ECLI:NL:GHDHA:2022:1425

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
BK-21/01130
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake BIZ-bijdragen Centrum Spijkenisse en de rechtmatigheid van de heffing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam over de BIZ-bijdragen voor het jaar 2017. De Heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard had 15 aanslagen opgelegd aan belanghebbende, die in totaal € 6.132 bedroegen. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging. Belanghebbende betoogde dat de BIZ-bijdragen in strijd zijn met het vrije verkeer van personen, kapitaal en diensten binnen de EU en dat de heffing niet rechtvaardig is. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de BIZ-bijdragen geen schending van het VWEU of artikel 1 EP EVRM met zich meebrachten. Het Hof stelde vast dat de wetgever bij de totstandkoming van de Wet BIZ de mogelijkheid heeft gekozen om zowel eigenaren als gebruikers van onroerende zaken in de heffing te betrekken, wat een legitiem doel dient. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van een individuele en buitensporige last voor belanghebbende en dat de BIZ-bijdragen niet in strijd zijn met de Europese regelgeving. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/01130

Uitspraak van 27 juli 2022

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(vertegenwoordiger: J.L.M. Stok)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 18 oktober 2021, nummer ROT 20/6353.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2017 aan belanghebbende 15 aanslagen in de op grond van de Verordening Bedrijveninvesteringzone Stadscentrum Spijkenisse (de BI-zone) 2016-2020 van de gemeente Nissewaard [1] (de Verordening) van eigenaren van in de BI-zone gelegen onroerende zaken geheven BIZ-bijdrage opgelegd (de aanslagen). De aanslagen bedragen in totaal € 6.132
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de tegen de aanslagen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 354. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 541. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 1 juni 2022 en de Heffingsambtenaar heeft op 9 juni 2022 een nader stuk ingediend.
1.5.
De Heffingsambtenaar heeft in zijn nader stuk van 9 juni 2022 te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. De gemachtigde van belanghebbende heeft, na de toezending van dit nader stuk van de Heffingsambtenaar, bij
e-mailbericht van 9 juni 2022 eveneens te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. Het Hof heeft daarop het onderzoek gesloten en partijen bij brief van 10 juni 2022 bericht dat het Hof schriftelijk uitspraak zal doen.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken [adressen] te [woonplaats] . De onroerende zaken dienen niet in hoofdzaak tot woning.
2.2.
Belanghebbende is als eigenaar van de onroerende zaken aangemerkt als belastingplichtige voor de BIZ-bijdrage.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“3. Eiseres heeft eerder een procedure gevoerd over de BIZ aanslagen voor dezelfde objecten voor het belastingjaar 2016. Het uiteindelijke cassatieberoep in die zaak is door de Hoge Raad in het arrest van 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1616, ongegrond verklaard.
In die procedure heeft eiseres een aantal beroepsgronden aangevoerd die zij hier ook aanvoert:
- strijd met zorgvuldigheids- en gelijkheidsbeginsel;
- ten onrechte worden de eigenaren en niet de gebruikers van onroerende zaken aangeslagen; - de activiteiten en voorzieningen die in het kader van de BIZ zijn voorzien behoren tot de reguliere overheidstaak, zodat ze niet uit de BIZ-bijdrage bekostigd kunnen worden;
- er is sprake van détournement de pouvoir.
Al deze gronden zijn door het hof Den Haag in de uitspraak van 18 september 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2649 weerlegd (zie r.o. 5.4 tot en met 5.9). De Hoge Raad heeft deze uitspraak bevestigd. Eiseres heeft geen argumenten aangevoerd waarom nu tot een ander oordeel moet worden gekomen en ook overigens ziet de rechtbank daar geen reden voor. Onder verwijzing naar de uitspraak van het hof Den Haag van 18 september 2019, slagen deze gronden daarom niet.
4. Eiseres voert ook aan dat het haar niet meer zozeer om de voorgaande beroepsgronden gaat, maar zij benadrukt dat de BIZ-regeling en aanslagen in strijd zijn met het vrije verkeer van personen, kapitaal en diensten in de Europese Unie. Daarom moeten volgens eiseres prejudiciële vragen worden gesteld aan het Europese Hof.
Hiertoe betoogt eiseres dat de BIZ heffing niet te vergelijken is met een heffing in een andere lidstaat. Particuliere of institutionele beleggers zullen door de heffing met een slechtere exploitatie geconfronteerd worden in Nederland ten opzichte van de exploitatie van vergelijkbare objecten met vergelijkbare gebruikers in een andere lidstaat, aldus eiseres.
Naar het oordeel van de rechtbank is belemmering van het vrije verkeer van personen en diensten niet op deze situatie van toepassing. Niet valt in te zien hoe de BIZ-regeling dat vrije verkeer zou belemmeren.
Het vrije verkeer van kapitaal is in artikel 63 van EU-Werkingsverdrag geregeld en houdt -kort gezegd- in dat binnen de EU geen beperkingen mogen zijn op het kapitaal- en betalingsverkeer tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen. Beleggers moeten kunnen investeren waar zij willen en kapitaal aantrekken waar zij willen. Een BIZ-heffing staat hier niet aan in de weg, beleggers kunnen gewoon investeren in objecten in [woonplaats] . Bovendien wordt de BIZ-heffing geheven van alle eigenaren van niet-woningen onafhankelijk uit welke lidstaat deze afkomstig zijn.
Gelet hierop is de BIZ-heffing niet in strijd met het vrije verkeer binnen de Europese Unie en bestaat geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
5. De conclusie is dan dat er geen aanleiding bestaat om de aanslagen te vernietigen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de heffing van de BIZ-bijdrage in strijd is met het vrij verkeer van kapitaal, personen, goederen en diensten als bedoeld in het VWEU dan wel het bepaalde in artikel 1 Eerste Protocol EVRM. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de aanslagen.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

VWEU
5.1.
Bij de BIZ-heffing wordt geen onderscheid gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse eigenaren of binnenlandse en buitenlandse gebruikers. Van schending van een verkeersvrijheid kan daarom geen sprake zijn. Dat er andere EU-lidstaten zijn die geen BIZ-heffing kennen, is niet van belang (dispariteit). Het Hof volgt belanghebbende daarom niet in haar standpunt dat de BIZ-heffing in strijd is met het Unierecht.
Artikel 1 EP EVRM
5.2.
De heffing van belastingen betekent in beginsel een inmenging in het door artikel 1 EP gegarandeerde ongestoorde genot van eigendom. Deze inmenging is ingevolge de slotzin van deze bepaling in het algemeen gerechtvaardigd aangezien daarin uitdrukkelijk is voorzien in een uitzondering om de betaling van belastingen te verzekeren (zie EHRM 29 april 2008, nr. 13378/05, Burden and Burden tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR: 2008:0429JUD001337805, NJ 2008/306, onderdeel 59). Ook indien de inmenging onder de reikwijdte van de zo-even genoemde slotzin valt, moet zij volgens vaste rechtspraak van het EHRM ‘lawful’ zijn, een ‘legitimate aim’ dienen en een ‘fair balance’ tussen de belangen van het betrokken individu en het algemene belang respecteren. Bij de beoordeling van de vraag of aan de laatstgenoemde voorwaarde is voldaan, moet de wetgever op fiscaal gebied een ruime beoordelingsmarge worden gelaten (zie de punten 57 en 61 van het arrest EHRM 14 mei 2013, nr. 66529/11, N.K.M. tegen Hongarije, ECLI:CE:ECHR: 2013:0514JUD006652911, FED 2013/79).
5.3.
Aan de “lawful-eis” is in het onderhavige geval voldaan nu de BIZ-bijdrage een basis heeft in de Wet BIZ en de Verordening, derhalve nationaal recht, dat voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar is in de uitoefening en vergezeld gaat van procedurele garanties die de betrokkene een redelijke mogelijkheid bieden tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van de inbreuk.
5.4.
Wat betreft de toets van “legitimate aim” stelt het Hof voorop dat het heffen van belastingen in het algemeen belang, zoals in de slotzin van artikel 1 EP ligt besloten, in beginsel voldoet aan het vereiste van een legitiem doel. Ook overigens is er naar het oordeel van het Hof geen grond voor het oordeel dat de BIZ-bijdrage geen legitiem doel dient. Hierbij neemt het Hof het volgende in aanmerking. De BIZ-bijdrage is een bestemmingsheffing die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten in de openbare ruimte en op het internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de BI-zone of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de BI-zone (artikel 1, lid 2, Wet BIZ). Het Hof verwijst naar paragraaf 5 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet op de bedrijveninvesteringszones, (Kamerstukken II, 2013/14, 33917, nr. 3):
“De BIZ-heffing dient zowel het gezamenlijke belang van de ondernemers als het algemene belang. Het feit dat deze belangen gelijk oplopen geeft de gewenste synergie in de zone en is tevens de rechtvaardiging voor instelling van een BIZ en de daarbij behorende gemeentelijke betrokkenheid. Dit komt tot uitdrukking in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet waar is voorgeschreven dat de activiteiten in de openbare ruimte moeten zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de bedrijveninvesteringszone of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de bedrijveninvesteringszone. Omdat de begrippen een zekere mate van abstractie kennen zal de invulling hiervan bij gelegenheid van de behandeling van de verordening een zorgvuldige afweging vergen door de gemeenteraad. Vanwege de democratische legitimatie is de gemeenteraad ook bij uitstek het forum waarbinnen deze brede algemene afweging kan en moet worden gemaakt. De gemeenteraad heeft daarbij vanwege zijn positie en vanwege de ruimte die de wettelijke begrippen laten een ruime, maar niet onbeperkte vrijheid. Het initiatief van de ondernemers kan niet klakkeloos overgenomen worden omdat de raad dient te waken tegen instelling van een zone die leidt tot willekeurige of onredelijke belastingheffing. De gemeenteraad zal in dat licht elementen als de tariefstelling, de verdeling van de lasten, de wijze waarop de grens van de zone is getrokken en het soort activiteiten zorgvuldig en in het licht van het algemeen belang moeten bezien. Activiteiten die uitsluitend een bepaald individueel belang, of uitsluitend het commerciële belang van bepaalde ondernemers dienen kunnen niet worden aangemerkt als het per definitie bredere publieke belang dat de BIZ-bijdrage beoogt te faciliteren. De heffing en de daarbij horende dwang en betrokkenheid van de gemeente worden gerechtvaardigd doordat het bredere publieke belang er ook bij gebaat is. Het feit dat gemeenten bepaalde activiteiten zelf ook verrichten kan een nuttige indicatie zijn dat de desbetreffende activiteit een publiek belang dient. Of bijvoorbeeld een bepaalde mate of vorm van gebiedspromotie de economische ontwikkeling en daarmee een publiek belang dient zal in voorkomend geval langs deze lijnen gemotiveerd moeten kunnen worden.”
5.5.
Het Hof is voorts van oordeel dat de wetgever met de BIZ-bijdrage gelet op de hem toekomende ruime beoordelingsmarge, de vereisten van ‘fair balance’ niet heeft geschonden. Hetgeen belanghebbende in dit verband heeft gesteld, dat niet de eigenaren van de onroerende zaken maar alleen de gebruikers, - de ondernemers die hun onderneming in de betreffende onroerende zaken uitoefenen - in de heffing betrokken mogen worden, doet daar niet aan af. Bij de totstandkoming van de Wet BIZ heeft de wetgever gekozen voor de mogelijkheid dat zowel gebruikers als eigenaren van onroerende zaken in de heffing kunnen worden betrokken. De wetgever heeft hiervoor de volgende naar het oordeel van het Hof redelijke rechtvaardiging gegeven en tevens waarborgen ingebouwd dat lasten niet eenzijdig worden afgewenteld op hetzij de gebruikers/huurders of op de eigenaren (Kamerstukken II, 2013/14, 33917, nr. 3, p. 3 en verder):
“De gedachte hierachter is dat eigenaren ook een mogelijk belang hebben bij collectieve investeringen en daarmee de mogelijkheid zou moeten bestaan om lokaal te kiezen om alleen eigenaren, alleen gebruikers of een combinatie daarvan als bijdrageplichtigen aan te merken. Berenschot heeft naar aanleiding van de evaluatie ook geadviseerd om mogelijk te maken dat eigenaren als bijdrageplichtig kunnen worden aangemerkt (Kamerstukken 2012/13, 33 511, nr. 1, p. 50). Lokaal moet wel goed gekeken worden of ondernemers te maken krijgen met een stapeling van BIZ-heffingen, doordat de ondernemer zowel de eigen heffing als de heffing van de eigenaar betaalt (bijvoorbeeld omdat de heffing wordt doorberekend in de huur of omdat iemand zowel eigenaar als gebruiker is). Eigenaren krijgen wanneer ze betrokken worden bij een bedrijveninvesteringszone een evenredige stem bij de draagvlakmeting waarmee wordt bepaald of sprake is van voldoende steun voor een BIZ-heffing. Concreet betekent dit dat in de situatie dat zowel eigenaren als gebruikers worden betrokken voor elke onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient twee maal kan worden gestemd (door zowel de eigenaar als gebruiker). Zowel de eigenaar als de gebruiker worden zo per WOZ-object in staat gesteld om zich voor dan wel tegen inwerkingtreding van de verordening uit te spreken. Het wetsvoorstel bepaalt dat in beide categorieën meerderheden moeten bestaan, zodat voor oneigenlijke afwenteling van lasten door gebruikers op eigenaren of andersom niet hoeft te worden gevreesd. Immers, doordat in beide categorieën meerderheden moeten bestaan, kunnen de gebruikers niet door de eigenaren tegen hun wil worden gedwongen onevenredig mee te betalen aan een bedrijveninvesteringszone, en vice versa. Met deze waarborgen voor de positie van eigenaren en gebruikers hoeft anders dan in de smallere experimentele opzet ook niet te worden gevreesd voor een relatief nadeel voor ondernemingen met eigen vastgoed. Deze ondernemingen worden in voorkomend geval als eigenaar én als gebruiker in de heffing betrokken, maar hebben dan ook in beide hoedanigheden zeggenschap over de mate waarin dat zal gebeuren en kunnen daarnaast ook geacht worden in beide hoedanigheden voordeel van de BIZ zone te genieten.”
Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, brengt het Hof evenmin tot een ander oordeel. Bovendien is niet gebleken dat in haar individuele geval sprake is van een buitensporige last. Het Hof wijst het beroep op schending van artikel 1 EP EVRM af.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, G.J. van Leijenhorst en P.G.H. Albert, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 27 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Gemeenteblad 2015, 87259.