ECLI:NL:GHDHA:2022:128

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
200.303.545/01 en 200.303.545/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden beschikking inzake de medische behandeling van minderjarigen en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de plaatsing van minderjarigen op een medisch kinderdagverblijf. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin vervangende toestemming werd verleend voor de medische behandeling van de minderjarigen. De vader stelde dat de plaatsing op het medisch kinderdagverblijf geen medische behandeling is in de zin van artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek. De gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, verdedigde de beslissing van de rechtbank en stelde dat de plaatsing noodzakelijk was voor de geestelijke gezondheid van de minderjarigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de plaatsing op het medisch kinderdagverblijf niet kan worden gekwalificeerd als een medische behandeling. Het hof oordeelde dat er geen betrokkenheid van een arts of geneeskundig beroep was bij de behandeling van de minderjarigen, en dat de zorgovereenkomst zich richtte op observatie en pedagogische behandeling. Hierdoor was er geen grond voor het verlenen van vervangende toestemming op basis van artikel 1:265h BW. Het hof vernietigde de bestreden beschikking en verklaarde de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk in haar verzoek.

De beslissing van het hof houdt in dat de vader geen belang meer had bij zijn verzoeken tot schorsing en voorlopige voorzieningen, en dat de gecertificeerde instelling juridische stappen moet ondernemen om de plaatsing van de minderjarigen voort te zetten indien de vader blijft weigeren toestemming te verlenen. De zaak benadrukt de scheiding tussen medische en pedagogische zorg in het kader van jeugdbescherming.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.303.545/01 en 200.303.545/02
rekestnummer rechtbank : JE RK 21-1939
zaaknummer rechtbank : C/10/622196
beschikking van de meervoudige kamer van 9 februari 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.C. van 't Hek te Dordrecht
tegen
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A. C. van Seventer te Dordrecht.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 8 december 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 5 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De moeder heeft op 3 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.4
De raad heeft bij brief van 7 januari 2022 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.5
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 21 december 2021 een journaalbericht van 15 december 2021 met bijlage;
van de zijde van de gecertificeerde instelling:
- op 17 januari 2022 een brief van 13 januari 2022 met bijlage.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Een van de raadsheren en [vertegenwoordiger van de GI] hebben de zitting bijgewoond via een Skypeverbinding.
2.7
De advocaat van de vader heeft ter zitting zijn standpunt toegelicht aan de hand van een pleitnota. Tevens wenste hij ter zitting vier producties te overleggen. De advocaat van de moeder heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zoals het hof ter zitting reeds heeft meegedeeld zullen deze stukken buiten beschouwing worden gelaten, omdat zij te laat in het geding zijn gebracht.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder zijn geboren:
- [naam minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
- [naam minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
3.3
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
3.4
De minderjarigen wonen bij de moeder.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2020 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld tot 21 oktober 2021. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 12 oktober 2021 van de rechtbank Rotterdam tot 21 oktober 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank vervangende toestemming verleend voor de medische behandeling van de minderjarigen, inhoudende: observatie, diagnostiek en behandeling bij het medisch kinderdagverblijf te [plaats] .
4.2
De vader is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen. Verder verzoekt de vader bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen, uitvoerbaar bij voorraad, dat de executie van de bestreden beschikking onmiddellijk wordt geschorst, althans dat het de gecertificeerde instelling wordt verboden executiemaatregelen te treffen, totdat in hoger beroep een eindbeschikking zal zijn gewezen. Subsidiair verzoekt de vader dat de schorsing wordt gelast van de onmiddellijke werking van de bestreden beschikking zolang geen eindbeschikking door het hof is gewezen.
4.3
De gecertificeerde instelling verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen.
4.4
De moeder verzoekt het hof het beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De vader voert het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte vervangende toestemming verleend aan de gecertificeerde instelling voor de medische behandeling van de minderjarigen bij het medisch kinderdagverblijf te [plaats] . De vader heeft ingestemd met plaatsing van de minderjarigen op het medisch kinderdagverblijf voor een observatie voor de duur van acht weken. De raad zou een onderzoek uitvoeren in de periode augustus - oktober 2021, echter dit is niet gebeurd. De plaatsing van de minderjarigen op het medisch kinderdagverblijf duurt inmiddels al zeven maanden voort. De indicatie die is afgegeven door de gemeente, is voor de periode van één jaar, hoewel bij aanvang uitgegaan is van een plaatsing gedurende acht weken. De moeder en de vader schetsen een totaal ander beeld van de minderjarigen. De situatie bij de moeder thuis is kennelijk wel geobserveerd, terwijl dit bij de vader thuis niet is gebeurd. De vader ziet geen zorgwekkend gedrag bij de minderjarigen; hij herkent niet de zorgen die door de moeder en de gecertificeerde instelling naar voren worden gebracht. De minderjarigen hebben de door het medisch kinderdagverblijf gestelde doelen behaald, zoals ook de gecertificeerde instelling heeft verklaard, zodat onduidelijk is waarom zij nog altijd naar het medisch kinderdagverblijf moeten.
De vader acht het in het belang van de minderjarigen dat zij doorstromen naar regulier onderwijs.
5.2
De gecertificeerde instelling voert het volgende aan. De minderjarigen zijn geplaatst op een medisch kinderdagverblijf ter bevordering van hun geestelijke gezondheid, waardoor sprake is van een medische behandeling in de zin van artikel 1:265h BW. De gecertificeerde instelling verwijst hiervoor naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2021:3328). De noodzaak voor deze medische behandeling is gelegen in het feit dat het gedrag van de minderjarigen hun ontwikkeling in de weg staat. Ook is de plaatsing bij het medisch kinderdagverblijf noodzakelijk om een ernstig gevaar voor hun mentale gezondheid weg te nemen. De observatieduur was acht weken, waarna bezien zou worden welke behandeling voor de minderjarigen noodzakelijk zou zijn. De evaluatie heeft inmiddels plaatsgevonden en de minderjarigen hebben de in de eerste zorgplannen door het medisch kinderdagverblijf gestelde doelen behaald. De minderjarigen zijn echter nog niet klaar voor regulier onderwijs. De minderjarigen laten nog altijd zorgelijk gedrag zien en doen zorgelijke uitspraken over de ouders. Op het medisch kinderdagverblijf krijgen de minderjarigen de juiste hulp en ondersteuning. De plaatsing van de minderjarigen op het medisch kinderdagverblijf mag niet langer duren dan noodzakelijk. Het perspectief is dat de minderjarigen uiteindelijk worden ingeschreven op het reguliere onderwijs, maar zover zijn de minderjarigen volgens de gecertificeerde instelling nog niet.
5.3
De moeder is het eens met de beslissing van de rechtbank. Zij staat achter de plaatsing van de minderjarigen op het medisch kinderdagverblijf. Het medisch kinderdagverblijf biedt geïntegreerde hulp en een (ortho)pedagogische behandeling aan, met als doel een diagnose te stellen en het schoolrijp maken van de minderjarigen. De minderjarigen hebben een ontwikkelingsachterstand waardoor zij zich op een reguliere basisschool nog niet zullen kunnen redden. Het medisch kinderdagverblijf biedt ook hulpverlening aan de moeder in de thuissituatie om haar te begeleiden bij het omgaan met de door haar waargenomen gedragsproblemen van de minderjarigen. De minderjarigen vertonen nog steeds zorgelijke gedragsproblemen die aandacht vereisen. Uit de evaluatie van het medisch kinderdagverblijf is gebleken dat de minderjarigen nog niet schoolrijp zijn en dat een voortzetting van de plaatsing op het medisch kinderdagverblijf in het belang van de minderjarigen is. De moeder is het daarmee eens.
Overwegingen van het hof
5.4
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 1:265h BW kan, indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert, deze toestemming op verzoek van de gecertificeerde instelling worden vervangen door die van de kinderrechter.
5.5
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de plaatsing van de minderjarigen op het medisch kinderdagverblijf niet gekwalificeerd kan worden als een medische behandeling in de zin van artikel 1:265h BW. Het hof overweegt hiertoe als volgt. Uit de zorgovereenkomst die tussen het medisch kinderdagverblijf en de ouders is gesloten, en uit het behandelplan van het medisch kinderdagverblijf, blijkt geen betrokkenheid van een medicus/arts of andere uitvoerder van een geneeskundig beroep in de zin van artikel 7:446 BW bij de behandeling van de minderjarigen op het medisch kinderdagverblijf. Er is geen medische behandelovereenkomst overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat sprake is van een medische behandeling in de zin van artikel 1:265h BW of een in dat verband te verrichten onderzoek voor het stellen van een diagnose van de minderjarigen. In artikel 1 van de zorgovereenkomst is bepaald dat het medisch kinderdagverblijf zich richt op de observatie en pedagogische behandeling van de minderjarigen. De doelen in het behandelplan van de minderjarigen zijn pedagogische behandeldoelen en zien onder meer op het vergroten van de sociale vaardigheden, zelfredzaamheid en spraak- en taalbeheersing van de minderjarigen. Uit de overgelegde verslaglegging van het medisch kinderdagverblijf volgt dat de minderjarigen worden geobserveerd en begeleid door orthopedagogische medewerkers. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1:265h BW volgt dat (ortho)pedagogische hulpverlening geen medische behandeling is in de zin van voormeld artikel, maar zorg die gebaseerd is op de wet op de Jeugdzorg. Dit leidt het hof tot het oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een medische behandeling in de zin van artikel 1:265h BW.
5.6
Nu geen sprake is van een medische behandeling bestaat er geen grond voor het verlenen van vervangende toestemming op grond van artikel 1:265h BW aan de gecertificeerde instelling voor plaatsing van de minderjarigen op het medisch kinderdagverblijf. Dit betekent dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
5.7
Onverminderd dit oordeel deelt het hof de zorgen die zowel de moeder, de gecertificeerde instelling als het medisch kinderdagverblijf over de minderjarigen hebben. Uit het onlangs gehouden evaluatiegesprek is voortgekomen dat de minderjarigen zich op positieve wijze ontwikkelen en baat hebben bij de plaatsing op het medisch kinderdagverblijf. Ter zitting is gebleken dat het perspectief van de minderjarigen in het regulier onderwijs ligt, maar dat gelet op de bestaande zorgen nog moet worden gewerkt aan de door het medisch kinderdagverblijf nader geformuleerde doelen om de minderjarigen schoolrijp te maken. Het hof acht het dan ook in het belang van de minderjarigen dat de plaatsing op het kinderdagverblijf wordt gecontinueerd. In het kader van de onderhavige procedure kan het hof de voortzetting van deze plaatsing echter niet mogelijk maken. Indien de vader volhardt in zijn weigering om de benodigde toestemming te verlenen, is het aan de gecertificeerde instelling om de daartoe geëigende – juridische – stappen te ondernemen om de plaatsing van de minderjarigen op het medisch kinderdagverblijf voor te kunnen zetten.
Schorsingsverzoek en voorlopige voorziening
5.8
Gelet op het oordeel van het hof in de hoofdzaak, heeft de vader geen belang meer bij zijn incidentele verzoeken. Het hof zal de vader in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk in haar inleidend verzoek;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn schorsingsverzoek en in zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, P.M.A.J. Bollen en J. Calkoen-Nauta, bijgestaan door mr. N. Metalsi als griffier, en is op 9 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.