ECLI:NL:GHDHA:2022:1539

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
200.308.656/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van een ouder over een minderjarige en verzoek tot contra-expertise

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige]. De rechtbank had eerder het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld en is van oordeel dat de voorwaarden voor beëindiging van het gezag zijn vervuld. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met psychische problemen, en hoewel zij stelt dat zij nu stabieler is, heeft het hof onvoldoende recente informatie ontvangen om te concluderen dat haar situatie voldoende is verbeterd. Het hof wijst het verzoek van de moeder tot contra-expertise af, omdat dit in strijd zou zijn met het belang van [minderjarige]. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de moeder is beëindigd. De moeder heeft geen recente stukken over haar psychische toestand overgelegd, waardoor het hof niet kan toetsen of zij in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Het hof benadrukt dat [minderjarige] al zeven jaar in het pleeggezin verblijft en dat het in haar belang is om duidelijkheid te hebben over haar toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.308.656/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-7897
zaaknummer rechtbank : C/09/621200
beschikking van de meervoudige kamer van 17 augustus 2022 (bij vervroeging)
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
Raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1) Stichting Jeugdbescherming west, regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
2) [pleegvader] , en
[pleegmoeder] ,
beiden wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak over de beëindiging van het gezag van de moeder over de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] . De rechtbank heeft in de beschikking van 27 januari 2022 (hierna: de bestreden beschikking) het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes. Ook heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot het doen verrichten van een contra-expertise afgewezen. De moeder is het met deze beslissing niet eens. Zij wil dat de bestreden beschikking wordt vernietigd, zodat zij weer met het gezag over [minderjarige] belast zal zijn. Volgens de moeder is zij inmiddels goed in staat om zelf voor [minderjarige] te zorgen.
1.2
Het hof wijst in deze beschikking het hoger beroep van de moeder af en bekrachtigt de bestreden beschikking. Het hof is van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden voor beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] . Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en van hetgeen in hoger beroep in geschil is. Daarna motiveert het hof zijn beslissing.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn verder de volgende stukken binnengekomen:
van de moeder:
  • een brief van 3 mei 2022 met bijlagen, binnengekomen op 4 mei 2022;
  • een brief van 24 mei 2022 met bijlage, binnengekomen op 25 mei 2022;
  • een brief van 4 juli 2022 met bijlagen, binnengekomen op 5 juli 2022;
van de pleegouders:
- een e-mailbericht van 12 juli 2022.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 14 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling] .
De pleegouders zijn niet verschenen, nadat zij het hof hadden laten weten niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn. Mevrouw [vertrouwenspersoon] , een vertrouwenspersoon van de moeder, is bijzondere toegang verleend tot de zitting.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de moeder aan alle aanwezigen een fotoalbum met foto’s van [minderjarige] en haar zelf overhandigd, welk fotoalbum aan het dossier is toegevoegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van dezelfde feiten als de rechtbank in de bestreden beschikking. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder is geboren [minderjarige] , op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.3
[minderjarige] is erkend door [de vader] .
3.4
Bij beschikking van 9 september 2015 van de rechtbank Den Haag zijn de vader en de moeder belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] .
3.5
Dit hof heeft op 30 augustus 2017 de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag vernietigd in die zin dat de moeder voortaan alleen belast is met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.6
De kinderrechter in de rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 2 november 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 28 november 2020 tot 28 november 2021, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.7
Sinds augustus 2015 verblijft [minderjarige] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes. Het verzoek van de moeder tot contra-expertise is afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] af te wijzen, dan wel subsidiair het verzoek ex artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toe te wijzen, met benoeming van het NIFP tot deskundige.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De beëindiging van het gezag
Het juridisch kader
5.1
Voordat het hof overgaat tot de beoordeling van het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder, vermeldt het hof wat daarover in de wet staat.
5.2
Op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Het oordeel van het hof
5.3
[minderjarige] verblijft sinds augustus 2015 in het huidige pleeggezin, waar zij ook in de periode daarvoor al verschillende keren naartoe ging. Sindsdien hebben meerdere onderzoeken plaatsgevonden: een NIFP onderzoek, twee raadsonderzoeken en een gezinsopname. Telkens was de conclusie dat het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt, en niet meer bij de moeder. De moeder is echter van mening dat er zodanige positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, dat zij weer in staat is om zelf voor [minderjarige] te zorgen. Zij voert aan dat zij samenwoont met haar partner, dat zij op fysiek en op psychisch vlak stabieler is en dat zij het afgelopen jaar haar uiterste best heeft gedaan om de samenwerking met de gecertificeerde instelling te verbeteren. Na een zware periode gaat het goed met haar, hetgeen ook wordt bevestigd door verschillende psychiaters. De moeder stelt dat de aanvaardbare termijn nog niet is verstreken en dat het niet schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] om haar na een lange periode weg te halen uit het pleeggezin. [minderjarige] woont op fietsafstand van de moeder, dus zij zal niet in een hele nieuwe buurt en omgeving terechtkomen, aldus de moeder.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Er bestonden in het verleden veel zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. Zij kampte onder meer met een eetstoornis en er waren zorgen over suïcidale uitspraken die zij zou hebben gedaan. De moeder voert aan dat het nu veel beter met haar gaat en dat zij stabiel is. Uit de overgelegde stukken en hetgeen op de zitting is besproken, volgt dat er in ieder geval tot eind 2021 een zorgmachtiging was in verband met de psychische problematiek van de moeder. Zij is geruime tijd opgenomen geweest bij Parnassia. Op 18 januari 2022 heeft de psychiater van de moeder in een brief verklaard dat de moeder minder vaak in crisis is. De bij de moeder betrokken thuiszorgorganisatie benoemt in een brief van 21 januari 2022 dat de moeder zich goed ontwikkelt en dat zij goed meewerkt om haar situatie zo goed mogelijk te stabiliseren. De organisatie verklaart nog betrokken te zullen blijven en de situatie van de moeder te zullen monitoren totdat zij volledig stabiel is. Het hof heeft echter geen enkele informatie over hoe het sindsdien met de moeder gaat, buiten hetgeen de moeder daarover zelf heeft verklaard. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat het herstel van de moeder van relatief korte duur is. Ook benadrukt de raad dat in het verleden ongelofelijk veel hulpverlening is ingezet, zowel in een vrijwillig als in een gedwongen kader, om de moeder in staat te stellen om de ouderrol op te pakken.
Het hof constateert dat de moeder geen recente stukken heeft overgelegd met betrekking tot haar psychische gesteldheid. De moeder beroept zich op haar recht op privacy, maar dat maakt dat het hof niet kan toetsen of haar geestelijke toestand voldoende stabiel is en of er zodanige positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden dat er niet langer gronden bestaan voor een gezagsbeëindigende maatregel. De zorgen over de psychische stabiliteit van de moeder zijn daardoor niet voldoende weggenomen, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Verder neemt het hof in aanmerking dat er al een halfjaar geen bezoeken meer plaatsvinden tussen de moeder en [minderjarige] . Het laatste contactmoment was in februari 2022. Er heeft toen een incident plaatsgevonden waarbij de moeder heeft geduwd tegen een koffiezetapparaat en [minderjarige] is afgevoerd door de aanwezige beveiligers. De gecertificeerde instelling heeft naar aanleiding van dit incident de bezoeken stopgezet en tegen de moeder gezegd dat er een gesprek dient plaats te vinden met haar behandelaar, om te bekijken hoe het contact weer kan worden opgestart. Hoewel de moeder op de zitting bij het hof heeft toegegeven dat het bezoekmoment in februari 2022 niet goed is verlopen en dit voor [minderjarige] wel heftig moet zijn geweest, heeft zij nog altijd geen toestemming gegeven aan haar (voormalig) behandelaar om informatie te delen met de gecertificeerde instelling. Daardoor is een impasse ontstaan. De gecertificeerde instelling weet niet hoe de contacten tussen de moeder en [minderjarige] weer veilig opgestart kunnen worden, omdat zij informatie missen over de actuele psychische gesteldheid van de moeder, en de moeder geeft aan niet meer open te staan voor begeleide omgang. Zij wil alleen nog maar onbegeleide omgang met [minderjarige] , en als dat niet kan, dan kiest de moeder ervoor om geen omgang met [minderjarige] te hebben.
5.5
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat de moeder niet in staat is om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer te dragen. Met de raad is het hof van oordeel dat [minderjarige] dringend duidelijkheid nodig heeft over haar toekomstperspectief. Zonder beschermingsmaatregelen wordt [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. [minderjarige] verblijft al het overgrote deel van haar leven (zeven jaar) in het pleeggezin. Dat is een hele lange tijd, zeker voor een kind van negen jaar. [minderjarige] is daar gehecht en opgegroeid. Het hof begrijpt dat de moeder graag zou zien dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen, maar dat is niet in het belang van [minderjarige] . Het hof hoopt dat de huidige impasse kan worden doorbroken, zodat in de toekomst onbelast contact kan plaatsvinden tussen de moeder en [minderjarige] en dat de moeder haar rol van ouder op afstand op een prettige manier kan invullen. Het hof gaat ervan uit dat alle betrokkenen zich daarvoor zullen (blijven) inzetten.
Het verzoek tot contra-expertise op grond van artikel 810a lid 2 Rv
Het juridisch kader
5.6
Voordat het hof overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de moeder tot het gelasten van een contra-expertise, vermeldt het hof wat daarover in de wet staat.
5.7
In artikel 810a lid 2 Rv is bepaald dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek op de voet van artikel 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind (zie HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2632).
Het oordeel van het hof
5.8
In 2018 heeft een deskundigenonderzoek plaatsgevonden door het NIFP. In dat onderzoek is geadviseerd om [minderjarige] niet thuis te plaatsen; zij zou gebaat zijn bij voortzetting van haar verblijf in het pleeggezin. Volgens de moeder is dit NIFP-onderzoek inmiddels achterhaald, omdat er nieuwe ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Door een nieuw onderzoek zou er beter zicht komen op de opvoedvaardigheden en het leven van de moeder, waardoor het perspectief van [minderjarige] definitief kan worden bepaald. Bovendien is de moeder van mening dat sinds het eerste onderzoek van de raad d.d. 23 december 2020, waarin werd geadviseerd om het gezag van de moeder niet te beëindigen, niets is veranderd. Destijds vond de raad een gezagsbeëindigende maatregel te ingrijpend, maar na het tweede onderzoek is dat advies veranderd. De moeder kan dat niet begrijpen. Tot slot stelt de moeder zich op het standpunt dat een dergelijk onderzoek ook in het belang van [minderjarige] is, omdat zij de wens heeft weer bij haar moeder te wonen. De raad verzet zich tegen het verzoek van de moeder tot contra-expertise en benadrukt dat er al twee raadsonderzoeken zijn verricht.
5.9
Het hof is van oordeel dat de door de moeder genoemde positieve ontwikkelingen sinds het NIFP-onderzoek in 2018 niet aannemelijk zijn geworden. Het hof heeft dat hiervoor in deze beschikking bij de beoordeling van het verzoek tot gezagsbeëindiging al uitgelegd. Daarnaast dient het hof, los van de vraag of al dan niet positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, te toetsen of de toewijzing van het verzoek van de moeder tot contra-expertise strijdig is met het belang van [minderjarige] . Het hof is van oordeel dat dit het geval is. [minderjarige] verblijft al zeven jaar in het huidige pleeggezin. Eind 2020 heeft een raadsonderzoek plaatsgevonden. In het daaropvolgende rapport van 23 december 2020 heeft de raad geadviseerd dat eerst moet worden ingezet op het loslaten van de strijd door de moeder, het aangaan van een duurzame band met [minderjarige] en het vertrouwen en de verstandhouding tussen de pleegouders en de moeder. Pas daarna zou een gezagsbeëindiging aan de orde kunnen zijn. In de periode na het eerste raadsonderzoek heeft echter een grote verslechtering plaatsgevonden in de psychische toestand van de moeder. De moeder is geruime tijd opgenomen geweest op een crisisplek van Parnassia. Deze situatie is erg verdrietig geweest, zowel voor de moeder als voor [minderjarige] , maar maakt wel dat de uithuisplaatsing inmiddels zo lang voortduurt, dat het naar het oordeel van het hof strijdig is met het belang van [minderjarige] om (nogmaals) onderzoek te doen verrichten. Het is niet in haar belang om nog langer in onzekerheid te verkeren. Uit de stukken blijkt dat [minderjarige] veel onrust en spanning ervaart rondom de contactmomenten met de moeder. Ook is sprake van loyaliteitsproblematiek. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er een te groot risico bestaat dat een nieuw onderzoek een negatieve weerslag zal hebben op [minderjarige] en dat dit haar ontwikkeling ernstig zal kunnen schaden. Het hof zal het verzoek van de moeder tot contra-expertise daarom afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.1
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffie van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, A.C. Olland en D.E. Valle Robles-Roomer, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier, en is op 17 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.