ECLI:NL:GHDHA:2022:1515

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
200.239.569-02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Herroeping
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een eerder arrest inzake dwangsommen en proceskostenverrekening

In deze herroepingsprocedure heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan over de vordering van [eiseres] B.V. tot herroeping van een eerder arrest van 26 februari 2019. In dat arrest was geoordeeld dat [eiseres] dwangsommen had verbeurd aan AAN DE AMSTEL ACCOUNTANTS B.V. (AA Accountants). [Eiseres] betwistte dit oordeel en voerde aan dat er sprake was van bedrog en het achterhouden van stukken. Het hof heeft echter geoordeeld dat [eiseres] in deze herroepingsprocedure ongelijk kreeg. Het hof stelde vast dat de herroepingsprocedure niet bedoeld is om eerder verworpen stellingen opnieuw aan de orde te stellen of om verzuimen van partijen te herstellen. Het hof bevestigde dat [eiseres] onvoldoende verweer had gevoerd tegen de stellingen van AA Accountants in de eerdere procedures en dat de dwangsommen terecht waren verbeurd. De vordering tot herroeping werd afgewezen, en [eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten van de procedure, die aan de zijde van AA Accountants op € 2.228,-- werd begroot.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer herroepingszaak :200.239.569/02
Zaaknummer Haagse arrest van 26 februari 2019 :200.239.569/01
Publicatie Haagse arrest :ECLI:NL:GHDHA: 2019:288
Arrest d.d. 23 augustus 2022 in de herroepingszaak(bij vervroeging)
van:
[eiseres] B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres tot herroeping,
hierna te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. A.H. Beekhuizen te Amsterdam,
tegen:
AAN DE AMSTEL ACCOUNTANTS B.V.,
gevestigd te Ouderkerk aan de Amstel,
gedaagde tot herroeping,
nader te noemen: AA Accountants,
advocaat: mr. G.E. Star Busmann te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

1.1
Het hof heeft in zijn arrest van 26 februari 2019 (hierna ook: het Haagse arrest), waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, geoordeeld dat [eiseres] (als cessionaris van Previa) dwangsommen heeft verbeurd aan AA Accountants. [eiseres] bestrijdt dit oordeel in deze herroepingsprocedure met een beroep op bedrog en het achterhouden van stukken.
1.2
[eiseres] krijgt in deze herroepingsprocedure ongelijk.

2.Procesverloop in de herroepingsprocedure

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het arrest van 28 september 2021 in het incident ex artikel 843a Rv in de herroepingsprocedure (ECLI:NL:GHDHA:2021:1742);
  • de conclusie van antwoord van AA Accountants;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.

3.Feitelijke achtergrond (samengevat en voor zover thans nog van belang)

3.1
Bij vonnis in kort geding van 11 juli 2014 is Previa op straffe van een dwangsom van maximaal € 50.000,-- veroordeeld om afschriften van de volgende stukken te verstrekken aan Aan de Amstel (hof: thans AA Accountants). Het gaat daarbij om:
1) jaarstukken 2010 tot en met 2012 en de toelichting daarop door Previa en
2) pagina’s uit de debiteuren- en crediteurenadministratie van Previa per 1 november 2010 en 2011, voor zover die volgens de accountant van Previa informatie verschaffen over wederzijde vorderingen (beslissing 5.1).
Tevens heeft de voorzieningenrechter (in 5.2) beslist dat Aan de Amstelaan deze veroordeling tot afgifte geen rechten kan ontlenen indien Previa binnen twee weken na betekening van dit vonnis Aan de Amstel in het bezit stelt van e
en verklaring van de accountant zoals in overweging 4.8 weergegeven. In overweging 4.8 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat die bescheiden niet verstrekt hoeven te worden indien Previa Aan de Amstel binnen veertien dagen na dit vonnis in het bezit stelt van een verklaring van de accountant van Previa waarin deze antwoord geeft op de vraag of de boeken/administratie van Previa en P&H op 30 januari 2012 een vordering van Previa op Aan de Amstel voorkomt en zo ja tot welk bedrag.
3.2
Het hof heeft op 26 februari 2019 het Haagse arrest gewezen (na cassatie door de HR van het daarin genoemde Amsterdamse arrest van 15 november 2016 en verwijzing van de zaak naar het hof Den Haag). In dat arrest is, voor zover thans van belang, voor recht verklaard dat de vordering van Previa op AA Accountants deels is verrekend met de vordering van AA Accountants op Previa, uit hoofde van proceskosten en dwangsommen, zoals omschreven in overweging 7 van dat arrest.
3.3
In bedoelde overweging 7 heeft het Haagse hof onder meer als volgt overwogen:
“7. (…….) In dit verband heeft AA Accountants[Hof: bij het hof Amsterdam]
gesteld (bladzijde 19 memorie van antwoord, tevens grieven in incidenteel appel), zakelijk weergegeven, dat Previa ondanks sommaties niet (geheel) aan het kortgedingvonnis heeft voldaan en dat door AA Accountants aanspraak is gemaakt op de verbeurde dwangsommen tot het maximale bedrag van € 50.000,--, evenals de proceskosten ten bedrage van € 1.776,76; dat Previa dwangsommen noch proceskosten heeft betaald. (…)”.
3.4
In het Haagse arrest heeft het hof verder nog overwogen:
“10. (….) [eiseres] heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appel[hof: bij het hof Amsterdam]
de tegenvordering wegens verbeurde dwangsommen slechts betwist bij gebrek aan wetenschap. Dit is onvoldoende tegenover de concrete en met stukken onderbouwde stellingen van AA Accountants dat Previa niet aan het kortgedingvonnis heeft voldaan. Dit betekent dat moet worden vastgesteld dat de dwangsommen zijn verbeurd en dat het beroep van AA Accountants op verrekening, mede gelet op het verwijzingsarrest, slaagt. (…).11. Deze beslissing wordt niet anders door hetgeen Previa heeft betoogd bij memorie van antwoord na verwijzing, reeds omdat het hierbij niet gaat om feiten en omstandigheden die zich ná het vernietigde arrest van het hof Amsterdam hebben voorgedaan, zoals ook bij pleidooi door AA Accountants is aangevoerd. Evenmin heeft [eiseres] voldoende onderbouwd gesteld dat hij in redelijkheid ook niet vóórdat in hoger beroep arrest werd gevraagd, van de door hem gestelde feiten en omstandigheden kennis had kunnen [nemen].12. De eerst na verwijzing door [eiseres] geponeerde stelling dat de dwangsommen niet zijn verbeurd omdat aan 5.2 van het dictum was voldaan, gelet op de verklaring van haar controller [controller] van 18 juli 2014 (productie 13 bij de inleidende dagvaarding), betreft geen nieuw feit of een nieuwe omstandigheid. Dit geldt ook voor haar stelling dat AA Accountants het vertrouwen heeft gewekt dat ze deze verklaring accepteerde. De subsidiaire stelling van Previa dat de overtreding van geringe betekenis is, had eveneens eerder betrokken kunnen en moeten worden.Het bij pleidooi van 17 januari 2019 gedane beroep op schending van artikel 21 Rv – volgens Previa heeft AA Accountants verzuimd de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren – deelt hetzelfde lot.”
4.
Vordering [eiseres] in de herroepingsprocedure, de gronden daarvan en het verweer
4.1
[eiseres] vordert dat het Haagse arrest van 26 februari 2019 wordt herroepen, zodanig dat de toegewezen verklaring voor recht, voor zover deze zag op de verrekening van dwangsommen, alsnog wordt afgewezen. [eiseres] beroept zich hiervoor op (a) bedrog en (b) het achterhouden van stukken
4.2
AA Accountants heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5.Beoordeling van de gevorderde herroeping

5.1
Het hof stelt voorop dat de herroepingsprocedure niet is bedoeld om ‘na te pleiten’, noch om verzuimen van partijen in de Amsterdamse of Haagse zaak te herstellen. Evenmin is de herroepingsprocedure bedoeld om reeds in de Haagse zaak verworpen stellingen weer aan de orde te stellen.
5.2
Het achterliggende geschil gaat in de kern om de vraag of Previa dwangsommen heeft verbeurd op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter van 11 juli 2014 (hierna: het kort gedingvonnis). Hierover heeft het hof bevestigend beslist in zijn arrest van 26 februari 2019.
5.3
In dit arrest heeft het hof geoordeeld:
(i) dat Previa bij het hof Amsterdam onvoldoende verweer heeft gevoerd tegen de
betreffende stellingen van AA Accountants;
(ii) dat dit niet meer hersteld kan worden bij het hof Den Haag, omdat er sprake is
van een zogenaamde ‘voortbouwende zaak’;
(iii) dat het hof Den Haag wel degelijk kennis heeft genomen van de stelling van
AA Accountants dat niet (geheel) aan het kort gedingvonnis was voldaan; en
(iv) dat het beroep van [eiseres] op verzuim van AA Accountants ‘om de voor de
beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren’ niet
opgaat.
5.4
Hiermee valt in beginsel het doek voor [eiseres] in de herroepingsprocedure. Voor de volledigheid zal het hof nog ingaan op de door [eiseres] genoemde gronden tot herroeping.
Het gestelde bedrog
5.5
[eiseres] stelt dat er sprake is van bedrog omdat AA Accountants het hof Den Haag (in de procedure na verwijzing door de HR) onjuist heeft voorgelicht door te stellen dat
nietaan het kort gedingvonnis was voldaan in plaats van
(niet geheel)aan het kort gedingvonnis was voldaan, zoals AA Accountants wel bij het Amsterdamse hof had gesteld.
5.6
Deze stelling mist feitelijke grondslag, gelet op hetgeen hiervóór is overwogen.
De betreffende stelling in Amsterdam maakt immers ook deel uit van het dossier bij het hof Den Haag. Voor de volledigheid wijst het hof er overigens nog op dat ook bij ‘niet gehele voldoening’ in beginsel dwangsommen worden verbeurd.
Het gestelde achterhouden van stukken van beslissende aard
5.7
Volgens [eiseres] was wel degelijk aan het kort gedingvonnis voldaan door de tijdige verstrekking van de jaarstukken (als bedoeld in 5.1.1 van het kort gedingvonnis ) en de verklaring van de controller van Previa (als bedoeld in 5.2 van het kort gedingvonnis). Dit heeft AA Accountants ten onrechte verzwegen, aldus nog steeds [eiseres].
5.8
AA Accountants heeft bij conclusie van antwoord in het incident (met verwijzing naar haar productie 3 omtrent een tussen partijen gevoerde procedure bij het hof Den Bosch), waarnaar zij in haar conclusie van antwoord in de hoofdzaak heeft verwezen, betwist dat zij de ontvangst van deze stukken heeft verzwegen. Volgens AA Accountants was al sedert 3 maart 2015 bij [eiseres] en haar advocaat bekend dat zij deze stukken had.
5.9
De genoemde productie vormt naar het oordeel van het hof een duidelijke aanwijzing dat AA Accountants hier al geruime tijd geleden open kaart over heeft gespeeld. Dit is door [eiseres] niet deugdelijk betwist, zodat het hof dit als vaststaand aanneemt. Wat hier van zij, vaststaat dat Previa in strijd met de uitspraak in het kort gedingvonnis niet een accountant, maar slechts haar controller heeft ingeschakeld. Dit is onvoldoende, zoals het hof ook al heeft overwogen in zijn – hierna geciteerde passage – in zijn arrest in het incident van 28 september 2021.
“6.2 In het kortgedingvonnis impliceerde zowel overweging 5.1 als overweging 5.2 dat een accountant zich zou uitlaten over de debiteuren- en crediteurenadministratie van Previa. Anders dan [eiseres] stelt, kan de verklaring van de controller van Previa, van wie gesteld noch gebleken is dat die accountant was, niet worden gelijkgesteld met een verklaring van een accountant. Zonder verklaring van een accountant is door Previa dus niet (geheel) aan het kortgedingvonnis voldaan, zoals AA Accountants heeft gesteld in de Amsterdamse en Haagse procedure.(…”)
5.1
Dit betekent dat AA Accountants bedoelde stukken niet heeft achtergehouden, laat staan stukken
van beslissende aard. Immers, Previa heeft met de verklaring van haar controller niet volledig voldaan aan het kort gedingvonnis. Reeds hierom faalt ook deze herroepingsgrondslag.

6.Conclusie en slot

6.1
Het hof wijst af de vordering tot herroeping van [eiseres]. Hierbij past een veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

7.Beslissing

Het hof:
  • wijst af de vordering van [eiseres] tot herroeping van het Haagse arrest;
  • veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot zover aan de zijde van AA Accountants begroot op € 2.228,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.W. Frieling en J.N. de Blécourt en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022 in aanwezigheid van de griffier.