Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
Geen rechtsregel staat eraan in de weg, anders dan de raadsman kennelijk betoogt, dat een verdachte — met inachtneming van de rechten en belangen van de verdediging waar het de tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de zaak betreft — binnen de in artikel 59a Sv genoemde termijn van de inverzekeringstelling gedagvaard wordt om ter terechtzitting te verschijnen; ook wel supersnelrecht genoemd. In lijn met artikel 5 EVRM en hetgeen daaruit in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) is afgeleid, waarbij een van zijn vrijheid beroofde verdachte binnen de termijn van ruim drie en een half etmaal voor een rechter dient te worden gebracht die zich kan uitlaten over de rechtmatigheid van de detentie, zal de politierechter zich voorts een oordeel vormen over de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling en, indien daartoe aanleiding bestaat, de onmiddellijke invrijheidstelling van de in verzekering gestelde verdachte bevelen, op grond van artikel 15 lid 2 Grondwet.
Zie in dit verband HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7957 en de daaraan voorafgaande conclusie van de advocaat-generaal, randnummer 34 en Van Weerden e.a. (2016), Evaluatie supersnelrecht.
De hulpofficier van justitie heeft naar aanleiding van de voorgeleiding van de verdachte op 2 september 2019 een melding aan de raad voor rechtsbijstand (de piketcentrale) gedaan als bedoeld in artikel 28b Sv. Daarbij is tevens meegedeeld dat door de verdachte een “voorkeurspiketadvocaat” was opgegeven, te weten mr. Tamas. De raad voor de rechtsbijstand heeft, eveneens op 2 september 2019, de melding in deze zaak vervolgens ‘uitgezet’ bij de dienstdoende piketadvocaat
De verdachte is door de politie voorts steeds op het recht op consultatie- en verhoorbijstand gewezen. De verdachte heeft daarvan ook gebruik gemaakt, gegeven het feit dat hij telkens
voorafgaandaan de verhoren door de politie, twee in totaal, die plaatshadden op respectievelijk 2 en 3 september 2019, mr. De Brouwer (of, voor hem, diens kantoorgenoot mr. Laros) heeft geconsulteerd. Desgevraagd door de politie heeft de verdachte bij aanvang van de verhoren ondubbelzinnig afstand gedaan van het recht op verhoorbijstand
tijdensde verhoren, hetgeen de verdachte vrijstaat, met verwijzing naar artikel 28a jo 28 Sv. De politie was aldus niet gehouden, ook niet na de e-mail van mr. Tamas, de raadsman alsnog voor het tweede verhoor uit te nodigen. Voor de stelling van de raadsman dat de verdachte bij het tweede verhoor wél bijstand van een raadsman zou hebben gewenst, vindt het hof geen steun in de stukken, integendeel. In het proces-verbaal van verhoor d.d. 3 september 2019 is immers vermeld: “Wil jij je advocaat bij het verhoor aanwezig hebben? - Nee. Als jij je bedenkt tijdens het verhoor dan moet je dat zeggen.- Oke.” Van dat ‘bedenken’ geeft het proces-verbaal voorts geen blijk. Nu de stelling ook niet nader (met stukken) is onderbouwd, gaat het hof daaraan voorbij.
Voorts geldt dat mr. De Brouwer de piketmelding op 2 september 2019, ruim voorafgaand aan het eerste verhoor en de daarop volgende inverzekeringstelling, heeft geaccepteerd, mr. Tamas in eerste instantie niet op de aan hem verzonden e-mail heeft gereageerd, mr. De Brouwer daarop door de raad voor rechtsbijstand als optredend raadsman aan politie is gemeld en de verdachte ook daadwerkelijk steeds en tijdig rechtsbijstand van
Bij deze stand van zaken bestond er geen verplichting voor de politie om nadere inspanningen te verrichten mr. Tamas alsnog te bereiken, ook niet na de in de pleitnota van mr. Tamas opgenomen e-mail van mr. Tamas van 3 september 2019.
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 31 augustus 2019 tot en met 02 september 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, in een woning
en/of gebouwgelegen
op/aan de [adres], waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en
/ofwederrechtelijk aldaar heeft vertoefd.