ECLI:NL:GHDHA:2022:128
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de bestreden beschikking inzake de medische behandeling van minderjarigen en de rol van de gecertificeerde instelling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de plaatsing van minderjarigen op een medisch kinderdagverblijf. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin vervangende toestemming werd verleend voor de medische behandeling van de minderjarigen. De vader stelde dat de plaatsing op het medisch kinderdagverblijf geen medische behandeling is in de zin van artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek. De gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, verdedigde de beslissing van de rechtbank en stelde dat de plaatsing noodzakelijk was voor de geestelijke gezondheid van de minderjarigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de plaatsing op het medisch kinderdagverblijf niet kan worden gekwalificeerd als een medische behandeling. Het hof oordeelde dat er geen betrokkenheid van een arts of geneeskundig beroep was bij de behandeling van de minderjarigen, en dat de zorgovereenkomst zich richtte op observatie en pedagogische behandeling. Hierdoor was er geen grond voor het verlenen van vervangende toestemming op basis van artikel 1:265h BW. Het hof vernietigde de bestreden beschikking en verklaarde de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk in haar verzoek.
De beslissing van het hof houdt in dat de vader geen belang meer had bij zijn verzoeken tot schorsing en voorlopige voorzieningen, en dat de gecertificeerde instelling juridische stappen moet ondernemen om de plaatsing van de minderjarigen voort te zetten indien de vader blijft weigeren toestemming te verlenen. De zaak benadrukt de scheiding tussen medische en pedagogische zorg in het kader van jeugdbescherming.