ECLI:NL:GHDHA:2022:1542

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
BK-21/01246 BK-21/01247
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot specifieke zorgkosten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2017 en 2018 zijn gehandhaafd. De Inspecteur had aan belanghebbende aanslagen opgelegd en bijbehorende belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende, die chronisch ziek en gehandicapt is, had specifieke zorgkosten opgevoerd in zijn aangiften, maar de Inspecteur had deze kosten niet in aftrek toegestaan wegens gebrek aan bewijs. De Rechtbank oordeelde dat het aan belanghebbende was om aannemelijk te maken dat hij de uitgaven had gedaan en dat deze op hem drukten. Het Hof bevestigde dit oordeel en stelde dat de Inspecteur jaarlijks bewijs mocht verlangen voor de geclaimde aftrek. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat ieder jaar op zichzelf staat en er geen toezeggingen waren gedaan door de Inspecteur. Ook het beroep op etnisch profileren werd afgewezen, omdat de controle niet op basis van afkomst plaatsvond, maar op basis van eerdere correcties op de aangiften. Het Hof concludeerde dat de aanslagen terecht waren vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/01246 en BK-21/01247

Uitspraak van 16 augustus 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(vertegenwoordiger: R.J. Boom)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 december 2021, nummers SGR 20/7737 en SGR 21/3730.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en bij gelijktijdig gegeven beschikkingen belastingrente in rekening gebracht. De aanslagen en beschikkingen luiden als volgt:
Jaar Belastbaar inkomen uit werk en woning Belastingrente
2017 € 21.031 € 26
2018 € 21.410 € 22.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 48 voor het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2017 en € 49 voor het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2018. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende griffierecht geheven van eenmaal € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft van belanghebbende op 22 februari 2022, 29 maart 2022, 4 april 2022, 12 april 2022, 20 april 2022 en 8 juli 2022 nadere stukken ontvangen. Afschriften van deze nadere stukken zijn aan de Inspecteur gezonden.
1.5.
De vertegenwoordiger van belanghebbende heeft in zijn aanvulling van het hoger beroep van 4 januari 2022, ingekomen 11 januari 2022, laten weten niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn. Bij brief van 5 juli 2022 heeft het Hof de Inspecteur bericht dat het onderzoek ter zitting achterwege zal blijven en dat hij binnen veertien dagen na dagtekening van de brief het Hof kan laten weten dat hij toch ter zitting wil worden gehoord. Het Hof heeft bij brief van 8 juli 2022 een afschrift van deze brief aan de vertegenwoordiger van belanghebbende gezonden.
Nadat de Inspecteur vervolgens niet aan het Hof heeft laten weten dat hij gehoord wil worden, heeft het Hof bij brief van 20 juli 2022 aan partijen meegedeeld dat het Hof het onderzoek heeft gesloten en op 16 augustus 2022 schriftelijk uitspraak zal doen.
1.6.
Na de sluiting van het onderzoek heeft het Hof op 9 augustus 2022 van de vertegenwoordiger van belanghebbende een stuk ontvangen. Het Hof heeft daarin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren in 1982. Hij is gehandicapt en chronisch ziek.
IB/PVV 2012 tot en met IB/PVV 2014
2.2.
Belanghebbende heeft in de aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2014 de volgende bedragen aan specifieke zorgkosten (na aftrek drempel) op zijn inkomen in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft deze aangiften gevolgd na correspondentie:
2012 € 5.604
2013 € 2.978
2014 € 2.321.
IB/PVV 2015
2.3.
In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 heeft belanghebbende € 3.022 (na aftrek drempel) aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft aan belanghebbende bewijsstukken opgevraagd van de in aftrek gebrachte kosten van specifieke hulpmiddelen, dieetkosten, CAK bijdrage en de genees- en heelkundige hulp. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aftrekbare dieetkosten verhoogd naar € 850 in plaats van het bedrag van € 450 waarom in de aangifte is verzocht, de aftrek van de CAK-bijdrage geweigerd omdat daarvoor geen wettelijke mogelijkheid meer bestaat en naar aanleiding van de overgelegde betalingsbewijzen € 1.356 aan kosten van genees- en heelkundige hulp en € 250 voor uitgaven van hulpmiddelen (aanpassing van de woning) geaccepteerd waardoor alsnog een bedrag van € 2.538 aan aftrekbare specifieke zorgkosten in aftrek zijn aanvaard (na drempel).
IB/PVV 2016
2.4.
In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 heeft belanghebbende € 2.782 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur extra uitgaven voor kleding en beddengoed van € 300 geaccepteerd, de aftrekbare dieetkosten vastgesteld op € 950 en de overige gestelde specifieke zorgkosten niet in aftrek toegestaan
2.5.
De Rechtbank heeft in beroep bij uitspraak van 5 augustus 2020, SGR 20/1048, tegen welke uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de dieetkosten omdat de aftrek hiervoor ten onrechte te laag was vastgesteld. Voor het overige heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard na te hebben geoordeeld:
“9. Eiser heeft de uitgaven voor hulpmiddelen (€ 250), de afschrijvingskosten van
woningaanpassing (€ 275) en de uitgaven voor genees- en heelkundige hulp (€ 450) voor 2016 bewust niet met bewijsstukken onderbouwd. Het telkens opnieuw moeten indienen van stukken die gemaakte kosten voor dezelfde, voortdurende aandoening bewijzen, drukt zwaar op eiser, diens mentor (tevens eisers gemachtigde) en begeleiders.(…)
10. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor eisers persoonlijke omstandigheden en het principiële standpunt dat hij inneemt, is dat geen reden om de bovengenoemde kosten in aftrek toe te staan. Hierbij weegt de rechtbank mee dat eiser om zijn punt te maken bewust weigert de noodzakelijke bewijsstukken over te leggen. Zijn onderbouwing van de specifieke zorgkosten voor het jaar 2016 stoelt daardoor slechts op een verwijzing naar correspondentie over deze kosten in voorgaande jaren. Daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de uitgaven in het jaar 2016 daadwerkelijk heeft gedaan, dat deze kosten op hem hebben gedrukt en dat hij voldoet aan de in de vet opgenomen voorwaarden voor de aftrek. Verweerder heeft deze kosten dan ook terecht niet in aftrek toegelaten. Eisers beroep is op dit punt ongegrond”
IB/PVV 2017
2.6.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2017 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.341, bestaande uit loon uit dienstbetrekking van € 22.618, een aftrek voor scholingsuitgaven van € 25 na toepassing van de drempel en aftrek wegens specifieke zorgkosten van € 2.252 na toepassing van de drempel (de persoonsgebonden aftrek). Daarbij zijn de volgende specifieke zorgkosten aangegeven:
Uitgaven voor hulpmiddelen
€ 275
Afschrijvingskosten woningaanpassingen/hulpmiddelen
€ 250
Dieetkosten
€ 1.050
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 300
Grondslag specifieke zorgkosten
€ 1.875
Verhoging
€ 750
Totaal uitgaven specifieke zorgkosten
€ 2.625
Af: drempel
-/- € 373
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten
€ 2.252
2.7.
Bij brief van 7 november 2019 heeft de Inspecteur verzocht om bewijsstukken over te leggen van de uitgaven voor specifieke zorgkosten en de scholingsuitgaven in 2017. Belanghebbende heeft na uitstel in verband met het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2016 per e-mail van 27 maart 2020 een dieetbevestiging voor het jaar 2017 overgelegd. Belanghebbende heeft van andere specifieke zorgkosten geen bewijsstukken overgelegd.
2.8.
Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2017 heeft de Inspecteur de extra uitgaven voor kleding en beddengoed van € 300 geaccepteerd, de dieetkosten vastgesteld op € 1.100 en de overige specifieke zorgkosten alsmede de scholingsuitgaven niet in aftrek toegestaan.
IB/PVV 2018
2.9.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2018 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.581, bestaande uit loon uit dienstbetrekking van € 23.006, een aftrek voor scholingsuitgaven van € 15 na toepassing van de drempel en een aftrek wegens specifieke zorgkosten van € 2.410 na toepassing van de drempel. Daarbij zijn de volgende specifieke zorgkosten aangegeven:
Uitgaven voor hulpmiddelen
€ 335
Afschrijvingskosten woningaanpassingen/hulpmiddelen
€ 125
Dieetkosten
€ 1.100
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 300
Genees- en heelkundige hulp
€ 120
Reiskosten ziekenbezoek
€ 65
Grondslag specifieke zorgkosten
€ 2.045
Verhoging
€ 744
Totaal uitgaven specifieke zorgkosten
€ 2.789
Af: drempel
-/- € 379
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten
€ 2.410
2.10.
Bij brieven van 8 oktober 2020 en 5 november 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om bewijsstukken over te leggen de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten. Na verleend uitstel heeft de Inspecteur bij brief van 19 januari 2021 zijn voornemen tot afwijken van de aangifte kenbaar gemaakt en aangegeven bij gebreke aan bewijsstukken een deel van de specifieke zorgkosten niet in aftrek te zullen accepteren.
2.11.
Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2018 heeft de Inspecteur de extra uitgaven voor kleding en beddengoed van € 300 geaccepteerd, de dieetkosten vastgesteld op € 1.100 en de overige specifieke zorgkosten niet in aftrek toegestaan.
Databank FSV en project 1043
2.12
De Belastingdienst/ Centrale Administratieve Processen heeft op verzoek van belanghebbende bij brief van 5 januari 2022 inzage verstrekt in de (persoons)gegevens die van belanghebbende waren opgenomen in de databank Fraude Signaleringsvoorziening (FSV) voor de belastingjaren 2011 tot en met 2015. Hieruit blijkt dat in de databank FSV de volgende persoonsgegevens van belanghebbende zijn opgenomen: voorletters, achternaam, adres, postcode, plaats en BSN-nummer. Overige persoonsgegevens zoals bijvoorbeeld de nationaliteit van belanghebbende zijn niet opgenomen. Verder is in de brief vermeld dat vanaf het belastingjaar 2011 is vermeld de code “IH”, die betekent “Mogelijke onregelmatigheden bij de inkomensheffing (IH) (waaronder mogelijke onjuistheden in de aangifte inkomstenbelasting)” en voor 2014 en 2015 de code “1043” die als volgt is toegelicht “Projectcode landelijk (1043) is gebruikt om aangiften waarin mogelijk een verhoogd risico op onjuistheden werd verondersteld, te signaleren.”
2.13.
De Inspecteur heeft geen recht op inzage van de databank FSV. Hij heeft onderzocht wat de uitworpredenen zijn geweest voor de aangiften IB/PVV, dat wil zeggen de redenen dat de aangiften van belanghebbende niet automatisch werden afgedaan en heeft daarover het volgende in het verweerschrift in hoger beroep vermeld:
“Voor wat betreft het belastingjaar 2016 [is,
Hof] een uitworpreden met vermelding mogelijke IH fraude […] opgenomen. Vermoedelijk heeft de inspecteur deze uitworpreden ingebracht omdat de ingediende aangifte IB/PVV 2015 is gecorrigeerd. Namelijk de aftrek voor uitgaven van specifieke zorgkosten is gecorrigeerd. Op basis van de overgelegde stukken is tijdens de bezwaarbehandeling voor het belastingjaar 2015, gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar. Hieruit blijkt naar mijn mening dat de inspecteur geen correcties heeft aangebracht op basis van de achternaam van belanghebbende, maar op basis van de verstrekte informatie door belanghebbende. De aanslag IB/PVV 2014 is overigens conform de aangifte vastgesteld. De aangifte is niet beoordeeld.
Sinds 2016 weigert belanghebbende desgevraagd de specifieke zorgkosten te onderbouwen. De ingediende aangifte voor het belastingjaar 2016 is gecorrigeerd omdat belanghebbende de gestelde specifieke zorgkosten desgevraagd niet heeft onderbouwd. Ik verwijs naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2020, SGR 20/1048.
De aangiften voor de belastingjaren 2017 en 2018 zijn uitgeworpen voor controle op basis van de omstandigheid dat eerder een correctie was aangebracht.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“13. Op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) kunnen uitgaven voor specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen indien deze op de belastingplichtige hebben gedrukt, dat wil zeggen: niet aan hem zijn vergoed. In artikel 6.17 van de Wet IB 2001 is limitatief opgenomen welke uitgaven als specifieke zorgkosten zijn aan te merken.
14. Op eiser rust de bewijslast aannemelijk te maken dat hij de uitgaven heeft gedaan, dat deze op hem drukken en hij voldoet aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek. Verweerder mag in dat verband voor ieder afzonderlijk jaar informatie opvragen bij eiser omdat ieder (belasting)jaar op zichzelf staat en voor ieder jaar afzonderlijk moet worden beoordeeld of recht bestaat op de geclaimde aftrek. Uit de stukken van het dossier volgt dat eiser dit niet heeft gedaan en hij ook niet voornemens is dit te doen. Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de betreffende uitgaven in 2017 en 2018 heeft gedaan, dat deze kosten op hem hebben gedrukt en dat hij voldoet aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor de aftrek. Verweerder heeft deze kosten dan ook terecht niet in aftrek toegelaten.
15. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de stelling van eiser dat hij vanwege het chronisch ziek zijn en zijn handicap te maken heeft met steeds terugkerende kosten in verband daarmee, ontslaat dit eiser niet van de op hem rustende bewijslast en betekent het ook niet dat verweerder niet voor elk nieuw jaar opnieuw mag vragen de kosten te onderbouwen met bewijsstukken. Voor zover eiser zich met zijn stelling dat hij de aangiften voor eerdere jaren wel met stukken heeft bewezen, beroept op het vertrouwensbeginsel, slaagt dit niet. Omdat ieder jaar op zichzelf staat moet eiser voor elk jaar de door hem in zijn aangifte IB/PVV opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten aannemelijk maken, tenzij verweerder een toezegging heeft gedaan waaruit iets anders volgt. Gesteld noch gebleken is dat verweerder een dergelijke toezegging heeft gedaan.
16. Eisers stelling dat in zijn geval sprake is van etnisch profileren door verweerder en dat de aangiften van eiser op basis van zijn dubbele nationaliteit strenger worden gecontroleerd nu dit meeweegt in de selectieregels voor extra toezicht in de inkomstenbelasting, kan niet tot een ander oordeel leiden. Eiser heeft deze stelling onderbouwd met een duplicaat van een brief van de Belastingdienst aan eiser waarin is aangegeven dat eisers gegevens stonden vermeld in de Fraude Signalering Voorziening. Verweerder heeft ter zitting uitdrukkelijk weersproken dat de selectieprocedure rekening houdt met afkomst. Voorts heeft verweerder verklaard dat in de jaren 2008 tot en met 2010 hoge zorgkosten door eiser zijn opgevoerd en als gevolg daarvan een “code 1043” is opgevoerd, hetgeen ertoe heeft geleid dat de aangiften nader zijn beoordeeld. Verder heeft verweerder verklaard dat de “code 1043” niet meer van toepassing is op een belastingplichtige indien de aangifte aannemelijk is, maar dat in eisers geval de aangiften telkens niet aannemelijk worden gemaakt wegens het uitblijven van een onderbouwing met stukken voor de betreffende jaren. Deze uitleg acht de rechtbank afdoende. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat eisers aangiften anders worden beoordeeld vanwege zijn dubbele nationaliteit.
17. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente ten onrechte of op onjuiste wijze in rekening is gebracht.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen ongegrond verklaard.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018 tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of:
a. a) de aftrek voor specifieke zorgkosten terecht is gecorrigeerd;
b) sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel;
c) de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur door (persoons)gegevens van belanghebbende op te nemen in de databank FSV en het gebruik van deze gegevens jegens hem.
Belanghebbende beantwoordt de vraag onder a) ontkennend en de vragen onder b) en c) bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegenovergestelde zin.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.341, vermindering van de aanslag IB/PVV 2018 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.581 en tot het toekennen van een redelijke schadevergoeding.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Specifieke zorgkosten
5.1.
Artikel 6.1, lid 2, aanhef en onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bepaalt dat uitgaven voor specifieke zorgkosten slechts in aftrek kunnen komen als zij op belanghebbende hebben gedrukt en artikel 6,17 van de Wet IB 2001 omschrijft welke kosten als specifieke zorgkosten zijn aan te merken. De Rechtbank is terecht ervan uitgegaan dat deze bepaling ertoe dwingt dat belanghebbende elk jaar aannemelijk dient te maken dat hij in dat jaar uitgaven heeft gedaan voor specifieke zorgkosten en dat de Inspecteur, aangezien ieder jaar op zichzelf staat, voor elk jaar afzonderlijk moet beoordelen of recht bestaat op de geclaimde aftrek en daarom bewijsstukken mag vragen van de in dat betreffende jaar gemaakte kosten. De omstandigheid dat het elk jaar terugkerende kosten zouden kunnen zijn, doet daar niet aan af. Belanghebbende of zijn vertegenwoordiger heeft moeten beseffen dat als belanghebbende uitgaven op zijn inkomen in aftrek wil brengen daarvan bewijs kan worden verlangd. Bij het doen van de uitgaven kan daar rekening mee worden gehouden en kunnen de bewijsstukken ervan worden bewaard. Het Hof ziet geen grond voor de stelling dat de Inspecteur door elk jaar bewijs te verlangen zich jegens belanghebbende expres onwillig zou opstellen om uitgaven in aftrek toe staan. Dat de vertegenwoordiger is getopt met het overleggen van bewijsstukken dient voor rekening van belanghebbende te blijven en leidt niet tot een ander oordeel. De Rechtbank is vervolgens voor de onderhavige jaren op goede gronden tot de conclusie gekomen dat de Inspecteur bij gebrek aan bewijs correcties op de specifieke zorgkosten kon aanbrengen.
Vertrouwensbeginsel
5.2.
De Inspecteur heeft voor de jaren 2012 tot en met 2018, zoals volgt uit de in 2.2 tot en met 2.11 vermelde feiten. steeds nadat hij de verstrekte informatie heeft beoordeeld en de bewijsstukken die zijn overgelegd heeft getoetst, geheel dan wel een gedeelte van de in de aangiften vermelde specifieke zorgkosten geaccepteerd. Hieraan kan belanghebbende, gelet op het in 5.1 overwogene dat ieder jaar op zichzelf staat, niet het vertrouwen ontlenen dat kosten ieder jaar in aftrek mogen worden gebracht zonder dat voor het betreffende jaar getoetst wordt of sprake is van specifieke zorgkosten en zonder dat enige vorm van bewijs van de uitgaven mag worden verlangd. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is meer vereist, namelijk dat de belanghebbende aannemelijk maakt dat de Inspecteur enige uitlating heeft gedaan of handeling heeft verricht op grond waarvan belanghebbende redelijkerwijs het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de Inspecteur in de jaren nadat een aftrek is toegestaan geen onderzoek meer naar de opgevoerde kosten zal verrichten. Dat heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Verder komt uit het dossier ook niet naar voren dat door de Inspecteur uitlatingen zijn gedaan die als een toezegging kunnen worden opgevat dat bepaalde kosten tot bepaalde bedragen in aftrek mogen worden gebracht. Het Hof wijst daarom – evenals de Rechtbank – het beroep op het vertrouwensbeginsel af.
Databank FSV en projectcode 1043
5.3.1.
Belanghebbende stelt dat hij door opname van zijn persoonsgegevens in de databank FSV ten onrechte is bestempeld als fraudeur en dat sprake is van etnisch profileren. Belanghebbende betoogt dat die omstandigheden reeds aanleiding vormen voor gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de aanslagen en het toekennen van een schadevergoeding.
5.3.2.
Uit de onder 2.12 vermelde brief van de Belastingdienst blijkt dat voor de belastingjaren 2011 tot en met 2018 de naam, het adres, de woonplaats en het BSN-nummer van belanghebbende zijn opgenomen in de databank FSV. Verder zijn geen persoonsgegevens van belanghebbende, zoals de nationaliteit van belanghebbende, daarin opgenomen. De stelling van belanghebbende dat het onderzoek naar de in aftrek gebrachte bedragen aan specifieke zorgkosten voortkomt uit “etnisch profileren” verwerpt het Hof. Hiervoor is geen enkele grondslag in de stukken te vinden. Het Hof verwijst verder naar hetgeen de Rechtbank hierover heeft geoordeeld in onderdeel 16 van haar uitspraak en neemt die overwegingen over. Daarnaast overweegt het Hof nog het volgende. Zoals uit het onderzoek van de Inspecteur naar de uitworpredenen van de aangiften naar voren komt en tevens blijkt uit de in 2.12 vermelde brief van de Belastingdienst, zijn de redenen voor opname in de FSV databank en de vermelding “IH” en “projectcode 1043” niet de persoonsgegeven van belanghebbende of dat hij is bestempeld als fraudeur, maar de aangiften inkomensheffing van belanghebbende omdat daarin gedurende een aantal jaren achtereen verscheidene posten aan specifieke zorgkosten waren opgenomen die na onderzoek (gedeeltelijk) niet werden geaccepteerd.
5.3.3.
De Inspecteur heeft daarom aannemelijk gemaakt dat de correcties op de geclaimde aftrek van specifieke zorgkosten gedurende een reeks van jaren de directe aanleiding vormden voor het onderzoek van belanghebbendes aangiften IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018. De controle van de in de aangiften opgenomen aftrekposten heeft mitsdien niet plaatsgevonden op basis van een criterium dat jegens belanghebbende leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Naar het oordeel van het Hof brengt de uitworp van belanghebbendes aangiften om de genoemde reden niet mee dat de controle van de aangiften van belanghebbende heeft plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat de aanslagen moeten worden vernietigd. Ook de omstandigheid dat gegevens van belanghebbende zijn opgenomen in de databank FSV, leidt om die reden niet tot een verlaging of vernietiging van de aanslagen (vgl. HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748 en HR 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:14). Voor het Hof bestaat voorts geen aanleiding te oordelen dat tijdens het onderzoek van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018 door de Inspecteur niet is gehandeld overeenkomstig hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, laat staan dat hier sprake zou zijn van de door de Hoge Raad in deze arresten genoemde situatie waarin is gehandeld op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van de resultaten van het onderzoek van de aangiften onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
Verzoek tot schadevergoeding
5.4.
Aangezien het hoger beroep ongegrond is, komt het Hof aan het toekennen van een schadevergoeding niet toe.
Slotsom
5.5.
Het hoger beroep is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, W.M.G. Visser en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 16 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.