ECLI:NL:GHDHA:2022:1683

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
22-002854-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake poging tot kraken

Op 2 september 2022 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. De zaak betreft een poging tot kraken, waarbij de verdachte op 17 juli 2021 te Zoetermeer wederrechtelijk een woning binnenging. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof oordeelde dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan, maar sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. Het hof legde een taakstraf van 30 uren op in plaats van de voorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tevens werd een schadevergoeding van €206,27 aan de benadeelde partij toegewezen, terwijl andere vorderingen werden afgewezen. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht onverbindend zou zijn, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002854-21
Parketnummers: 09-189957-21 en 10-211208-19 (TUL)
Datum uitspraak: 2 september 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 29 september 2021 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juli 2021 te Zoetermeer, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf in een woning/gebouw, gelegen aan de [adres 1], waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd, wederrechtelijk binnen te dringen, meermalen, althans eenmaal, (met een voorwerp) heeft getracht het slot te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid is.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks17 juli 2021 te Zoetermeer, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf in een
woning/gebouw, gelegen aan de [adres 1], waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd, wederrechtelijk binnen te dringen,
meermalen, althans eenmaal, (met een voorwerp
)heeft getracht het slot te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid is.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Verweer strekkende tot het onverbindend verklaren van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht onverbindend moet worden verklaard wegens strijdigheid met artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (hierna: IVESCR). Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat het bewezenverklaarde daardoor niet zou kunnen worden gekwalificeerd en ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen, volgt het hof de raadsman daarin niet. Immers volgt uit vaste jurisprudentie (zie o.a. ECLI:NL:GHDHA:2021:652) dat artikel 11 van het IVESCR in beginsel niet kan worden aangemerkt als ‘een ieder verbindende bepaling’ als bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. Gelet op de bewoordingen en strekking van bedoelde bepaling verplicht deze de overheid een beleid te voeren dat erop gericht is (in het algemeen) voldoende woongelegenheid te bevorderen. Er is naar het oordeel van het hof geen sprake van een door die verdragsstaten erkend recht, waarop burgers zich in hun nationale rechtsorde zonder meer kunnen beroepen, met voorbijgaan aan de rechten van anderen. Daar komt bij dat uit artikel 4 van het IVESCR volgt dat verdragsstaten de rechten uit het IVESCR mag onderwerpen aan bij de wet vastgestelde beperkingen, zij het alleen voor zover dit niet in strijd is met de aard van deze rechten, en uitsluitend met het doel het algemeen welzijn in een democratische samenleving te bevorderen. Naar het oordeel van het hof is de strafbaarstelling van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht een voorbeeld van een dergelijke toelaatbare beperking. Het verweer wordt verworpen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar en levert op:

poging tot kraken.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft geprobeerd zich toegang te verschaffen tot een bedrijfspand om daar te
kunnen overnachten. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een poging tot kraken. Kraken is een onaanvaardbare vorm van eigenrichting, waarmee inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van de rechthebbende. Het brengt ook schade en overlast met zich. Hoewel het hof begrip heeft voor de lastige situatie van de verdachte, had hij het eigendom van een ander moeten respecteren. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte inmiddels inziet dat er andere wegen zijn om aan woonruimte te komen, dat hij niet meer in een kraakpand woont en met hulp van instanties bezig is met het zoeken naar een vaste woonruimte.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Ten tijde van het plegen van dit feit liep de verdachte in een proeftijd ter zake van een veroordeling voor kraken en vernieling. Het hof verwijt het de verdachte dat dat hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 423,18, bestaande uit € 223,18 materiële schade en € 200,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 206,27, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegens de vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte verweer gevoerd.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 206,27 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het ter zake materiële schade meer gevorderde, zijnde een bedrag van € 16,91, zal als ongegrond worden afgewezen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade, nu niet is gebleken dat zich een geval als genoemd in artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft voorgedaan, waardoor een aanspraak op vergoeding van immateriële schade zou zijn ontstaan.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 206,27 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 3 december 2019 onder parketnummer
10-211208-19 is de verdachte veroordeeld tot (onder meer) een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
In plaats van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof evenwel - gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken - een taakstraf voor de duur van 30 uren gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 138a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 206,27 (tweehonderdzes euro en zevenentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 16,91 (zestien euro en eenennegentig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 206,27 (tweehonderdzes euro en zevenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 juli 2021.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 3 december 2019 met parketnummer 10-211208-19, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
1 (één) week hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.J. van de Kar,
mr. R. van der Hoeven en mr. J.H. Crijns, in bijzijn van de griffier mr. C. Rietdijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 september 2022.
Mr. J.H. Crijns en mr. C. Rietdijk zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.