ECLI:NL:GHDHA:2022:1287

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
200.292.443/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en DNA-onderzoek in geschil over gezag en omgang met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juni 2022 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende de erkenning van een minderjarige en de vraag wie de biologische vader is. De vader, die de minderjarige heeft erkend, is in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank die het gezag over de minderjarige uitsluitend aan de moeder heeft toegewezen en het recht op omgang met de vader heeft ontzegd. De moeder en haar partner, [partner moeder], hebben incidenteel appel ingesteld en verzoeken onder andere om de erkenning van de vader te vernietigen. Het hof heeft vastgesteld dat er een geschil bestaat over de biologische afstamming van de minderjarige, waarbij de vader betwist dat [partner moeder] de biologische vader is. Het hof heeft besloten dat een DNA-onderzoek noodzakelijk is om vast te stellen wie de biologische vader is. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd door een deskundige en de kosten worden voorlopig door de staat gedragen. De beslissing over het gezag en de omgang zal worden aangehouden totdat de resultaten van het DNA-onderzoek bekend zijn. Het hof heeft de betrokken partijen opgedragen om mee te werken aan het onderzoek en heeft de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot een latere datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.292.443/01
rekestnummers rechtbank : FA RK 18-1140, FA RK 18-8711 en FA RK 19-9820
zaaknummers rechtbank : C/09/548154, C/09/563906 en C/09/586161
beschikking van de meervoudige kamer van 22 juni 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.A. Hoste te Den Haag.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam;
- [belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [partner moeder] ,
advocaat mr. S. van Buuren te Rotterdam.
Als informant is aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de tussenbeschikkingen van de rechtbank Den Haag van 18 juni 2018, 15 oktober 2018, 25 november 2019 en 5 maart 2020 en naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 23 december 2020, uitgesproken onder voormelde rekest- en zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 23 maart 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder en [partner moeder] hebben op 19 april 2021 een verweerschrift tevens houdend incidenteel appel ingediend.
2.3
De vader heeft op 15 juni 2021 een verweerschrift op incidenteel appel ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 2 augustus 2021 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 6 september 2021 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 14 december 2021 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder en de heer [partner moeder] :
- op 6 oktober 2021 een V-formulier faxbericht van 4 oktober 2021 met bijlagen;
van de zijde van de raad:
- op 9 augustus 2021 een brief van 6 augustus 2021;
- op 8 oktober 2021 een brief met bijlagen van 7 oktober 2021;
op 8 november 2021 een brief met bijlagen van 29 oktober 2021.
2.5
Op 16 december 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar (uitsluitend) de ontvankelijkheid van de vader in zijn ingestelde hoger beroep is behandeld.
2.6
Bij beschikking van 22 december 2021 van dit hof is de vader in de gelegenheid gesteld om het stuk behorende bij productie AA in het geding te brengen voor 15 januari 2022.
2.7
Op 14 januari 2022 is van de zijde van de vader voormeld stuk bij het hof ingekomen.
2.8
Op 25 maart 2022 is een (ongedateerd) aanvullend rapport van de raad bij het hof ingekomen.
2.9
De mondelinge behandeling van de zaak heeft op 10 mei 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Buuren, kantoorgenoot van mr. De Brouwer;
- [partner moeder] , bijgestaan door zijn advocaat;
- namens de raad, [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Tijdens de (in 2015 verbroken) relatie van de moeder en de vader is geboren: [naam minderjarige] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).
De vader heeft de minderjarige erkend en oefende met ingang van 4 september 2014 gezamenlijk met de moeder het gezag uit over de minderjarige.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in dit hoger beroep van belang, bepaald dat voortaan alleen aan de moeder het gezag zal toekomen over de minderjarige, is de vader het recht op omgang met minderjarige ontzegd en is het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vader is het niet eens met de beslissing. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. te bepalen dat het gezag over de minderjarige mede aan de vader toekomt;
II. te bepalen dat de minderjarige met een geleidelijke opbouw naar om de week van zaterdag 9:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vader zal zijn, waarbij de vader de minderjarige haalt en brengt, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen zorgregeling vast te stellen.
4.3
De moeder en [partner moeder] verzoeken het hof om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover deze ziet op de beslissing dat de moeder met het eenhoofdig gezag belast dient te worden, alsmede de ontzegging aan [vader] van het recht op omgang. Daarnaast verzoeken de moeder en [partner moeder] om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van [partner moeder] tot het benoemen van een bijzondere curator, alsmede tot het geven van een opdracht aan een laboratorium in België of Duitsland voor het verrichten van een DNA-onderzoek en, opnieuw beschikkende, te bepalen - voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. (primair) de erkenning van de vader van de minderjarige te vernietigen;
II. (subsidiair) een bijzondere curator te benoemen met de opdracht te onderzoeken of het in het belang van de minderjarige is dat de erkenning door de vader wordt vernietigd;
III. (subsidiair) opdracht te geven aan Stichting Sanquin Bloedvoorziening in Amsterdam onderzoek te verrichten naar de vraag of de vader de biologische ouder is van de minderjarige, ofwel aan een ander laboratorium in Nederland of buitenland, behoudens Verilabs in Gouda.
4.4
De vader verzet zich daartegen en verzoekt het hof om, uitvoerbaar bij voorraad, [partner moeder] in incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel de verzoeken van [partner moeder] in incidenteel appel af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
De vader stelt dat de procedure in eerste aanleg weliswaar bijna drie jaar heeft geduurd, maar dat tijdsverloop op zichzelf geen reden mag zijn om een beslissing niet alsnog aan te houden. De lange duur van de procedure is volledig te wijten aan de moeder, die elke medewerking en contactherstel tussen de vader en de minderjarige frustreert. Ook heeft zij met een evident vervalst rapport van Verilabs getracht aan te tonen dat [partner moeder] de biologische vader van de minderjarige zou zijn. De minderjarige heeft echter geen hinder ondervonden van de langdurige procedure en het was juist in het belang van de minderjarige om de beslissing aan te houden. De minderjarige is namelijk de kans ontnomen om vrijuit met de raadsonderzoeker te spreken en er dient nog een kindgesprek plaats te vinden. De ontwikkelingsbedreiging bij de minderjarige is nog altijd niet weggenomen, waardoor verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk werd geacht. Zolang deze ontwikkelingsbedreiging er is, acht de vader het van belang dat er geen wijziging in het gezag komt. Hij speelde een grote rol in de eerste levensjaren van de minderjarige en kan, indien dit noodzakelijk mocht blijken, opnieuw de zorg voor de minderjarige op zich nemen. Dat constructief overleg tussen de ouders niet mogelijk lijkt, wijt de vader aan de houding van de moeder. Zij weigert zich te houden aan de aanwijzingen van de hulpverlening en weigert iedere vorm van communicatie met de vader. Verwijzingen naar trajecten bij de Opvoedpoli en Kinderen uit de Knel zijn nooit van de grond gekomen. De rechtbank heeft de moeder nu beloond voor haar weigerachtige houding, terwijl dit niet in het belang van de minderjarige is. De vader verleent zijn volledige medewerking bij beslissingen ten aanzien van de minderjarige. Hij gaat ervan uit de biologische vader van de minderjarige te zijn. Verilabs heeft bij brief van 8 februari 2020 aangegeven dat het door de moeder ingebrachte rapport, waarbij [partner moeder] als zodanig werd aangemerkt, vervalst was met een tegenovergestelde conclusie.
5.2
De moeder stelt dat de procedure voor veel stress en spanningen heeft gezorgd bij haar en haar partner [partner moeder] , hetgeen niet in het belang van de minderjarige is. Zij heeft de procedure niet vertraagd door een evident vervalst DNA-onderzoek in te dienen. Waar de fout ligt, is niet komen vast te staan. Daarbij heeft de vader iedere keer zijn toestemming voor gezagsbeslissingen onthouden, waardoor procedures gevoerd moesten worden. De raad heeft tot tweemaal toe geadviseerd om de moeder met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten. De minderjarige raakt klem en verloren tussen partijen en dit zal op korte termijn niet veranderen. Gezamenlijk gezag is dan ook niet in zijn belang. Partijen zijn niet in staat om met elkaar te communiceren en de ondertoezichtstelling heeft daarin geen verbetering weten te brengen. De moeder wil absoluut niets meer met de vader te maken hebben of hulpverlening samen met hem accepteren, omdat er te veel is gebeurd. De vader blijft de moeder diskwalificeren als moeder. De zorgen van de vader zijn niet komen vast te staan, maar desalniettemin bleef de vader de juridische strijd opzoeken. Er zijn geen zorgen over de minderjarige en de ondertoezichtstelling is ten einde gekomen. De vader heeft veel gezagsbeslissingen geblokkeerd door geen toestemming te geven, dan wel pas zeer laat. Zo is de minderjarige lange tijd niet naar de tandarts geweest, omdat de vader niet wilde meewerken aan het overzetten van de zorgverzekering op naam van de moeder. Ook heeft de vader geen toestemming gegeven voor hulp van een gezinscoach, voor inschrijving van de minderjarige op het speciaal onderwijs, voor vakanties en verlenging van een legitimatiebewijs. Het uitoefenen van gezamenlijk gezag is dan ook absoluut niet mogelijk. Daar komt bij dat de vader niet de biologische vader is van de minderjarige. De moeder was al zwanger toen zij de vader leerde kennen.
5.3
De raad stelt in zijn aanvullend rapport dat de onrust en strijd tussen de belangrijke volwassenen in zijn leven veel impact hebben gehad op de minderjarige. Hij heeft lange tijd klem gezeten tussen de moeder en [partner moeder] enerzijds en de vader en diens moeder anderzijds. Inmiddels is er al ruim twee jaar geen enkele vorm van contact meer met de vader en de grootmoeder vaderszijde en ontwikkelt de minderjarige zich al langere tijd positief. Sinds maart 2020 zijn er geen zorgen meer vanuit school over zijn ontwikkeling of over de opvoedsituatie bij de moeder. Het is nog altijd onduidelijk wie de biologische vader is van de minderjarige. De raad adviseert zo spoedig mogelijk een DNA-onderzoek te bevelen waaruit onomstotelijk komt vast te staan of de vader de biologische vader is van de minderjarige. Of de vader nu de biologische vader is of niet, de raad adviseert het hof om het eenhoofdig gezag van de moeder in stand te laten.
5.4
Gelet op de inhoud van het dossier en het ter zitting behandelde, overweegt het hof als volgt. Het hof kan zich vinden in het advies van de raad en acht een DNA-onderzoek noodzakelijk in het belang van de minderjarige. De moeder stelt dat zij al vier maanden zwanger van de minderjarige was toen zij de vader ontmoette. Zij en [partner moeder] zijn van mening dat [partner moeder] de biologische vader van de minderjarige is en dat dit ook blijkt uit de door hen gedane DNA-testen. De vader bestrijdt de stellingen van de moeder en [partner moeder] gemotiveerd. Nu de stellingen van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan en de overgelegde DNA-testen eveneens gemotiveerd zijn weersproken, is het hof van oordeel dat een nieuw en door het hof te gelasten DNA-onderzoek in deze geboden is. Het hof is van oordeel dat het noodzakelijk is dat dit onderzoek zowel de vraag of [partner moeder] de biologische vader is van de minderjarige, dan wel de vader de biologische vader van de minderjarige is, zal omvatten. Het hof zal dan ook een deskundige benoemen en iedere beslissing met betrekking tot het gezag aanhouden. Het hof wijst de moeder, de vader en [partner moeder] erop dat zij verplicht zijn mee te werken aan dit onderzoek en dat, indien een van hen deze verplichting niet nakomt, het hof daaruit de gevolgtrekking maakt die hij geraden acht.
Zorgregeling
5.5
De vader is van mening dat niet al het redelijkerwijs mogelijke is geprobeerd om contactherstel tot stand te brengen en dat niet voldaan is aan de zware motiveringseis van artikel 1:377a lid 3 BW. De jeugdbeschermers hebben niet alle hen beschikbare instrumenten ingezet om dit mogelijk te maken. De klacht van de vader hierover is door de gecertificeerde instelling gegrond verklaard en de uitvoering van de ondertoezichtstelling is van Stichting Jeugdbescherming West overgedragen aan de William Schrikker Stichting. Tot op de dag van vandaag zijn echter nog geen schriftelijke aanwijzingen gegeven aan de moeder en is het niet gelukt de noodzakelijke hulpverlening in te zetten. In eerdere uitspraken en adviezen van de raad is telkens geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om contact te hebben met de vader. De minderjarige is door toedoen van de moeder niet gesproken door de raad, waardoor zijn belangen onvoldoende zijn meegenomen bij de bestreden beschikking. Het gebrek aan contact met zijn vroegere hechtingsfiguren kan mogelijk nadelige gevolgen voor de minderjarige hebben. Het feit dat de moeder geen emotionele toestemming wenst te verlenen, levert geen grond op om het fundamentele recht van omgang tussen de vader en de minderjarige in te perken.
5.6
De moeder stelt dat voldoende geprobeerd is om het contact tussen de vader en de minderjarige te herstellen. Partijen zijn doorverwezen naar de Opvoedpoli en Kinderen uit de Knel. Vanwege de juridische procedures tussen partijen konden deze trajecten niet starten. Partijen zijn vervolgens doorverwezen naar het WilmaHuis, maar hier is het ook niet gelukt om het contact te herstellen. De minderjarige reageerde heel heftig na het contact met de vader. Ook heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige niet geholpen. Alles is betracht en de hulpverlening is uitgeput. Het gaat nu goed met de minderjarige. Hij heeft eindelijk rust in zijn leven, waardoor hij zich positief ontwikkelt. De moeder is niet in staat haar toestemming te geven voor contactherstel met de vader en zijn familie en dit is dan ook niet in het belang van de minderjarige.
5.7
De raad adviseert het hof om de beslissing ten aanzien van de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige aan te houden in afwachting van de uitkomsten van een deskundigenonderzoek. Op basis van de uitkomsten van een DNA-onderzoek adviseert de raad als volgt. Als de vader niet de biologische vader is, adviseert de raad de omgang te ontzeggen voor onbepaalde tijd. Als hij wel de biologische vader is, acht de raad een ondertoezichtstelling van de minderjarige noodzakelijk om de moeder alsnog te bewegen hulpverlening voor zichzelf te accepteren gericht op het geven van toestemming aan de minderjarige voor het hebben van contact met de vader. Onder regie en begeleiding van de gecertificeerde instelling moet worden bezien of contactherstel bewerkstelligd kan worden en of er kan worden gekomen tot een vorm van contact die in het belang van de minderjarige is.
5.8
Het hof is van oordeel dat een beslissing over de zorgregeling pas kan worden genomen nadat duidelijkheid is verkregen over het biologisch vaderschap van de minderjarige. Zoals onder rechtsoverweging 5.4 opgenomen, zal het hof daartoe een DNA-onderzoek gelasten.
Incidenteel appel
5.9
[partner moeder] stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot het benoemen van een bijzondere curator, om te onderzoeken of het in het belang van de minderjarige is om de erkenning door de vader te vernietigen, heeft afgewezen. Of [partner moeder] de biologische vader is of niet doet niet ter zake. Het gaat erom dat de vader niet de biologische vader van de minderjarige is. De rechtbank had op grond van artikel 3 IVRK een beslissing moeten nemen in het belang van de minderjarige. In zijn belang is dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming komt met de biologische, of in ieder geval dat hij erkend wordt door iemand met wie hij een hecht gezin vormt. [partner moeder] verzoekt het hof dan ook om de erkenning van de minderjarige door de vader te vernietigen op grond van artikel 1:205 BW en subsidiair om een bijzondere curator te benoemen. De verwekker kan dit verzoek doen op basis van de jurisprudentie. [partner moeder] verzoekt het hof om daarbij de zogenaamde ‘minder strikte maatstaf’ te hanteren. De vader heeft de minderjarige een dag na diens geboorte erkend, waardoor [partner moeder] als verwekker dit niet meer kon doen. De moeder had in redelijkheid niet tot het verlenen van toestemming tot erkenning aan de vader kunnen komen, zodat deze erkenning vernietigd dient te worden. Mocht het hof van oordeel zijn dat de strikte maatstaf gehanteerd dient te worden, dan stelt [partner moeder] zich op het standpunt dat de moeder misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt, doordat zij toestemming heeft gegeven aan de niet-verwekker, enkel met het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden. De moeder wilde namelijk niets met [partner moeder] te maken hebben en heeft hem ook niet verteld zwanger te zijn. De moeder en [partner moeder] hebben een gemoedsrusttest gedaan, waaruit volgt dat hij de biologische vader is. Daarnaast hebben zij via DDC een DNA-test gedaan en daaruit volgt eveneens dat hij de biologische vader is. In tegenstelling tot het oordeel van de rechtbank is dit rapport tijdig voor de zitting in eerste aanleg ingediend bij de rechtbank.
5.1
De vader stelt dat [partner moeder] geen belanghebbende in deze procedure is. [partner moeder] woont namelijk niet samen met de moeder, want de moeder is alleenstaand, hetgeen ook blijkt uit de overgelegde aanvraag Toevoeging Civiel. Ook is [partner moeder] niet de biologische vader van de minderjarige. Hij en de moeder hebben een vervalst rapport van Verilabs in de procedure overgelegd. Vervolgens hebben zij de opdracht van de rechtbank aan Verilabs om een nieuw onderzoek uit te voeren, weten te blokkeren. [partner moeder] dient dan ook niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn verzoeken in incidenteel appel. Voor het geval het hof [partner moeder] wel ontvankelijk acht, stelt de vader zich op de volgende standpunten. Hij is wel degelijk de biologische vader van de minderjarige. Zolang niet vaststaat dat hij dit niet is, is er geen grondslag voor vernietiging van de erkenning. De verzoeken dienen dan ook te worden afgewezen. Uit het onderzoek van Verilabs blijkt dat [partner moeder] niet de biologische vader van de minderjarige is en hij heeft geen belang bij zijn verzoeken. Daarbij heeft de moeder bij de raad verklaard dat de biologische vader op de hoogte was van haar zwangerschap, maar daar niets mee te maken wilde hebben en zelfs daardoor de relatie heeft verbroken. Ervan uitgaande dat de moeder hiermee [partner moeder] bedoelde, heeft hij nagelaten over te gaan tot erkenning. De moeder had ten tijde van de erkenning door de vader al enige tijd een relatie met de vader en zij woonden samen. Zelfs bij het hanteren van de minder strikte maatstaf dient het verzoek tot vernietiging van de erkenning te worden afgewezen. Van misbruik van bevoegdheid door de moeder is geen sprake geweest. De bijzondere curator heeft zich in eerste aanleg al uitgelaten over onderhavige kwestie.
5.11
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:205 lid 1 BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend:
door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
Ingevolge lid 2 van voornoemd artikel kan daarnaast het openbaar ministerie, wegens strijd met de Nederlandse openbare orde, vernietiging van de erkenning verzoeken indien de erkenner niet de biologische vader van het kind is.
5.12
Het hof stelt voorop dat [partner moeder] niet behoort tot de in voornoemd artikel gegeven limitatieve opsomming van degenen die een verzoek tot vernietiging van de erkenning kunnen doen. Indien het door het hof te bevelen DNA-onderzoek zou uitwijzen dat hij de biologische vader van de minderjarige is, kan hem echter onder omstandigheden toch de mogelijkheid worden verleend om alsnog om vernietiging van de erkenning te verzoeken. In de jurisprudentie (zie onder meer HR 12 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ7386) zijn daaromtrent twee maatstaven ontwikkeld, te weten: de ‘strikte maatstaf’ en de ‘minder strikte maatstaf’:
‘strikte maatstaf’: ziet op het geval waarin de verwekker om vervangende toestemming heeft kunnen verzoeken, maar dit heeft nagelaten. In dit geval kan de verwekker met een beroep op misbruik van bevoegdheid de met toestemming van de moeder gedane erkenning van de minderjarige door een ander aantasten, indien deze toestemming is gegeven met slechts het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden;
‘minder strikte maatstaf’: ziet op het geval waarin de verwekker niet of niet tijdig om vervangende toestemming heeft kunnen vragen. In dat geval moet de maatstaf worden gehanteerd of de moeder, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij erkenning en de daartegenover staande belangen van de moeder, telkens in verband met de belangen van het kind, in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan de andere man heeft kunnen komen.
Het hof acht het van belang voor de voortgang van de zaak om het verzoek van [partner moeder] , vooruitlopend op de uitkomst van het DNA-onderzoek, aan de hand van voormelde maatstaven te beoordelen en overweegt daartoe als volgt.
5.13
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is vast komen te staan dat [partner moeder] op de hoogte was van de zwangerschap van de moeder. [partner moeder] heeft verklaard dat hij op dat moment geen kinderen wilde, omdat hij zijn opleiding wenste af te maken. De moeder en hij kregen hier ruzies over en zij zijn vervolgens uiteengegaan. Pas in september 2017 hebben zij elkaar weer ontmoet en hebben weer een relatie gekregen. Gelet op het voorgaande, stelt het hof vast dat [partner moeder] vanaf de geboorte van de minderjarige geen verzoek tot (vervangende toestemming voor) erkenning van de minderjarige heeft gedaan. Hij heeft ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om vernietiging van de erkenning door de vader bij de rechtbank te verzoeken. Pas in deze procedure kiest [partner moeder] ervoor een verzoek tot vernietiging van de erkenning in te dienen. Het hof is van oordeel dat [partner moeder] hiermee onnodig lang heeft stilgezeten en hij redelijkerwijs eerder tot het indienen van zijn verzoek had kunnen komen. Naar het oordeel van het hof is derhalve in het onderhavige geval de zogenoemde ‘strikte maatstaf’ van toepassing. Aan het hof ligt daarom vervolgens de vraag voor of de moeder de toestemming aan de vader om de minderjarige te erkennen heeft gegeven met slechts het oogmerk de belangen van [partner moeder] te schaden. Het hof is van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet is komen vast te staan dat daarvan sprake is. Het hof is in dit verband namelijk gebleken dat [partner moeder] op de hoogte was van de zwangerschap van de moeder en ervoor heeft gekozen om niet over te gaan tot erkening. De moeder had inmiddels een relatie met de vader en om de minderjarige niet zonder juridische vader te laten, heeft zij ervoor gekozen de vader toestemming tot de erkenning van de minderjarige te geven. Naar het oordeel van het hof kan hieruit niet worden afgeleid dat die toestemming dus slechts is gegeven met het oogmerk de belangen van [partner moeder] te schaden.
5.14
Het voorgaande brengt met zich dat [partner moeder] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door de vader. Met betrekking tot het verzoek tot het benoemen van een bijzondere curator is het hof van oordeel dat deze beslissing dient te worden aangehouden. Zoals hiervoor is overwogen acht het hof het in het belang van de minderjarige om een DNA-onderzoek te gelasten. Gezien de strijd tussen partijen, onder meer over de tot op heden ingebrachte rapporten, is het hof van oordeel dat een nieuw onderzoek door een onafhankelijk instituut geboden is. Het hof zal aldus bepalen en iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, alvorens nader te beslissen:
gelast een DNA-onderzoek door een deskundige naar de vraag of [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1988, dan wel [belanghebbende 2] , geboren op [geboortedatum] 1989, de biologische vader is van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid;
bepaalt dat daartoe het DNA-materiaal van de vader ( [vader] ), [partner moeder] en de minderjarige wordt onderzocht;
benoemt tot deskundige om voornoemd onderzoek te verrichten:
mevrouw E. Jehaes , verbonden aan het Forensisch DNA-Laboratorium UZA, Drie Eikenstraat 655, 2650 Edegem, België, [telefoonnummer] ,
[e-mailadres]www.uza.be;
beveelt dat de moeder, de vader en [partner moeder] binnen twee weken na de datum van deze beschikking telefonisch een afspraak maken met UZA om dit onderzoek te laten verrichten;
verzoekt de deskundige het resultaat van het onderzoek in de vorm van een schriftelijk ondertekend bericht uiterlijk voor na te melden pro forma datum, aan de griffie van het hof te doen toekomen, onder indiening van haar declaratie, met vermelding van zaaknummer 200.292.443/01
;
bepaalt dat de kosten van dit onderzoek, vooralsnog begroot op € 1.200,32, inclusief BTW, voorshands door de griffier zullen worden betaald en voorlopig ten laste van ’s Rijks kas zullen komen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze tussenbeschikking aan de deskundige zal toezenden;
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot zaterdag 29 oktober 2022 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, M.W. Koek en K. van Barneveld-Peters, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier en is op 22 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.