ECLI:NL:GHDHA:2022:1552

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
200.294.293/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overdracht van klantgegevens en medewerking aan verzekeringsportefeuille overdracht in het kader van beëindigde samenwerking

In deze zaak gaat het om een vordering van Foreburgh Financiële Planning B.V. tegen [geïntimeerde], die tevens h.o.d.n. Indygo Financieel adviseurs is, in het kader van een beëindigde samenwerking. Foreburgh vordert in kort geding de overdracht van klantgegevens en medewerking aan de overdracht van verzekeringsportefeuilles naar een andere intermediair. De samenwerking tussen partijen is beëindigd, maar er zijn nog financiële afrekeningen en verdelingen nodig. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, maar het hof oordeelt in hoger beroep dat deze vorderingen niet toewijsbaar zijn. Het hof stelt dat de klantgegevens mogelijk onder de verantwoordelijkheid van Foreburgh vallen, waardoor [geïntimeerde] geen recht heeft op de overdracht van deze gegevens. Ook de vordering tot medewerking aan de overdracht van de verzekeringsportefeuille wordt afgewezen. Het hof vernietigt het bestreden vonnis en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] volledig af, met veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.294.293/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/601257/ KG ZA 20/991
arrest in kort geding van 30 augustus 2022
in de zaak van:
Foreburgh Financiële Planning B.V.,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
advocaat: mr. F.M.A. ’t Hart, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde], tevens h.o.d.n. Indygo Financieel adviseurs,
gevestigd te IJmuiden,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. de Groot, kantoorhoudend in Amstelveen.
Partijen zullen hierna Foreburgh en [geïntimeerde] worden genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om een beëindigde samenwerking tussen partijen, waarbij één van hen in kort geding overzetting vordert van gegevens van eerder door hem in de samenwerking ingebrachte klanten, en medewerking aan overzetting van verzekeringsportefeuilles naar een andere intermediair. Dat de beëindiging van de samenwerking nog een verdeling en/of financiële afrekening vergt is duidelijk, maar de vorderingen zoals deze zijn ingesteld zijn in dit kort geding niet toewijsbaar.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 26 maart 2021, waarmee Foreburgh in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 26 februari 2021 (hierna: het bestreden vonnis);
  • het herstelexploot van 6 mei 2021;
  • de memorie van grieven van Foreburgh, met producties 1-5;
  • het tussenarrest van dit hof van 6 juli 2021;
  • productie 6 van Foreburgh;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 augustus 2021;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde], tevens houdende eiswijziging/-vermeerdering, met producties 1-4;
  • de akte van Foreburgh, houdende bezwaar tegen eiswijziging, met producties 1-2;
  • de (antwoord)akte van [geïntimeerde];
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 februari 2022 en de daarbij voorgedragen pleitnota’s;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 maart 2022.
2.2
Met instemming van partijen zijn de genoemde processen-verbaal van de mondelinge behandelingen van 8 februari en 9 maart 2022 buiten hun aanwezigheid opgesteld. Het proces-verbaal van 9 maart 2022 bevat, conform afspraak ter zitting, geen verklaringen van partijen. Op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 februari 2022 hebben partijen niet binnen de daarvoor gestelde termijn opmerkingen gemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Foreburgh is een financieel dienstverlener die beschikt over de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Wet financieel toezicht (Wft). [geïntimeerde] is ook financieel dienstverlener. Hij beschikte tot 2017 ook over een Wft-vergunning.
3.2
Mede met het oog op beëindiging van de vergunning van [geïntimeerde] per 2017, zijn partijen een samenwerking aangegaan. In het kader van deze samenwerking heeft [geïntimeerde] de klantgegevens (CRM database Portefeuille Signalen) van zijn account bij de Nationale Hypotheekbond overgezet op het account van Foreburgh. [geïntimeerde] bleef daarbij toegang behouden tot deze gegevens (via dat account van Foreburgh). Tevens heeft hij het intermediairschap van zijn hypotheken- en verzekeringsportefeuille (hierna: verzekeringsportefeuille) overgezet op dat van Foreburgh. Partijen maakten ook onder meer afspraken over het delen van kosten.
3.3
Op 1 maart 2019 hebben [geïntimeerde] en [betrokkene], DGA van Foreburgh, een maatschapsovereenkomst getekend.
3.4
Per 12 september 2020 heeft Foreburgh de toegang van [geïntimeerde] tot de hiervoor in 3.2 bedoelde database geblokkeerd. Later is deze weer hersteld, ter uitvoering van het mondeling tussenvonnis van de voorzieningenrechter van 18 januari 2021 (hierna, 4.3).

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde], na eiswijziging, veroordeling van Foreburgh gevorderd om, samengevat:
a. hem toegang te blijven verlenen tot de eerder door hem aan Foreburgh overgedragen CRM database Portefeuille Signalen van de Nationale Hypotheekbond, totdat deze aan hem is terugovergedragen;
b. deze database aan hem (terug) over te dragen binnen veertien dagen na vonnis,
op verbeurte van een dwangsom.
4.2
Aan deze vorderingen legde [geïntimeerde] samengevat de stelling ten grondslag dat hij in het kader van de afwikkeling van zijn samenwerking met [geïntimeerde] recht had op deze voorzieningen, en daarbij belang had.
4.3
De voorzieningenrechter heeft bij mondeling tussenvonnis van 18 januari 2021 Foreburgh bevolen om aan [geïntimeerde] met onmiddellijke ingang toegang te verlenen tot de CRM database Portefeuille Signalen van de Nationale Hypotheekbond ten einde hem in staat te stellen alle informatie van en met betrekking tot zijn klanten te kunnen raadplegen, op straffe van dwangsommen, en onder oplegging aan [geïntimeerde] van de verplichting om geen mutaties in deze database aan te brengen en geen werkzaamheden te verrichten met gebruikmaking van deze gegevens die vallen onder het bereik van de Wft.
4.4
Met het bestreden (eind)vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen zoals hiervoor sub 4.1 bedoeld toegewezen, met veroordeling van Foreburgh in de kosten.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[geïntimeerde] heeft zijn eis in het hoger beroep gewijzigd. Naast bekrachtiging van het bestreden vonnis vordert hij in het hoger beroep veroordeling van Foreburgh om:
1) de gegevens van de klanten/klantendossiers van [geïntimeerde] in de CRM database Portefeuille Signalen van de Nationale Hypotheekbond, zoals vermeld op het door [geïntimeerde] als productie 4 bij de memorie van antwoord, tevens houdende eiswijziging/-vermeerdering, overgelegde overzicht, aan [geïntimeerde] over te dragen door ondertekening van het daartoe bestemde mutatieformulier;
2) mee te werken aan overdracht van de (lees: door [geïntimeerde]) bij haar in 2017 ondergebrachte verzekeringsportefeuille aan Verzekeringscentrum Zaanstad BV door de betreffende verzekeringsmaatschappijen op de hoogte te stellen door ondertekening van een brief waarin de overgang van de portefeuille van Foreburgh naar Verzekeringscentrum Zaanstad BV wordt medegedeeld,
met veroordeling van Foreburgh in de kosten, bij arrest dat uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
5.2
De in de vermeerderde eis sub 1) bedoelde klanten/klantdossiers behelzen naar zeggen van [geïntimeerde] niet alleen de bij aanvang van de samenwerking door hem ingebrachte klanten, maar ook nadien door hem geworven klanten.
5.3
De grondslag van de vermeerderde eisen is in essentie gelijk aan die van de oorspronkelijke (hiervoor, 4.2).
5.4
Foreburgh concludeert tot niet-toelating van de eisvermeerdering, respectievelijk afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde], met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.

6.Beoordeling in hoger beroep

procedureel

6.1
Het hof verstaat het bestreden vonnis aldus, dat met de daarin uitgesproken veroordelingen een einde is gekomen aan de met het mondelinge vonnis gegeven voorzieningen (hiervoor, 4.3) c.q. dat ze daarvoor in de plaats zijn gekomen. Het hof verstaat de grieven van Foreburgh aldus, dat deze opkomen tegen de in het bestreden vonnis uitgesproken veroordelingen, maar niet de daarin besloten liggende beëindiging van de voorzieningen die met het mondeling vonnis waren gegeven.
6.2
Grieven die zich richten tegen overwegingen uit het bestreden vonnis, richten zich klaarblijkelijk ook tegen het mondeling tussenvonnis voor zover dat met die bestreden overwegingen overeenkomt.
6.3
Het hof passeert de bezwaren van Foreburgh tegen de eisvermeerdering van [geïntimeerde]. Deze bezwaren zijn alle inhoudelijk van aard. Uitgangspunt is dat een eisvermeerdering in hoger beroep toelaatbaar is, tenzij dit strijd zou opleveren met de goede procesorde. Daarvan is geen sprake. De vermeerderde eis ligt in het verlengde van de oorspronkelijke, en Foreburgh heeft op de mondelinge behandeling van 8 februari 2022 genoegzaam gelegenheid gehad om inhoudelijk op de vermeerderde eis te reageren.
inhoudelijk
6.4
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een samenwerking zijn aangegaan, dat [geïntimeerde] in dat kader zijn klantgegevens en verzekeringsportefeuille heeft ingebracht, terwijl gesteld noch gebleken is dat Foreburgh daarvoor geen (goodwill)vergoeding heeft betaald. Bij die stand van zaken ligt niet in de rede dat de samenwerking wordt beëindigd zonder dat (de waarde van) die klantgegevens en verzekeringsportefeuille tussen partijen word(t)(en) verdeeld of afgerekend: door medewerking van Foreburgh aan het weer (exclusief) beschikbaar stellen van de klantgegevens aan [geïntimeerde], al dan niet, voor zover vereist, na instemming van de desbetreffende klanten, en/of medewerking aan overdracht van de verzekeringsportefeuille aan een andere (door [geïntimeerde] aan te wijzen) intermediair, en/of door onderlinge verrekening van de desbetreffende waarde(s) in geld. Dit geldt onverminderd de overige aanspraken die partijen over en weer tegenover elkaar mochten hebben.
6.5
Ook is denkbaar dat in kort geding op een dergelijke verdeling of verrekening wordt vooruitgelopen door middel van het treffen van één of meer voorlopige voorzieningen. De vorderingen zoals [geïntimeerde] deze in dit kort geding heeft ingesteld, zijn echter niet toewijsbaar om de volgende redenen.
6.6
Tussen partijen is niet in geschil dat een deel van de door [geïntimeerde] in de samenwerking ingebrachte klanten gedurende de samenwerking op naam van Foreburgh zijn bediend, (waaronder) met Wft-vergunningplichtige diensten. Foreburgh stelt dat dit haar klanten zijn geworden. Naar het voorlopig oordeel van het hof valt niet uit te sluiten dat de desbetreffende klanten – evenals Foreburgh – tot de conclusie zijn gekomen dat zij klant zijn geworden van Foreburgh, dat de zakelijke relatie met [geïntimeerde] is beëindigd, en dat zij daarmee (stilzwijgend) hebben ingestemd. Dit zou kunnen meebrengen dat onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) de verwerkingsverantwoordelijkheid van [geïntimeerde] voor de desbetreffende klantgegevens ook is geëindigd, en is overgegaan naar Foreburgh. En dit zou dan betekenen dat deze klantgegevens niet zonder meer weer (exclusief) aan [geïntimeerde] ter beschikking zouden mogen worden gesteld, behoudens voor zover daarvoor in de zin van artikel 6 AVG gronden zijn. Dat in deze gevallen dergelijke gronden zich (reeds) voordoen, is echter niet aannemelijk geworden. Los hiervan is niet goed denkbaar dat [geïntimeerde] aanspraak zou kunnen maken op migratie naar haar account van persoonsgegevens die op naam van Foreburgh zijn verkregen en die betrekking hebben op Wft-vergunningplichtige dienstverlening, daar waar [geïntimeerde] niet meer over een Wft-vergunning beschikt. Dit betekent in elk geval dat de vorderingen van [geïntimeerde], niet zonder meer (ongeclausuleerd) kunnen worden toegewezen.
6.7
In rechtsoverwegingen 2.4-5 van het bestreden vonnis had de voorzieningenrechter als volgt overwogen, voor zover van belang:
“Van Foreburgh kan dan ook verlangd worden dat zij meewerkt aan retro-overdracht van de door [geïntimeerde] in de database ingebrachte klanten, voor zover die klanten, vanwege WFT-gerelateerde werkzaamheden, onder de naam Foreburgh zijn bediend […] [geïntimeerde] heeft in zijn akte van 12 februari 2021 aangegeven dat hij bereid is een lijst van klanten op te stellen, die nooit onder de naam Foreburgh zijn geadviseerd. Indien alsnog mocht blijken dat deze klanten wel onder naam van Foreburgh zijn bediend, dan is [geïntimeerde] bereid deze klanten alsnog van de lijst te schrappen. Deze voorgestelde werkwijze komt de voorzieningenrechter alleszins redelijk voor in de voorzieningenrechter gaat er vanuit dat partijen dienovereenkomstig handelen.”
6.8
Deze overwegingen hebben partijen tot correspondentie gebracht over de vraag welke klanten wél en welke klanten níet zouden moeten worden gemigreerd (op grond van het bestreden vonnis, met inachtneming van de rechtsoverwegingen 2.4-2.5 daarvan), met uitwisseling van diverse standpunten en voorstellen. Volgens Foreburgh is het vonnis niet uitvoerbaar gebleken. Bij memorie van antwoord tevens wijziging/vermeerdering van eis heeft [geïntimeerde] als productie 4 een lijst overgelegd met de klanten van wier gegevens hij migratie vordert. Volgens hem zijn dit alle klanten die hij destijds bij Foreburgh heeft ingebracht, en nadien door hem geworven klanten. Los van het feit dat de lijst niet leesbaar is, is de vordering in zoverre niet toewijsbaar, gelet op het hiervoor in 6.6 overwogene. [geïntimeerde] heeft geen lijst overgelegd die voldoet aan de hiervoor in 6.6 genoemde beperkingen, noch een petitum geformuleerd dat tot een veroordeling kan leiden die én aan die beperkingen voldoet én voor Foreburgh duidelijkheid verschaft (wat van groot belang is in verband met de eveneens gevorderde dwangsom). Een veroordeling die zou inhouden dat alle gegevens moeten worden gemigreerd van klanten aan wie nooit onder de naam Foreburgh diensten zijn verleend (vlg. hiervoor, 6.7) is onvoldoende eenduidig, mede gelet op de verschillende standpunten van partijen over wat dat betekent. Dit leidt er reeds toe dat de vorderingen die strekken tot migratie van klantgegevens niet toewijsbaar zijn in dit kort geding. Hierdoor wordt niet toegekomen aan de vraag of [geïntimeerde] in zijn verhouding tot Foreburgh aanspraak heeft op migratie van klantgegevens voor zover de hiervoor in 6.6 genoemde beperkingen zich daartegen niet zouden verzetten.
6.9
De vordering tot medewerking aan indeplaatsstelling van Zaanstad Verzekeringen BV als intermediair van de verzekeringsportefeuille is evenmin toewijsbaar. Foreburgh betwist die aanspraak. Volgens haar bracht het einde van de Wft-vergunning voor [geïntimeerde] formele beëindiging van de desbetreffende klantrelaties voor [geïntimeerde] mee. De beëindiging van de samenwerking brengt volgens Foreburgh niet mee dat [geïntimeerde] er aanspraak op heeft dat de portefeuille, voor zover mogelijk, wordt overgedragen naar een intermediair van zijn keuze. Deze betwisting heeft [geïntimeerde] in het kader van dit kort geding niet voldoende gemotiveerd weersproken (onverminderd zijn eventuele aanspraak op waardevergoeding), zodat zijn betreffende vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
6.1
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Voor (nadere) bewijslevering is in het kader van dit kort geding geen plaats.
conclusie en proceskosten
6.11
De conclusie is dat het hoger beroep van Foreburgh slaagt en dat de in het hoger beroep vermeerderde eis van [geïntimeerde] dient te worden afgewezen. Daarom zal het hof het bestreden vonnis vernietigen voor zover de vorderingen van [geïntimeerde] daarin zijn toegewezen, en Foreburgh is veroordeeld in de proceskosten, en alle vorderingen alsnog afwijzen. Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van beide instanties. Voor de eerste aanleg begroot het hof deze aan de zijde van Foreburgh op € 656 voor het griffierecht en € 1.016 voor het salaris van de advocaat, in totaal € 1.672. Voor het hoger beroep begroot het hof de kosten aan de zijde van Foreburgh op € 85,81 voor de appeldagvaarding, € 772 voor het griffierecht en € 4.456 voor het salaris van de advocaat, in totaal € 5.313,81.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, en
opnieuw recht doende,
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] volledig af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de eerste aanleg, aan de zijde van Foreburgh tot op heden begroot op € 1.672, en in die van het hoger beroep, aan de zijde van Foreburgh tot op heden begroot op € 5.313,81, welke bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) indien deze niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest worden betaald;
- verklaart dit arrest wat deze kostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, P.M. Verbeek en A.G.J. van Wassenaer van Catwijck, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022 in aanwezigheid van de griffier.