ECLI:NL:GHDHA:2022:1647

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
BK-21/00630
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tegemoetkoming loonkostenvoordeel oudere werknemer door de Inspecteur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van de tegemoetkoming loonkostenvoordeel (LKV) voor oudere werknemers door de Inspecteur. De belanghebbende, een B.V., had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Inspecteur, die de LKV voor het jaar 2018 had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de belanghebbende niet voldeed aan de cumulatieve voorwaarden die in de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) zijn vastgesteld. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet tijdig de benodigde premiekorting had aangegeven in de loonaangifte, wat een voorwaarde was voor het verkrijgen van de LKV. De belanghebbende had correctieberichten ingediend, maar deze voldeden niet aan de eisen van de wet, omdat de premiekorting niet vóór 1 mei 2018 was toegepast. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op de LKV, omdat niet aan alle voorwaarden was voldaan. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en correcte aangifte door werkgevers om in aanmerking te komen voor belastingvoordelen.

De uitspraak is van belang voor werkgevers die gebruik willen maken van de LKV en onderstreept de noodzaak om aan alle wettelijke vereisten te voldoen. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de beslissing van de Rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00630

Uitspraak van 6 juli 2022

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: D. Loen)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 15 juli 2021, nummer SGR 20/5320.

Procesverloop

1.1.
Ten name van belanghebbende is door de Inspecteur met dagtekening 23 juli 2019 een beschikking Wet tegemoetkomingen loondomein over het jaar 2018 gegeven (de beschikking). Daarbij heeft de Inspecteur de tegemoetkoming loonkostenvoordeel oudere werknemer (de tegemoetkoming LKV) afgewezen.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 354. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 541. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij brief van 18 maart 2022 bericht dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van de brief het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Weliswaar heeft belanghebbende bij brief van 21 maart 2022, ontvangen door het Hof op 23 maart 2022, een uitspraak van Hof Amsterdam ingebracht, maar het Hof niet verzocht om een mondelinge behandeling. Een afschrift van deze brief is op 29 maart 2022 aan de Inspecteur gezonden. De Inspecteur heeft evenmin verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten

2.1.
Belanghebbende verricht beheerwerkzaamheden voor [A B.V.] Belanghebbende beschikt voor twee werknemers (de werknemers) over een zogenoemde doelgroepverklaring van het UWV ten behoeve van de premiekorting oudere werknemer, uitgaande van een indiensttreding van 1 september 2015 respectievelijk 15 februari 2016.
2.2.
Belanghebbende heeft op 5 januari 2018 haar loonaangifte over het tijdvak december 2017 ingediend en heeft daarin op nominatief niveau bij twee oudere werknemers (de werknemers) een “N” (Nee,
Hof) als indicatie premiekorting opgenomen. Belanghebbende heeft op 13 februari 2018 haar loonaangifte over het tijdvak januari 2018 ingediend en daarin niet verzocht om de tegemoetkoming LKV.
2.3.
Op 17 april 2018 heeft belanghebbende over de tijdvakken januari 2017 tot en met april 2018 correctieberichten voor de loonaangiften ingediend. Hierbij is voor alle tijdvakken 2017 voor de werknemers de indicatie premiekorting oudere werknemer “N” vervangen door “J” (Ja,
Hof). Er is geen bedrag aan premiekorting (op collectief niveau) ingevuld. Verder is over de verstreken tijdvakken 2018 alsnog een verzoek om tegemoetkoming LKV gedaan, waarbij de indicatie “N” vervangen is door “J”. Op 14 november 2018 heeft belanghebbende over de tijdvakken 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 correctieberichten voor de loonaangiften ingediend en daarbij over de tijdvakken januari tot en met december 2017 per tijdvak € 1.167 aan premiekorting (op collectief niveau) aangegeven.
2.4.
Op 7 december 2018 is naar aanleiding van de correctieberichten voor de loonaangiften van 14 november 2018 aan belanghebbende een beschikking Teruggaaf Loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 gegeven tot een bedrag van € 12.837.
2.5.
Belanghebbende heeft op 7 januari 2019 wederom correctieberichten voor de loonaangiften ingediend over de tijdvakken januari 2017 tot en met december 2018. In deze correctieberichten is € 1.167 aan premiekorting per tijdvak (op collectief niveau) aangegeven.
2.6.
Op 7 maart 2019 heeft het UWV aan belanghebbende een “Voorlopige berekening Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl)” verstrekt. Daarin is de tegemoetkoming LKV op € 0 berekend.
2.7.
Op 23 juli 2019 heeft de Inspecteur bij de beschikking de tegemoetkoming LKV afgewezen omdat belanghebbende niet aan alle daarvoor gestelde voorwaarden voldoet.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“10. Op grond van de artikelen 28 en 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 en de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte (de Regeling) is een inhoudingsplichtige gehouden bepaalde gegevens in de loonaangifte op te nemen. Het gaat hierbij om zowel collectieve gegevens [1] als om nominatieve gegevens [2] . Indien vóór 1 januari 2018 een verzoek werd gedaan voor de toepassing van de premiekorting op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), dan moest de inhoudingsplichtige bij de collectieve gegevens de premiekorting nieuwe arbeidsverhouding oudere werknemers vermelden [3] en onder de nominatieve gegevens de indicatie premiekorting nieuwe arbeidsverhouding oudere werknemers aanvinken. [4] Vanaf 1 januari 2018 dient alleen in de nominatieve gegevens de indicatie aanvraag loonkostenvoordeel oudere werknemer te worden aangevinkt. [5]
11. Met inwerkingtreding van artikel 5.1 van de Wtl per 1 januari 2018 zijn de premiekortingen van de Wfsv komen te vervallen. Met artikel 6.2 van de Wtl is overgangsrecht (het overgangsrecht) ingevoerd met betrekking tot de lopende premiekortingen voor oudere werknemers. Dit artikel luidt:
Een werkgever die:
a) voor een werknemer een verzoek doet als bedoeld in artikel 2.1;
b) over het voor de werkgever van toepassing zijnde aangiftetijdvak direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 5.1 voor de werknemer, bedoeld in onderdeel a, een premiekorting op grond van de artikelen 47, 49, 122a, 122b of 122l van de Wet financiering sociale verzekeringen, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel 5.1 heeft toegepast in de aangifte over dat tijdvak of uiterlijk op de in artikel 4.1, tweede of zevende lid, bedoelde datum van het jaar waarin artikel 5.1 in werking is getreden in een correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 met betrekking tot die aangifte; en
c) in de loonaangifte over het laatste aangiftetijdvak van het jaar voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel 5.1 de indicatie voor de premiekorting, bedoeld in onderdeel b, heeft aangegeven, dan wel uiterlijk op de in artikel 4.1, tweede of zevende lid, bedoelde datum van het jaar waarin artikel 5.1 in werking is getreden, de aangifte over dat aangiftetijdvak door middel van een correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft aangevuld met een indicatie voor de premiekorting, bedoeld in onderdeel b;
heeft met ingang van de datum van inwerkingtreding van artikel 5.1 aanspraak op het overeenkomstige loonkostenvoordeel op grond van deze wet, waarbij de reeds verstreken duur van de premiekorting, bedoeld in onderdeel b, wordt afgetrokken van de maximale duur van de toepassing van het loonkostenvoordeel.”
11. Ten aanzien van de omvorming van de vóór 1 januari 2018 bestaande premiekorting ouderen is in de parlementaire geschiedenis het volgende, voor zover hier van belang, opgemerkt:
“Bij de huidige vormgeving van de premiekortingen speelt de werkgever een belangrijke rol. Voor de toepassing van de premiekortingen moet de werkgever namelijk zelf het recht op de premiekorting en de duur ervan vaststellen en ingewikkelde berekeningen maken omtrent de hoogte van de premiekorting. De uitkomsten van deze berekeningen verwerkt hij zelf in de loonaangifte.” [6]
“Voor het overgangsrecht met betrekking tot de lopende premiekorting ouderen en premiekorting arbeidsgehandicapten is het uitgangspunt dat deze met ingang van 1 januari 2017 worden omgezet in een LKV voor de resterende periode. De reeds verstreken duur van de premiekorting voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding, wordt afgetrokken van de maximale duur van het LKV. (…) Het overgangsrecht is alleen van toepassing indien het toepassen van de desbetreffende premiekorting blijkt uit de indicatie in de loonaangifte van het laatste aangiftetijdvak van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding. Ook indien het overgangsrecht van toepassing is, moet de werkgever een verzoek doen voor een LKV. Het LKV blijft uiteraard slechts doorlopen zolang aan de voorwaarden wordt voldaan.” [7]
“Het overgangsrecht is alleen van toepassing indien het toepassen van de desbetreffende premiekorting blijkt uit de indicatie in de loonaangifte van het laatste aangiftetijdvak van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding. Het is daarom van belang dat werkgevers in 2017 zorgvuldig de nog geldende premiekortingen toepassen en administreren, en vervolgens de juiste informatie over deze dienstbetrekkingen en premiekortingen doorgeven via de loonaangifte.” [8]
12. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de indicatie voor de premiekorting (het nominatieve deel) tijdig heeft doorgegeven. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat eiseres het bedrag aan premiekorting (collectieve deel) op 14 november 2018 voor het eerst heeft doorgegeven middels een correctiebericht. Voor zover eiseres stelt dat uit de stukken in het dossier zou volgen dat eiseres dit mogelijk al eerder heeft doorgegeven, volgt de rechtbank eiseres hierin niet. Uit de door verweerder verstrekte overzichten blijkt niet dat er tussen 17 april 2018 en 14 november 2018 correctieberichten zijn verzonden door eiseres. De teruggaven lijken ook het gevolg te zijn van de door eiseres doorgegeven correcties op 14 november 2018, nu de teruggaven overeenkomstig de doorgegeven correcties zijn. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres voor het eerst op 14 november 2018 het bedrag aan premiekorting heeft doorgegeven. Tussen partijen is niet in geschil dat na 1 mei 2018 doorgevoerde wijzigingen niet meer worden meegenomen bij de vaststelling van de tegemoetkoming LKV. Dit betekent dat de namens eiseres op 14 november 2018 ingediende correctieberichten te laat zijn ingediend om te kunnen worden meegenomen in de beoordeling van de tegemoetkoming LKV voor het jaar 2018.
13. Uit artikel 6.2 Wtl volgt dat de werkgever onder meer over het laatste aangiftetijdvak van 2017 een premiekorting moet hebben toegepast (ofwel in de aangifte ofwel uiterlijk op 1 mei 2018 door middel van een correctiebericht) om in aanmerking te komen voor het overgangsrecht. Onder de oude regeling betekende dit concreet dat de werkgever om aanspraak te kunnen maken op een premiekorting als bepaald in art. 47 Wfsv (oud) deze premiekorting zelf diende te berekenen en aan te geven (het collectieve deel) naast het nominatieve deel (het vinkje). Door niet voor 1 mei 2018 het bedrag aan premiekorting aan te geven, middels hetzij de laatste tijdvakaangifte, dan wel een correctiebericht, heeft eiseres niet de premiekorting toegepast en daarmee dus ook niet voldaan aan alle voorwaarden van artikel 6.2 Wtl. Voor de andersluidende opvatting van eiseres is geen aanknopingspunt te vinden in de parlementaire geschiedenis.
14. Voor het vaststellen van de tegemoetkoming LKV is overigens ook noodzakelijk dat een bedrag aan premiekorting was ingevuld. Het bedrag is namelijk van belang voor het kunnen controleren van de oude (lopende) rechten en de omzetting van deze rechten naar de nieuwe systematiek van LKV. Dit laatste is - zoals volgt uit de parlementaire geschiedenis - het uitgangspunt voor de toepassing van het overgangsrecht.
15. Het niet door eiseres vermelden van het collectieve deel in de loonaangifte kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een (onvolledige) aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiseres door het doen van de loonaangifte voldoet aan een haar inzake de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegde verplichting.
16. Voor zover eiseres heeft verzocht om bij wijze van coulance de tegemoetkoming LKV alsnog aan te passen, nu materieel aan de voorwaarden wordt voldaan en zij in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat zij het bedrag aan premiekorting (nog) niet hoefde in te vullen, oordeelt de rechtbank als volgt. Voor de rechtbank is er geen mogelijkheid om alsnog rekening te houden met de correcties ingediend na 1 mei 2018. De rechtbank begrijpt dat in een geval als het onderhavige - waarin niet tijdig aan alle formele voorwaarden is voldaan om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming LKV voor de werknemers - dit tot vervelende en verstrekkende gevolgen voor eiseres leidt. De wet biedt de rechter echter geen mogelijkheid om coulance te verlenen. De rechter moet recht spreken volgens de wet en mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen (artikel 11 van de Wet algemene bepalingen). De rechter heeft dan ook geen mogelijkheid om coulance te verlenen buiten de wet om.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is terecht geen tegemoetkoming LKV oudere werknemer over 2018 toegekend en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende over het jaar 2018 recht heeft op tegemoetkoming LKV voor de werknemers en meer in het bijzonder of belanghebbende voldoet aan de voorwaarden van het overgangsrecht van artikel 6.2 Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl), zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist.
4.2.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de beschikking en tot toekenning van de tegemoetkoming LKV voor de werknemers.
4.3.
De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Juridisch kader
5.1.
In de Wtl zijn onder meer vanaf 1 januari 2018 de tot die datum bestaande premiekortingen voor oudere uitkeringsgerechtigden omgevormd tot loonkostenvoordelen. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wtl (Kamerstukken II 2015/16, 34 304, nr. 3) volgt dat het doel van de Wtl is om over een eenvoudig en fraudebestendig beleidsinstrument te beschikken om de arbeidsparticipatie van specifieke kwetsbare groepen (waaronder ouderen) te bevorderen.
5.2.
Een loonkostenvoordeel oudere werknemer is een tegemoetkoming aan een werkgever voor het in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden. Een werkgever kan in de loonaangifte een verzoek doen om een tegemoetkoming LKV. Het verzoek moet worden gedaan door in de loonaangifte de indicatie voor de tegemoetkoming LKV op “J” te zetten. Het verzoek moet via de loonaangiften worden ingediend. De in aanmerking te nemen gegevens worden beoordeeld op grond van de loonaangiften over een kalenderjaar zoals die uiterlijk op 1 mei volgend op het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming LKV betrekking heeft, worden ingediend. Uiterlijk op die datum ingediende correctieberichten als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) worden daarbij opgevat als een in de loonaangiften gedaan verzoek.
5.3.
Een tegemoetkoming LKV wordt op grond van artikel 2.2 Wtl toegekend als:
(i) de werknemer in de kalendermaand voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking recht had op een uitkering op grond van, voor zover voor deze zaak relevant, de Werkloosheidswet;
(ii) de werknemer op het moment van aanvang van de dienstbetrekking 56 jaar of ouder was;
(iii) de werknemer niet op enig moment in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van indiensttreding bij deze werkgever in dienstbetrekking is geweest; en
(iv) de werknemer beschikt over een door het UWV afgegeven doelgroepverklaring, (de voorwaarden).
Bedoelde doelgroepverklaring moet worden aangevraagd binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking. De tegemoetkoming LKV wordt op grond van artikel 2.4 Wtl ten hoogste verstrekt over een aaneengesloten periode van drie jaar gerekend vanaf de aanvang van de eerste dienstbetrekking tussen de werkgever en werknemer waarbij aan de voorwaarden is voldaan.
5.4.
Met de inwerkingtreding van artikel 5.1 Wtl per 1 januari 2018 zijn de premiekortingen van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) komen te vervallen. In artikel 6.2 Wtl is overgangsrecht (het overgangsrecht) neergelegd met betrekking tot de lopende premiekortingen voor oudere werknemers die met ingang van 1 januari 2018 nog recht kunnen hebben op de tegemoetkoming LKV. Dit artikel luidt, voor zover thans van belang:
“Een werkgever die:
a. voor een werknemer een verzoek doet als bedoeld in artikel 2.1;
b. over het voor de werkgever van toepassing zijnde aangiftetijdvak direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 5.1 voor de werknemer, bedoeld in onderdeel a, een premiekorting op grond van de artikelen 47, 49, 122a, 122b of 122l van de Wet financiering sociale verzekeringen, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel 5.1 heeft toegepast in de aangifte over dat tijdvak of uiterlijk op de in artikel 4.1, tweede of zevende lid, bedoelde datum van het jaar waarin artikel 5.1 in werking is getreden in een correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 met betrekking tot die aangifte; en
c. in de loonaangifte over het laatste aangiftetijdvak van het jaar voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel 5.1 de indicatie voor de premiekorting, bedoeld in onderdeel b, heeft aangegeven, dan wel uiterlijk op de in artikel 4.1, tweede of zevende lid, bedoelde datum van het jaar waarin artikel 5.1 in werking is getreden, de aangifte over dat aangiftetijdvak door middel van een correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft aangevuld met een indicatie voor de premiekorting, bedoeld in onderdeel b;
heeft met ingang van de datum van inwerkingtreding van artikel 5.1 aanspraak op het overeenkomstige loonkostenvoordeel op grond van deze wet, waarbij de reeds verstreken duur van de premiekorting, bedoeld in onderdeel b, wordt afgetrokken van de maximale duur van de toepassing van het loonkostenvoordeel.”
5.5.
Bij de parlementaire behandeling van de Wtl is over het overgangsrecht het volgende opgenomen:
“Bij het ontwikkelen van een nieuw instrument ter vervanging van de huidige premiekortingen is als uitgangspunt gehanteerd dat op basis van informatie die al beschikbaar is binnen de overheid moet kunnen worden beoordeeld of aan de voorwaarden van de tegemoetkoming wordt voldaan. Alleen dan is geautomatiseerd – ook een uitgangspunt voor het nieuwe instrument – vast te stellen of voldaan wordt aan de voorwaarden. Zo zijn bijvoorbeeld de doelgroepen van de huidige premiekortingen al bekend bij uitkeringsinstanties als het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) of gemeenten. De kenmerken van de dienstbetrekking zijn af te leiden uit de loonaangifte, net zoals de leeftijd van de werknemer, de hoogte van het loon of de verloonde uren. De beschikbaarheid van de relevante informatie bij de overheid biedt bij uitstek de kans om tot geautomatiseerde behandeling te komen. (…) Omdat wordt aangesloten bij de bestaande gegevensset van de loonaangifte behoeft voor het nieuwe instrument geen nieuw gegeven aan die gegevensset te worden toegevoegd. De beschikbare gegevens zijn op hoofdlijnen geschikt om, met instandhouding van doel en strekking van de premiekortingsregelingen, de aansluiting met de vormgeving van de nieuwe regelingen mogelijk te maken.”
(MvT, Kamerstukken II 2015/16, 34 304, nr. 3, p. 4-5)
“Voor het overgangsrecht met betrekking tot de lopende premiekorting ouderen en premiekorting arbeidsgehandicapten is het uitgangspunt dat deze met ingang van 1 januari 2017 worden omgezet in een LKV voor de resterende periode. De reeds verstreken duur van de premiekorting voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding, wordt afgetrokken van de maximale duur van het LKV. Wanneer de premiekorting oudere werknemer werd toegepast op basis van het overgangsrecht van artikel 122a, 122b of 122l van de Wfsv, dan is het overgangsrecht van artikel 6.2 ook van toepassing. (…) Het overgangsrecht is alleen van toepassing indien het toepassen van de desbetreffende premiekorting blijkt uit de indicatie in de loonaangifte van het laatste aangiftetijdvak van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding. Ook indien het overgangsrecht van toepassing is, moet de werkgever een verzoek doen voor een LKV. Het LKV blijft uiteraard slechts doorlopen zolang aan de voorwaarden wordt voldaan.”
(MvT, Kamerstukken II 2015/16, 34 304, nr. 3, p. 3536)
“Voor het overgangsrecht met betrekking tot de lopende premiekorting ouderen (…) is het uitgangspunt dat deze worden omgezet in een LKV voor de resterende periode. (…) Het overgangsrecht is alleen van toepassing indien het toepassen van de desbetreffende premiekorting blijkt uit de indicatie in de loonaangifte van het laatste aangiftetijdvak van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding. Het is daarom van belang dat werkgevers in 2017 zorgvuldig de nog geldende premiekortingen toepassen en administreren, en vervolgens de juiste informatie over deze dienstbetrekkingen en premiekortingen doorgeven via de loonaangifte.”
(NV, Kamerstukken II 2015/16, 34 304, nr. 6, p. 27-28)
“In het overgangsrecht in artikel 6.2 wordt geregeld dat indien voor de inwerkingtredingsdatum van de loonkostenvoordelen een premiekorting werd toegepast, de verstreken duur van de toepassing van de premiekorting wordt afgetrokken van de maximale duur van de toepassing van het loonkostenvoordeel.
Voor de werkgever die eind 2017 de premiekorting al toepaste geldt daarbij op grond van onderdeel c de voorwaarde dat hij in de aangifte over de laatste periode van 2017 de indicatie voor de premiekorting moet hebben aangegeven in de loonaangifte over dat tijdvak en op grond van onderdeel b de voorwaarde dat hij tevens in die loonaangifte de premiekorting moet hebben toegepast, dat wil zeggen in mindering hebben gebracht op de premies voor de werknemersverzekeringen.
Voor werknemers die pas eind 2017 in dienst zijn getreden zou dit ertoe kunnen leiden dat er mogelijk te weinig tijd is om een doelgroepverklaring aan te vragen en te beoordelen of aanspraak bestaat op een premiekorting voor die werknemers. Om die reden wordt er in artikel 6.2, onderdelen b en c, in voorzien dat het voor een werkgever ook mogelijk is voor die werknemers uiterlijk op 1 mei van het jaar van inwerkingtreding van de bepalingen over loonkostenvoordelen een correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting in te dienen, waarin de aangifte over het laatste aangiftetijdvak in 2017 wordt aangevuld met een indicatie voor de betreffende premiekorting en tevens over die aangifte alsnog de betreffende premiekorting in mindering wordt gebracht op de premies voor de werknemersverzekeringen.
Omdat de maximale duur van een loonkostenvoordeel een aaneengesloten periode van één of drie jaar vanaf de aanvang van de dienstbetrekking bedraagt, is niet meer relevant of een premiekorting daadwerkelijk werd toegepast. Om die reden wordt in de slotpassage van artikel 6.2 ter verduidelijking niet meer gerefereerd aan «de reeds verstreken duur van de toepassing van de premiekorting», maar aan de reeds verstreken duur van de premiekorting. Wellicht ten overvloede zij nog vermeld dat de resterende periode waarover recht op een loonkostenvoordeel ontstaat bij een onderbreking van de dienstbetrekking niet verlengd wordt met de periode van de onderbreking, zoals het geval was bij de premiekortingen (…) op grond van de Regeling Wfsv.”
(MvT, Kamerstukken II 2016/17, 34 766, nr. 3, p. 47)
5.6.
Op grond van de artikelen 28 en 28a Wet LB 1964 en de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte is een inhoudingsplichtige gehouden bepaalde gegevens in de loonaangifte op te nemen. Het gaat hierbij om zowel collectieve gegevens als nominatieve gegevens. Indien vóór 1 januari 2018 een verzoek werd gedaan voor de toepassing van de premiekorting op grond van de Wfsv, dan moest de inhoudingsplichtige gelet op artikel 6.2 Wtl bij de collectieve gegevens een totaal bedrag aan premiekorting nieuwe arbeidsverhouding oudere werknemers vermelden en onder de nominatieve gegevens de indicatie premiekorting nieuwe arbeidsverhouding oudere werknemers aanvinken. Vanaf 1 januari 2018 dient alleen in de nominatieve gegevens de indicatie aanvraag loonkostenvoordeel oudere werknemer te worden aangevinkt.
5.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende voor de werknemers beschikt over de in artikel 6.2 Wtl bedoelde onder het oude regime gegeven doelgroepverklaringen (zie 2.2) die gelding hebben tot 1 september 2018 respectievelijk 15 februari 2019. Verder is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende met de correcties loonaangiften over de tijdvakken januari 2017 tot en met april 2018 van 17 april 2018 (zie 2.3) weliswaar heeft voldaan aan de onder a en c genoemde voorwaarden van artikel 6.2 Wtl, maar niet heeft voldaan aan de onder b genoemde voorwaarde.
5.8.1.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Het Hof maakt de overwegingen van de Rechtbank tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe. Bij bedoelde correctieberichten van 17 april 2018 heeft belanghebbende verzuimd te voldoen aan voorwaarde b, te weten de premiekorting toe te passen in de correctieberichten vóór 1 mei 2018 in de vorm van een door haar zelf te berekenen totaalbedrag aan premiekorting waarop recht bestond. Dit heeft belanghebbende pas bij de correctieberichten van 14 november 2018 (zie 2.3) en 7 januari 2019 (zie 2.5) hersteld. Anders dan belanghebbende meent onder verwijzing naar ECLI:NL:RBGEL:2021:2543, betreffen, naar ook blijkt uit de onder 5.4 aangehaalde wettekst van artikel 6.2 Wtl en de onder 5.5 weergegeven parlementaire geschiedenis, de in het overgangsrecht van artikel 6.2 Wtl genoemde voorwaarden onder a tot en met c cumulatieve voorwaarden die constitutief zijn voor toepassing van de tegemoetkoming LKV oudere werknemer. Nu belanghebbende niet (tijdig) heeft voldaan aan voorwaarde b en daarmee dus niet aan alle voorwaarden van artikel 6.2 Wtl heeft voldaan, bestaat geen recht op de tegemoetkoming LKV.
5.8.2.
Doel en strekking van de wettelijke regeling leiden het Hof niet tot een ander oordeel. Uitgangspunt van onder meer het overgangsrecht is immers dat op eenvoudige wijze geautomatiseerd moet kunnen worden beoordeeld of recht bestaat op de tegemoetkoming LKV. Mits vóór 1 mei 2018 heeft belanghebbende bovendien de mogelijkheid onjuist ingediende loonaangiften te herstellen middels het indienen van correctieberichten om te voldoen aan het overgangsrecht. Daaraan heeft belanghebbende niet voldaan door ook bij de indiening van de correctieberichten niet om de premiekorting te verzoeken in het collectief deel.
5.9.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de handelwijze van de Belastingdienst in strijd is met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de algemene regel binnen het Nederlandse rechtssysteem die meebrengt dat omissies die verstrekkende gevolgen hebben zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is moeten kunnen worden hersteld en heeft ter staving van dit standpunt onder meer verwezen naar de uitspraak van Hof Amsterdam van 30 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4304.
5.9.2.
Indien een inhoudingsplichtige na het doen van een aangifte niet aan alle voorwaarden van het wettelijk stelsel heeft voldaan en niet vóór 1 mei 2018 een correctiebericht indient waarin (alsnog) aan alle voorwaarden van het wettelijke stelsel wordt voldaan, komt dit in beginsel voor rekening en risico van de inhoudingsplichtige. Het is de wetgever immers toegestaan om aan de vervulling van de voorwaarden een redelijke termijn te stellen. Het Hof oordeelt in dit geval en mede gelet op doel en strekking van de wettelijke regeling en het overgangsrecht in het bijzonder bovendien dat de Inspecteur niet verplicht was op grond van artikel 4:5 Awb aan belanghebbende een herstelmogelijkheid te bieden. Anders dan in de zaak die diende voor Hof Amsterdam (zie in dit verband eveneens Hoge Raad 27 maart 2020, 18/04202, ECLI:NL:HR:2020:520, BNB 2020/77 en Hof Arnhem Leeuwarden 17 mei 2022, nr. 21/00713, ECLI:NL:GHARL:2022:4052) valt belanghebbende namelijk een verwijt te maken dat zij niet binnen de gestelde termijn aan alle voorwaarden heeft voldaan. Zij heeft immers geen enkele onderbouwing gegeven waarom zij bij indiening van de correctieberichten op 17 april 2018 (wederom) niet alsnog aan alle voorwaarden van het overgangsrecht heeft voldaan.
5.10.
Voor zover belanghebbende bedoelt te betogen dat strikte toepassing van de regelgeving onredelijk of onbillijk is, overweegt het Hof dat de rechter moet rechtspreken volgens de wet en ingevolge artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk niet de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen mag beoordelen. Voor een eventueel beroep op de zogenoemde hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient belanghebbende zich tot de minister van Financiën te wenden. Toepassing hiervan is niet aan de rechter.
5.11.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, W.M.G. Visser en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 6 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.
Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. Van Dongen.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 1a.1., derde lid, van de Regeling
2.Artikel 1a.1., vierde lid, van de Regeling.
3.Artikel 1a.1., derde lid, letter a, onder 18, van de Regeling (tot 1 januari 2018).
4.Artikel 1a.1., vierde lid, letter e, onder 11, van de Regeling (tot 1 januari 2018).
5.Artikel 1a.1., vierde lid, letter e, onder 8, van de Regeling (vanaf 1 januari 2018).
6.Kamerstukken II 2015/2016, 34403, nr. 3, p. 3.
7.Kamerstukken II 2015/2016, 34403, nr. 3, p. 35 en 36.
8.Kamerstukken II 2015/2016, 34403, nr. 6, p. 27.