden voldaan, voldoende kenbaar is.
5.3.
Uit bijlage 1, behorende bij het aanwijzingsbesluit betaald parkeren Delft 2019, blijkt dat aan het deel van de [straat 1] , gelegen tussen de [straat 2] en de [autosnelweg] , alleen geparkeerd mag worden met een vergunning of met een dagvergunning. Aan de Heffingsambtenaar kan worden toegegeven dat de locatie van de zoneborden op de door belanghebbende gereden route aannemelijk gemaakt zijn door de door hem overlegde foto’s en plattegronden. Op basis van deze stukken is belanghebbende bij het inrijden van de [straat 5] het parkeerbord op de [straat 4] gepasseerd waarop stond aangegeven dat er enkel geparkeerd mocht worden met een dagvergunning of door vergunningshouders zone E. Belanghebbende is vervolgens bij het inrijden van de [straat 1] een parkeerbord gepasseerd waarop zonenummer 3333 te zien is en een pijl in de rijrichting van belanghebbende. Belanghebbendes stelling dat nergens het bord met zonenummer 3333 te zien was, is daarmee onjuist.
5.4.
Tussen partijen staat vast dat aan de [straat 1] een paal is geplaatst met aan weerszijden daarvan een verschillend bord: op het bord dat is gekeerd in de richting van de [straat 5] staat vermeld dat zowel met een vergunning als tegen betaling per uur kan worden geparkeerd; op het bord dat is gekeerd in de richting van de [straat 2] staat vermeld dat – indien men niet beschikt over een vergunning – er uitsluitend met een dagvergunning kan worden geparkeerd. Uit de door belanghebbende overlegde foto’s en de daarbij gegeven toelichting blijkt dat de auto vlak voor deze paal geparkeerd stond en dat bezien vanuit de parkeerplaats het parkeerbord dat is geplaatst in de richting van de [straat 5] naar belanghebbende gekeerd was. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende in dit specifieke geval in verwarring is gebracht door de omstandigheid dat voorbij het parkeerbord in de richting van de [straat 2] tot aan de kruising geen parkeermogelijkheid bestaat, maar pas na het kruispunt een mogelijkheid tot parkeren wordt geboden en dat deze verwarring voorkomen had kunnen worden door het parkeerbord aan de overkant van het kruispunt te plaatsen waardoor het voor automobilisten duidelijk is dat vanaf dat punt een ander parkeerregime van toepassing is. Voorts is in de nabijheid van de locatie – aan de overkant van de kruising van de [straat 1] met de [straat 2] – een parkeerautomaat met zonenummer [nummer] geplaatst, die zichtbaar is vanaf de locatie. In deze omstandigheden heeft belanghebbende in redelijkheid kunnen concluderen dat het parkeerbord aan de [straat 1] , dat is gekeerd in de richting van de [straat 5] , betrekking had op het parkeerregime zoals dat gold op de locatie en dat parkeren tegen betaling per uur dus was toegestaan. De door belanghebbende gegeven, en onweersproken gebleven, toelichting op de werking van de app Yellowbrick, die zelf de toepasselijke parkeerzone zoekt – in dit geval de (onjuiste) zone [nummer] – en tariefinformatie weergeeft, waarbij belanghebbende vervolgens de app activeert, ondersteunt deze conclusie (vgl. HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1014, BNB 2020/157). De door de gemeente Delft gecreëerde verwarring komt in dit geval voor haar rekening en risico.
5.5.
De Heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat het betreffende bord het parkeerregime aangeeft zoals dat geldt ná het passeren daarvan. Wat daar verder van zij, de onderzoeksplicht van belanghebbende gaat in deze situatie niet zo ver dat belanghebbende om het zichtbare parkeerbord heen had moeten lopen om te controleren of er op de achterkant daarvan een ander parkeerregime was aangegeven.
Rechtsgelijkheid
5.6.
De stelling van de Heffingsambtenaar, dat de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 14 april 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:860, gevolgd moet worden, faalt. In de uitspraak heeft de betreffende belanghebbende een parkeerticket gekocht bij de parkeerautomaat en is daarna het parkeerbord met daarop vermeld het op de parkeerlocatie geldende parkeerregime – dat bevestigd was aan de achterzijde van het voor belanghebbende vanaf de parkeerlocatie zichtbare parkeerbord – gepasseerd. Belanghebbende heeft in onderhavige zaak via de applicatie Yellowbrick betaald en uit de overlegde stukken blijkt niet dat belanghebbende het bord dat bevestigd was aan de achterzijde van het voor belanghebbende zichtbare parkeerbord vanuit die richting is gepasseerd. Het Hof oordeelt dat er dus geen sprake is van vergelijkbare gevallen.
5.7.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
Slotsom
5.8.
Gelet op het vorenstaande komt het Hof tot de conclusie dat de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag niet terecht heeft opgelegd. Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende aanmaningskosten heeft gemaakt. Ook dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de Rechtbank gestorte griffierecht van € 48, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 134, in totaal € 182, te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag; en
  • gelast de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten en € 182 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, T.A. de Hek en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 2 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.